Artikelen

O, die geweldige grote Indische families, waar zijn ze?

Indische familieEr zijn Indische families, van naam en faam, groot en vertakt in ik weet niet hoeveel hoofdtakken en zijtakken en bescheiden kleine takjes die het leven ook waard zijn, en toch denk ik: waar zijn ze? Waar zijn die geweldige grote Indische families?

Bandoengers

Misschien komt het door de corona-tijd, maar ik heb de indruk dat er voor die periode veel meer bijeenkomsten waren. Meer reünies. Ook van scholen. Van steden.
Ik herinner me een grote bijeenkomst van Bandoengers waar een informatiestand was met van alles over Hotel Homann. De meesten die er waren wisten alles al daarvan, genoeg die er nog hadden gedanst, maar ik niet, nooit, dus ik stond met grote ogen te kijken.
Bandoengers, waar gaan jullie tegenwoordig heen? (En mag ik daar ook komen?)

Soerabaja Fuif

Ook herinner ik me een overweldigende Soerabaja Fuif – met hoofdletters – in een hotel. Er was een foto-tentoonstelling op grote panelen gemaakt, zig-zag door de zaal met een volle dansvloer. Het was zo veel, dat ik buiten op een bankje even moest pauzeren. Maar ja, daar hoor en zie je ook van alles.
Dergelijke fuiven zijn er geloof ik niet meer.

Indische familie

En altijd als ik zo rondzwierf, ontmoette ik vroeger of later iemand met een achternaam waar ik meteen blij van werd. Want dan wist ik: een grote Indische familie.

  • Angenent (de eerste keer was op een bijeenkomst in Groningen, toen kreeg ik eten mee voor in de trein terug)
  • (van) Motman (ooit was ik op een familiedag, een van de mooiste dagen uit mijn leven tot dusver)
  • de Clercq Zubli (zeldzaam, Wieteke van Dort zong het immers: “meneer de Clercq Zubli, hij is ook al dood”)
  • de la Croix
  • Dezentjé (dan zeg ik altijd tegen mezelf nou niet weer over gif beginnen)
  • van Prehn (ook zeldzaam maar wel een mooie naam)
  • Lapré (altijd aangenaam)
  • Trouerbach

Er zijn meer grote Indische families:

  • Barkey
  • Mesman
  • van Polanen Petel
  • Van Riemsdijk
  • Rhemrev
  • Swaving
  • Varkevisscher (ook: Varkevisser)
  • (de) Winter

Vast nog meer, dus als u een naam heeft? Moet dan wel een familie zijn die:

  1.  generaties in Indië is geworteld en
  2.  vooral Indisch is.

Verknoopt

Ik weet dat er veel reünies en bijeenkomsten gestopt zijn, omdat het bestuur zich te moe en oud voelde en er geen jongere aanwas kwam. Het KRIS is ter ziele, dat was een samenwerking van verschillende scholen uit Indië. Op de bijeenkomst kwamen tachtigplussers die enorm goed konden jivven. Dat je meteen ziet: zo hoort het.
Op de website van de Stichting CAS-Reünisten las ik iets over de “laatste” reünie. Hopelijk komt er weer een volgende.
Ja, nee, er is volop Indisch verenigingsleven, daar gaat het me niet om. Pelita organiseert in van Leeuwarden tot aan Maastricht en terug allerlei bijeenkomsten, zelf ben ik lid van drie clubs die bijeenkomsten met muziek en bingo houden, maar ik bedoelde de steden. De scholen. Alleen voor Nieuw-Guinea kun je nog terecht, is mijn indruk.

Het mooie van dat soort bijeenkomsten is die gedeelde achtergrond, het bezit van een eigen wereld in dat grote Indië. Dat iedereen van een school die ene docent nog kan beschrijven, en wie op wie verliefd was, en dan de namen erbij, en ook hoe het afliep.
Of verhalen over de kleding, wie wat droeg op een avond in hotel Homann.
Dat alles is iets van toen in de tijd dat het vanzelfsprekend was om een Indische naam te horen en dat iemand dan zegt:

  •  o ja, die familie, mijn ouders hadden nog vrienden die ook zo heten
  •  mijn tante is van zichzelf een meisje Van Riemsdijk
  •  bij mij in de straat vroeger woonde een gezin Van Polanen Petel

Ook dat is Indië: hoe de grote oude Indische families met elkaar verknoopt raakten, en er zo eigenlijk een nieuwe en nog grotere Indische familie kwam.
Hoe dat verknopen ging, hoor je toch vooral op een Soerabaja Fuif. Of een Bandoeng Reünie (“Wij woonden ook aan de Mangalaan.”).

Maar misschien komt het terug. Dat kan best, de jongere generaties zijn zoek naar het verhaal van hun familie. De beste manier is de klassieke manier van iedereen bij elkaar roepen. Oud en jong, vragen en antwoorden bij elkaar, muziek en snacks, een heerlijke dag.

Schrijftip
Wanneer u over de familie in Indie schrijft, denk dan ook aan hun vrienden en kennissen. Wie waren dat? Als u dat niet weet, moet u speculeren. Vrienden en kennissen vond men bij verenigingen (zoals het Indo-Europeesch Verbond), bij liefhebberijen (denk aan verenigingen) of bij kerken en andere geloofsgemeenschappen. Hierover puzzelen kan leuk zijn en u kunt zomaar nieuwe ontdekkingen doen. Wilt u hier eens over praten en vrijblijvend telefonisch overleggen? Boek dan een gratis overleg-gesprek via mijn digitale kalender. Klik hier en kijk hoe dat gaat. (Opent in een nieuwe pagina)

gratis ebook

“…zooals alléén de orchidee die bieden kan.”

orchidee Een orchidee in een potje in een vensterbank. Tyisch Hollands. Het stemt me atijd wat droevig want deze aristocratische bloem verdient meer. Allure. Ruimte om te zijn wat een orchidee is en dat is schoonheid.

Aanbieding

In de supermarktfolder van afgelopen week zag ik een orchidee-aanbieding staan. Erboven stond: voordeelprijspakker. Dan de afbeelding. Vlinderorchidee, 9,95 euro. En nu opgelet mensen in Holland, het was inclusief keramieken pot.
Vaag bestond er een verband tussen de orchidee en Pasen in de folder. Want daarvoor waren andere voordeelprijspakkers aanwezig.

Ooit dacht ik dat je lang moest sparen om een orchidee te kunnen kopen. Wegens hun schoonheid en dat elke bloem weer anders was, dus zeldzaam en daardoor kostbaar.
Waarschijnlijk kwam die gedachte voort uit ten eerste spreken met ouderen over het kweken van orchideen in Indië en ten tweede het langdurig lezen in Indische kranten. Ik dook er weer in, op zoek naar liefde voor de orchidee.

Kostbaar

Begin 1931 bracht het Algemeen handelsblad voor Nederlandsch-Indië een opwindend modern bericht: ‘Orchideeën naar Europa per vliegmachine’.
Vliegen was toen bijzonder. Niks voor een tientje naar Rome. Het was een dure aangelegenheid en als je je bloemen met luchttransport verplaatste, betekende dat een forse investering. De krant bleek evenwel te haastig, want het ging hier vooralsnog om een idee.

  • In de nabijheid van Soekaboemi heeft de heer K. Schmidt eene orchideeën-kweekerij, welke goed rendeert en waaraan door den eigenaar buitengewoon veel zorg wordt besteed. Het is werkelijk een lust voor de oogen zijne prachtverzameling bijzonder zeldzame en kostbare kinderen Flora’s te mogen aanschouwen.
  • Nu heeft in den laatsten tijd de heer Schmidt uit Europa verschillende aanvragen tot levering van orchideeën gekregen en is bij hem het plan ontstaan de verzending per vliegmachine te doen geschieden.
  • Ter zake is [hij] reeds met de K.L.M. in onderhandeling getreden en is men thans nog doende te overwegen, welke verpakking het meest doelmatig is te achten, doch in elk geval is de kans groot, dat b i n n e n k o r t de eerste bezending Soekaboemische orchideeën per vliegmachine naar Europa zal gaan!

Daar staat het: zeldzaam en kostbaar.
Het bracht me terug naar die prachtige roman van de Indische schrijfster Melati van Java, getiteld: Orchidee (1905). Daarin arriveert Idée Sonerius, een meisje afkomstig van de Molukken, in Nederland om hier een academische studie te volgen. Wat je noemt een rolmodel, in de tijd dat vrouwen nog niet eens kiesrecht bezaten. Aletta Jacobs was in 1905 zo’n 25 jaar arts. Maar nog steeds waren academisch gevormde vrouwen een minderheid, en zeker, zoals het nu heet, vrouwen van kleur.
Het was dus wel rebels van Melati van Java om juist haar titelheldin te kwalificeren als een orchidee.

Hupje

In De Indische courant van maart 1931 las ik over een tentoonstelling in Malang. Mijn hart maakte een hupje. Wat een heerlijk tafereel werd hier geschetst:

  • In den bloemenhandel „Het Bloemenmagazijn” alhier werd gistermorgen een tentoonstelling van orchideeën geopend, de eerste, die wij op dit gebied meemaakten.
  • De expositie, die eenige tientallen planten telt, is alleszins een bezoek waard, en meer dan ooit zijn wij tot de overtuiging gekomen, dat de orchidee inderdaad aanspraak kan maken op den naam van de „aristrocrate” onder de bloemen.
  • Wij zagen op deze show een weelde van kleuren en vooral vormen, zooals alléén de orchidee die bieden kan. Het eerst werd onze aandacht getrokken door de Vanda Sanderiana, een variëteit, die wij nog nimmer te voren zagen, met zulke fraaie bloemen, dat deze ons aan fantasie-bloemen deden denken.
  • Dan was daar nog de elegante Dendrobium Veratrijonium; de schitterende paarse Catleya Labiata; de teer lila gekleurde Phalaenopsis Sumatrana en hoe deze andere dochters van Flora mogen heeten.
  • Speciaal willen wij echter de aandacht vestigen op enkele zéér bijzondere soorten en wel in de eerste plaats op de „Heilige Geest”-orchidee, genoemd naar het witte duifje met opengespreide vleugels, dat zich in den bodem van de bloemkelk bevindt. De proporties zijn keurig; zelfs het gele snaveltje ontbreekt niet.
  • Dan is daar ook nog het zoogenaamde „Venusschoentje”, waarvan de bloem den vorm van een keurig damesschoentje heeft.
  • Merkwaardig is ook een afwijking van deze orchidee-soort, den vorm van een Nederlandschen klomp vertoonend. Het was een goede gedachte van „Het Bloemenmagazijn”, deze schitterende collectie bijeen te brengen en ons in de gelegenheid te stellen, deze bloemen te bewonderen, die men anders hoogst zelden te zien krijgt. Wij kunnen een bezoek aan deze expositie ten zeerste aanbevelen.

Wat een namen, wat een soorten, wat een schoonheid moet dat al bij al geweest zijn. O, om slechts een uur over de tentoonstelling te mogen wandelen, te zien, te ruiken en te weten hoeveel meer een orchidee hoort te zijn dan een voordeelaanbieding in een supermarktfolder.

Schrijftips
Wanneer u familieleden in Indië had, dan weet u: in hun wereld bloeide de orchidee. Hielden ze van de bloemen, hadden ze misschien een eigen kasje als hobby? Denken over de orchidee in hun leven is een manier om u het leven van vroeger beter voor te kunnen stellen. Hoe meer dagelijks leven u begrijpt, hoe beter u erover kunt schrijven. Wilt u met mij telefonisch overleggen, dan bent u van harte welkom. Klik en kijk hier hoe u een afspraak maakt. (opent in een nieuwe webpagina)
gratis ebook

Waarom nostalgie recht van bestaan heeft

nostalgieNostalgie maakt me een beter mens. Zachter van binnen. Rustiger ook. In mijn mail belandde zomaar een digitale versie van een oud telefoonboek van Bandoeng. Ik las het pagina voor pagina en toen ik het uit had, begon ik opnieuw.

Nostalgie.

Het is iets met verlangen en iets met gemis, en het doet een beetje pijn daarom maar toch of juist is het zo belangrijk. Nostalgie houdt je hart open.

Maar ik weet ook dat nostalgie een slechte reputatie heeft. Wie moet zuchten bij het zien van familiefoto’s uit het oude Indië, krijgt schampere opmerkingen te horen met daarin iets van tempo doeloe. Dat is ook al een uitdrukking met een beroerde reputatie. Terwijl het gewoon de oude koloniale tijd is, tot misschien uiterlijk 1900.

Wat is het

Niemand verlangt naar de terugkeer van het koloniale systeem. Dat dit fout was, weten we. Dus daar gaat het niet om.
Waarom wel?

Naar mensen die je kent. Namen die je vertrouwd zijn. Anderen lezen ook telefoonboeken. Of oude almanakken, om blij te wijzen: kijk, de naam van mijn grootmoeder, mijn overgrootvader.
Het verlangen naar huizen, waarin de familie woonde, waarin je zelf geboren bent – en dan het verlangen nog een keer daar binnen te mogen komen, nog een keer door die kamers te kunnen lopen.
Zo vaak hoor ik verhalen van mensen die dat mochten, ook al wonen daar nu andere mensen, zoals Margaretha Ferguson dat zo mooi zei.
Het verlangen naar de geuren van Indië.
Naar alles.

Ja nee, dat was de koloniale maatschappij, dat weet ik ook wel. Maar het systeem is het ene en de mensen zijn het andere.
De mensen die er thuis waren, die het vanzelfsprekende konden ervaren van wonen in je geboorteland. Zij werden later de ‘eerste generatie’ genoemd, ook al is het eigenlijk beter om te zeggen: ‘de laatste generatie’, want zij zijn het die Indië nog met eigen ogen gezien hebben.

Volop nostalgie

Op Facebook zijn er groepen met duizenden leden: vol nostalgie, iedereen voelt hetzelfde bij oude Indische foto’s, en vraagt: kende je die en die, was je daar en daar, weet je nog zus en zo.
Verlangen en gemis, en dan ook de hoop iets van toen terug te vinden.
Maar de groepen doen dat niet openlijk.

Er zijn volop Indische clubs en verenigingen, ik ben geloof ik van vijf of zeven lid. Vooral ouderenclubs, die met gemak dansmiddagen voor honderden bezoekers houden. Dan hangt Indië in de lucht. Velen weten de weg nog in Soerabaja of Bandoeng. Kunnen ze zo uitleggen.
Maar ze schrijven geen opiniestukken of rapporten of ingezonden brieven als iemand weer eens Indisch en Indonesisch door elkaar haalt.

Er zijn volop negentigplussers die over Indië kunnen vertellen, of ze er gisteren nog waren. Verhalen, nou.
Maar ze zijn nauwelijks online, waardoor het lijkt of ze niet eens bestaan.

Ik bedoel te zeggen: nostalgie naar Indië is er volop in Nederland.

Alles lijkt nu te gaan over de dekolonisatie, over militair geweld, over rapporten en commissies, de hele tijd onderzoeken en conclusies en harde feiten en stevige interpretaties.
Nou heb ik ook weleens een mening. (kuch)
Daarom is nostalgie des te belangrijker.

Verlangen

Wat ik naar verlang met smart en ongeduld is dit:

  • over de Rode Brug in Soerabaja te lopen
  • Tandjok Priok zien en horen en ruiken, komen en gaan, kruiers, de energie van de haven
  • naar Tosari gaan, en dan de roddels horen (iedereen wist daar alles van elkaar)
  • een Chinese toko bezoeken, maakt niet uit waar, als ze maar Chinees spreken waar ik bij ben en ik de helft van wat ik er zie niet begrijp maar toch wil kopen
  •  een muurbloem zijn bij dansfuiven in hotel Homann in Bandoeng, de jazz moet er fantastisch zijn geweest, de mensen waren geweldig gekleed (als muurbloem zie je meer, vandaar, maar ik doe wel mee met de muziek, want mijn voeten gaan  zachtjes van tapperdie-tap-tap)
  •  op een voorgalerij zitten als het nacht is
  • tjemara’s zien
  •  mijn hand leggen op een waringin (als het toegestaan is)
  • eten bij Des Indes, in Batavia dus (het liefste Tipsy Cake)
  • roepen: “Spada” en dat er dan even later een vriendelijk gezicht naar me kijkt
  • wandelen op Peutjoet, de militaire begraafplaats van Atjeh
  • en vooral door een grote stad wandelen en zien: hier is het gewoon om Indisch te zijn, dat hoef je nooit uit te leggen

Nostalgie is het verlangen om met Indië blijvend verbonden te zijn. En dat verlangen heeft recht van bestaan.

Schrijftips

Waar verlangt u naar als u aan Indië denkt? En als u aan de familie denkt, durft u dan te speculeren waar zij naar verlangden of verlangen? Dat kan stof zijn voor een gesprek, voor een aanvulling in een verhaal over de familie. Wilt u daar eens met mij vrijblijvend over telefoneren, maak dan een afspraak in mijn digitale agenda, klik en kijk hier hoe dat gaat.

gratis ebook

“Voor mijn part ben ik een dubbele pauper”

pauperPaupers werden een probleem. Het ideale in een koloniale maatschappij is dat iedereen een vaste plaats heeft en daar ook op wil blijven. Tevreden en wel. Dan is er rust, overzicht en controle.
Begin twintigste eeuw dreigde de zaak evenwel uit de hand te lopen.

Meer armen

Enerzijds: de mooie wijk Weltevreden (Batavia) groeide. Meer Europanen leefden hier op stand, en geriefelijk bij ‘ons soort mensen’.
Anderzijds: in andere wijken en tegen de kampong aan woonden Europeanen in slechtere huizen, die soms op kamponghuizen leken. Dat tastte het Europese prestige aan.

Het viel de bovenklasse op dat de onderklasse groeide. Zowat per dag kwamen er meer armen. Mensen met weinig inkomen en weinig kansen.
Dan kun je voor jezelf uitrekenen dat daar moeilijkheden van komen. Want hard werken voor een hongerloon, zien hoe gemakkelijk anderen het hebben, en toch tevreden blijven?
Gebeurt niet.

Dus Nederland deed waar Nederland in excelleerde. Vergaderen. In de Oost werd de zogeheten pauperisme-commissie ingesteld, waarbij met paupers die onderklasse werd aangeduid.
Wat een rotwoord.
Gevoelswaarde: tokkies.
Niemand wil dat zijn.
Dat was juni 1902.

Indo-Europeanen

De commissie werd belast met ‘het verder onderzoek naar de maatregelen, welke getroffen zouden kunnen worden tot tegengang, zooveel doenlijk, van het pauperisme onder de Europeesche en daarmede gelijkgestelde bevolking hier te lande.’
Die gelijkgestelden, dat waren de Indo-Europeanen. En dan dus niet de groep die voor Italiaans kon doorgaan, of die kansen kreeg in het leger, op de kantoren of als vertaler, of andere functies hadden met voldoende inkomen, en die in het zwembad lachend op de foto gingen.
Arme mensen. Waarvan veel minder foto’s zijn.

Wat is het met arme mensen, die zijn vaak trots. In de Locomotief van 22 maart 1903 vond ik een ingezonden brief waarin de gewezen militair G. F. P. Fauck klaagt:

  •  over de onbeleefde vragen die aan hem gesteld waren, de commissie had kennelijk enquêteurs ingesteld, en die waren grof in de omgang
  •  over het beledigende van het woord pauper

De brief

Hier komt zijn brief.

  • Geachte Heer Redacteur.
  • Duidt U het mij niet ten kwade dit ik U lastig val met de vragen, wat is pauperisme, en wat is een pauper? Deze vraag werd mij door vele mijner kennissen, die zoo als ik niet in overmaat met aardsch slijk zijn bedeeld, gedaan, naar aanleiding van de pauperstaten die worden ingevuld op navraag van het een of ander lid. Ja, hoe zal ik ze noemen, ik zal maar zeggen paupercommissie.
  • Volgens zeggen is ieder, die minder dan f 100 ’s maands inkomen heeft, een pauper, en wordt hij vriendelijk verzocht de onheuschche vragen gesteld in den pauperstaat te beantwoorden.
    Ik zal mjn eigen persoon eens tot voorbeeld nemen, en dan moet U oordelen of ik, en zooveel anderen die in dezelfde omstandigheden leven, paupers zijn.
    Sinds 1888 heb ik den militairen dienst met paspoort verlaten en sinds dien tijd in mijn onderhoud en dat van mijn gezin voorzien zonder hulp te ontvangen of te vragen van den een of ander.
  • De hoogste bezoldiging die ik in mijn betrekkingen heb genoten is geweest f 60 per maand, en hebben ik, mijn huishoudster, want ik leef in concubinaat met een inlandsche vrouw, en mijn kinderen altijd fatsoenlijk geleefd en ook nog iets kunnen sparen. Nu heb ik hier ter plaatse reeds 7 jaren een kleine zaak (toko) die in ons onderhoud voorziet en wij leven tevreden en zonder zorgen; ik betaal prompt mijn patentrecht, maak geen schulden die ik niet betalen kan of wil, zoo als zoo vele anderen die meer dan f 100 ’s maands te verteren hebben, en laat andere menschen ook leven.
  • Moet men nu mij omdat ik minder dan f 100 per maand inkomen heb, met zulke onheusche en neuswijze vragen aan huis komen, als:
    «Maakt u misbruik van sterken drank.”
    “Prostitutie” (met andere woorden, kneipt je ook de kat in ’t donker)
    »Bent u verkwistend?”
    “Bent u een dobbelaar?” en
    “Met welke menschen hebt u omgang enz. enz.
  • Ik neem aan dat men zulke vragen gerechtigd is te doen tot iemand die om geldelijke hulp of ondersteuning vraagt, en dan zal de betrokkene persoon nog niet zoo ezelachtig wezen om te zeggen, ja! ik maak misbruik van sterken drank enz.
  • Niet dat ik niet onder de paupers gerekend wil zijn (ten minste als men onder paupers niet bedoelt het uitvaagsel of zoo iets der maatschappij), voor mijn part ben ik een dubbele pauper, maar het Gouvernement of wie dan ook moet zich niet met mijn huislijke omstandigheden willen bemoeien zoolang ik niet om ondersteuning of hulp voor mij of de mijnen vraag, en aan mijn maatschappelijke verplichtingen voldoe.
  • Volgens mijn bescheiden meening zou het geld dat men heeft uitgegeven voor het drukken enz. der pauperstaten en wat er nog uitgegeven zal worden, veel beter besteed zijn als men daarmee eenige arme drommels had geholpen, die werkelijk in nood verkeeren.
  • Ten slotte, om niet te veel van Uw kostbaren tijd in beslag te nemen, nogmaals de vraag: wat is pauperisme? en wat is een pauper? Hoogachtend Uw Dw Dienaar, G. F. P. Fauck.

Controle

Fauck had een punt en een goed punt ook. Werkelijke nood bestond er genoeg, de tehuizen zaten vol. Wat wilde de commissie nou eigenlijk?

Ik vermoed: controle. De koloniale macht was in sterke mate een burecratische macht. Papieren, bewijzen, certificaten, diploma’s en radicalen.
Kantoren met bureaus en ambtenaren en parafen.
Vergunningen.
Registraties.
Pasjes.

Vooral de armste Indo-Europeanen waren kwetsbaar en kwamen sneller in de knel. Met de introductie van de ethische politiek werd er een voorkeursbeleid gevoerd pro inheemse bevolking. Zij kregen nogal eens de laag betaalde tijdelijke overheidsbanen – zoals bij de Staatsspoorwegen- ten koste van anderen.

Roman

Zo roep je dus juist die onrust op. Beter opgeleide Indo-Europeanen kwamen al langer in verzet, er was een Indo-Europese pers. Maar nu klonken er luidere stemmen, zoals die van Victor Indo. Hij schreef de roman De paupers (1915). Een fragment. Een groepje mannen zit bij elkaar en praat.

‘’t Is toch geen reden,’ meende Boong, ‘om inlanders en Chineezen vóór te trekken. De regeering moet eerst voor ons, Indo’s, zorgen, en dàn pas voor inlanders en Chineezen. Eerstens zijn wij toch óók Europeanen, ten minste van Europeesche afkomst….’
‘Maar óók van inlandsche afkomst,’ merkte Perisa, ’n kleine, donkere gestalte, nuchter op.
‘Hou jij je smoel,’ snauwde Boong vriendschappelijk hem af, ‘jouw vader was zeker ’n toekang aer. De mijne werkt bij de waterstaat.’
[…]
“O ja, ik heb ’t altijd gemeen en onrechtvaardig gevonden, dat de totoks, die ons in de wereld geschopt hebben, ons aan ons lot overlaten als we naar ’n betrekking zoeken. In plaats nou ons te helpen, geven ze de baantjes weg aan Chineezen en inlanders. Is dat eerlijk? “t Heet, dat ze ons met Europeanen gelijk stellen, – dan moeten ze ons ook boven Chineezen en inlanders verkiezen, als ’t op ’n betrekking aankomt, wat zeg jij Lam?”

Dat was 1915.
Vier jaar later werd het Indo-Europeesch Verbond opgericht.
Paupers, wat nou paupers, ze eisten hun plaats op.
Vuist op tafel, branie.

Schrijftips

Wanneer u over de familie in Indië schrijft, hoort daar ook de historische context bij. Het waar-horen in de koloniale maatschappij was van belang, ook de kansen die de tijd van toen wel of niet bood. Indië was voortdurend in ontwikkeling, dat is het fascinerende van de tijd van toen. Wanneer u werkt aan een verhaal en met mij wil praten over de context, boek dan vrijblijvend een telefonisch overleg in. Klik hier en kijk hoe dat gaat (er opent een nieuwe webpagina).

gratis ebook

Hoe beri-beri het Oost-Indische leger ondermijnde

beri beri ‘Wat is beri-beri en welke maatregelen kunnen tegen haar genomen worden?’ Die vraag stelde het Indisch Militair Tijdschrift in 1886.

Een belangrijke vraag.
Het antwoord was vooralsnog: niets.
Dat was beroerd genoeg, gezien de situatie:

  • Een zieke militair kon niet vechten. Gezien de grote hoeveelheid patiënten, was het leger veel minder inzetbaar;
  • Militairen moesten naar het hospitaal, de verpleging kostte handenvol geld en zo stegen de kosten van het Oost-Indische leger nogal, en de Nederlandse regering vond het al zo duur;
  • In 1885 en daarna werden vooral gevallen in Atjeh aangetroffen, waar juist alle mankracht nodig was, ook dwangarbeiders liepen de ziekte op;
  • Cijfers voor Atjeh: in de periode 1873-1913 sterven tienduizenden militairen door ziekten, terwijl er in verhouding tweeduizend sneuvelen. De gewonden zin hier buiten beschouwing gelaten. (Bron: Hans de Hartog: De militair-geneeskundige verzorging in Atjeh, 1873-1904, Amsterdam, 1991)

Paraat

Wat voor ziekten waren dat allemaal? Cholera. Tyfus. Tuberculose. Dysenterie. Venerische ziekten. Noem het op en de militairen leden eraan en stierven erdoor.
Nu weten wij meer over bacillen, bacterien, besmettingen en vitaminen maar toen? Het was een ondermijnende factor in de koloniale onderneming. Die berustte op een actief en paraat leger. Dat was er dus niet.
Of niet genoeg. Door alle ziekten raakte het leger ondermijnd.

Pastoor Verbraak

Ik raakte nieuwsgierig naar beri-beri toen ik er iets over las in de biografie van Atjeh-pastoor H.C. Verbraak (1835-1917). Een militair schrijft over de naastenliefde van deze pastoor. Juist daardoor voelde ik iets van de ellende van die diagnose. Je ligt in het ziekenhuis. Veel hoop is er niet. De militair:

  • Ik was […] ziek geworden aan boord in de haven van Oleh-Leh en werd naar het hospitaal te Panteh-Perak gebracht. De diagnose was berri-berri. We waren met twee onderofficieren op een
    kamertje. Mijn geheele lichaam was zoo gezwollen en de hartwerking in een periode, dat ik het einde nabij meende. Ik dacht aan mijne betrekkingen in Holland en allen trokken mij als in een nevel voorbij.
  • In eens werd ik overvallen door die vreeselijke benauwdheid, aan berri-berri-lijders wel bekend, die gewoonlijk het laatste stadium der gevreesde ziekte aankondigt. Mijn oppasser had het druk met andere lijders en mijn kamergenoot was er al niet beter aan toe dan ik zelf.
  • Plotseling duikt een zwarte gestalte voor mij op en vraagt met zachte stem: “Wat is het mijn jongen? Gevoelt ge u benauwd? Wacht, ik zal je even helpen?”
  • En met een handigheid, die alleen practijk en toewijding kunnen doen aanleeren, werd ik in een gemakkelijke houding gelegd.
  • Toen volgden, met een stem die me op dat oogenblik zoo wel deed, zulke troostende woorden en zulke mannelijke taal, dat het mij als electriseerde en de hoop op genezing weer terugkwam.
    De zwarte gestalte verwijderde zich; er waren zoovelen die met verlangen naar zijn komst uitzagen.

Beri-beri

Pastoor Verbraak was er, met, voor en tussen de zieken. Hij kon ook zelf besmet raken en eraan sterven, veronderstelde men, want veel was toen niet bekend. Wel over het verloop van de ziekte.
In het even geweldige als griezelige boek van A. Arn. J. Quanjer en J.A. Lodewijks: De geneeskundige raadsman bij ziekten en ongevallen (1896) las ik dat niemand wist hoe je met beri-beri besmet raakte:

  • Vooral onder soldaten, gevangenen en aan boord van schepen eischt deze ziekte dikwijls vele slachtoffers. Wat de juiste oorzaak is, is nog niet met zekerheid uitgemaakt […].

beri-beriDe twee auteurs beschreven het dramatische ziekteverloop. Zit u nu te eten, dan even overslaan. Dit gebeurt er als je het krijgt:

  • De ziekte openbaart zich het eerst door een algemeen gevoel van onwelzijn, spoedige vermoeidheid, pijn in de beenen en hartkloppingen, met een gevoel van druk in het hartkuiltje bij geringe inspanning. Vervolgens beginnen de beenen ’s avonds dik te worden en neemt de pijn in de beenen toe.
  • Maakt een plotselinge dood geen einde aan het leven, dan worden de beenen voortdurend dikker en ontwikkelen zich de verschijnselen van algemeene waterzucht (zie aldaar). Deze verschijnselen gaan bovendien vergezeld van eene afneming van het gevoel in de huid van het onderbeen, die gevolgd wordt door verlamming in de spieren aldaar, zoodat de zieke met de grootste inspanning zich voortsleept en steeds een steun zoekt voor de handen. Ook nu kan de dood plotseling onder hevige benauwdheid een einde aan het lijden maken, of de verschijnselen van waterzucht nemen toe en de lijder sterft aan de gevolgen hiervan.
  • […] Was de omvang der beenen gedurende het bestaan der waterzucht toegenomen, nu worden deze zichtbaar magerder, vervolgens ook de armen en eindelijk het geheele lichaam, zoodat dit er ten laatste als geheel uitgedroogd kan uitzien. De lijders liggen geheel machteloos ter neer, moeten met alles geholpen worden, en zijn niet zelden heesch tengevolge van verlamming der spieren van het strottenhoofd. Hoewel dergelijke lijders meestal sterven, gebeurt het toch nog somtijds, dat de verlamming in dezelfde volgorde verdwijnt als zij ontstaan is.
  • Menschen, die eenmaal deze ziekte doorstaan hebben, zijn steeds in gevaar opnieuw een aanval te krijgen, indien zij op plaatsen zijn, waar de ziekte heerscht.

Beroerd, zonder meer.

Kamperspiritus

Een behandeling was er niet, dat wil zeggen niet eentje die met zekerheid werkte. Patiënten werden naar een beri-beri ziekenhuis gebracht (als daar plaats was), ze kregen ‘krachtig voedsel’ te eten en cognac te drinken, ook waren er inwrijvingen met kamferspiritus.
Verder was het hopen en bidden, en de gelukkigen hadden pastoor Verbraak.
Ik weet niet zeker of dwangarbeiders ook deze behandeling kregen.

Het was kortom voortmodderen. In de koloniale jaarverslagen van eind negentiende eeuw komt het vaak voorbij: hier berri-beri, daar cholera, een hospitaal bijgebouwd of uitgebreid, minder werd het nooit.
Pas in 1896 kwam het verlossende woord. Medisch officier dr. С Eijkman weet aan te tonen dat te eenzijdig eten vatbaar maakte voor beri-beri. Met de invoering van ongepelde rijst verdween (inderdaad) de beri-beri in Indië.

Toen.

Schrijftips
In vrijwel elke familie circuleren verhalen over ziekte en gezondheid, wie waaraan leed en wat ervoor behandeling was. Sommige ziekten kennen we nu nauwelijks meer, zoals Indische spruw. Verhalen over ziek en gezond maken ook deel uit van uw familiegeschiedenis. Die verhalen opschrijven en ernaar vragen, geeft de jongere generaties meer begrip van vroeger. Weten zij wel hoe kamperspiritus ruikt? Beri-beri heeft overigens een verschrikkelijke aanwezigheid gehad in de kampen.
Wanneer u met mij over uw familieverhaal wilt praten, dan bent u van harte welkom. Boek dan een gratis overleg-gesprek in via mijn contactpagina. Klik hier en kijk hoe dat gaat (opent in nieuwe pagina).

Dit was de eerste moderne Indische meisjesroman

Indische meisjesromansIndische meisjesromans waren er destijds genoeg. Vooral vrouwelijke auteurs schreven graag voor meisjes, meestal met lieve opvoedende gedachten in het boek. (Er waren uitzonderingen)

Maar al die boeken werden per dag ouderwetser toen de moderne tijd in Indië arriveerde, in de jaren 1920 en 1930. Meisjes keken anders naar hun toekomst, ze konden een beroep kiezen. Een eigen leven. In de grote steden kwam met de vestiging van de kantoren ook meer werkgelegenheid.
Hoe was dat nieuwe zelfstandige leven voor meisjes, voor jonge vrouwen?

Joop ter Heul

In Nederland was de serie boeken verschenen over Joop ter Heul, een meisje dat opgroeide, dankzij haar vader ‘de piepert’ een schooldiploma haalde en dankzij haar schoonvader werkervaring opdeed, dus klaar was om economisch zelfstandig te zijn.
Maar: een Hollands meisje.
Toch anders.

Ems van Soest (1908-1984):  “Ik nam de typemachine en schreef achter elkaar De Pauw, mijn eerste boek. Ik heb altijd getracht het Indische leven, mijn leven, zo precies mogelijk weer te geven.”
De Pauw. Een verhaal van modern meisjesleven in Indië verscheen in 1930, het eerste moderne Indische meisjesboek:

  •  de hoofdpersoon Inka van der Beelen verdient als 19-jarige haar eigen geld, ze is in betrekking op kantoor
  •  vanwege verwikkelingen woont ze in een pension
  •  het verhaal speelt zich af in Indië
  • en: Inka is Indisch.

De Pauw is haar bijnaam, omdat de mensen haar trots vinden. Dat is ze ook, op haar manier: ze houdt het hoofd hoog, omdat ze verlegen is over de armoede thuis.

Indisch gezin

Ems groeide op in een liefdevol Indisch gezin: vader Willem die op de thee-onderneming Ngargoloko-Malebari werkzaam was, haar Padangse moeder Emma van Angelbeek en haar twee broers Wim en Jan. Een modern gezin was het ook: Ems volgde de driejarige HBS, haalde type-en stenodiploma’s en mocht toen naar het kantoor van Crone in Semarang. In deze tijd gaan steeds meer vrouwen en meisjes buitenshuis werken, maar helemaal vanzelfsprekend was het niet.
Genoeg mensen die het onwenselijk vonden dat een vrouw economisch zelfstandig was, want zou ze dan nog wel willen trouwen en zich willen opofferen voor man en kinderen?
indische meisjesromansDe Pauw ging voor een deel over Ems zelf. Van haar vooruitstrevende ouders mocht ze naar kantoor. Ze werkte, al wilde ze eigenlijk net als haar moeder Emma van Angelbeek liever schrijven. Er is een foto van de jonge Ems, die aan haar bureau zit.
Op kantoor was het dus niet bijzonder leuk. Een citaat uit De Pauw:

“Ouwe, trouwe ratelkast,” sprak ze tegen haar Remington. “Je verveelt me soms gruwelijk. Kon ik maar eens wat interessanter dingen op je neertikkelen, maar helaas, de Baas voelt slechts voor zakelijke en geldswaardige pampieren… enfin!” Ze zuchtte van verademing, toen het vijf uur sloeg (…).

De Pauw was een succes. Daarna publiceerde Ems meer meisjesboeken, soms wel twee per jaar. Zo werd ze een geliefd schrijfster. Alle jonge meisjes lazen haar boeken, ook de Hollandse prinsesjes in Nederland.
Wie goed leest, en het leven van deze ooit beroemde Indische auteur kent, ziet er stukjes in staan die uit haar eigen leven komen.
Een voorbeeld.

In De Pauw staat:
“Paul heeft nooit veel met meisjes opgehad, hij vond ze onbeduidend, aanstellerig en ongevoelig, tenminste, diegene onder haar, die hij kende. En dus dacht hij, toen wij kwamen, over ons hetzelfde. Maar toen hij jou wat meer leerde kennen, vertelde hij aan Mevrouw de Groote eens in een vertrouwelijke bui, dat jij hem deed denken aan zijn gestorven zusje, waar hij dol, dolveel van gehouden heeft.”

Het zusje

Ja, dat gestorven zusje. Margootje was het eerste kind geweest, voor Ems en haar twee oudere broers. Ze stierf zes dagen na haar eerste verjaardag aan de gevolgen van een ongelukkige val. Dat zusje keert terug in verschillende romans. Over het gezinsdrama zelf schreef Ems ook zonder literaire verhulling:

  • Moe en afgemat, acht maanden zwanger, snakte ze [Emma, de moeder van Ems] naar een bad en vroeg de jonge baboe, die na Carsina’s vertrek voor het kind zorgde, om op Nonnie te passen. Margootje had de pop, die ze met haar verjaardag gekregen had, in een slendang gedaan en wiegde die onder het zingen van “nina, nina bobo”.
  • Ze liet de pop ruiken aan de bloembakken toen Emma in de badkamer verdween. Heerlijk, dat water waarmee ze zich siramde….. ze zong blij een lied uit haar meisjestijd, toen ze plotseling verstarde.
  • Een vreemd geluid, alsof iets viel van vrij grote hoogte….. een plofje op de marmeren vloer en dan plotseling een klagelijk gehuil van haar kleintje. Ze rende met natte haren de mandikamer uit en vond haar kind met het achterhoofdje op de vloer, blijkbaar van een hoge stoel gevallen waarop de baboe haar had gezet. (…)
  • De door de Regent geroepen dokter stelde vast: “Zware hersenschudding tengevolge van een val.
  • Bloemstukken en kransen werden binnengedragen. Doch het kleine kistje was uitsluitend bedolven onder de boeketroosjes, die Margootje met haar eigen handjes hand gestreeld.
  • Margaretha Christina van Soest” stond er met mooie letters [op de grafzerk]. “Geboren 15 april 1892. Sf. Kalibagor. Overleden 21 april 1893 te Banjoemas”.

Erg, hè?
Misschien mocht Ems daarom wel zoveel van haar ouders.

Stralend

Ems bleef ongetrouwd, tegen haar verlangen in. Ook dat komt in de romans terug: er zijn meisjes die een eigen levensweg moeten volgen, ook al willen ze trouwen en moeder worden. Dat eenzame en de positieve keuze voor een ander volwaardig bestaan, plus daarbij de stralende aanwezigheid van Ems zelf, moet op generaties meisjes van invloed zijn geweest.
Zij leerden: ook zonder huwelijk kan ik  een waardevol leven leiden. Net als Ems.
Dat was modern. Zelfbeschikkingsrecht.

Talent

Ems sloeg haar vleugels uit. Ze ging reizen, ze publiceerde romans voor volwassenen en ze ontwikkelde zich in de journalistiek.  Ems liet zien hoe veelzijdig haar talent was. Het prachtige Theeland (1938), de voorloper van romans als Hella Haasse’s Heren van de thee, was daarvan een overtuigend bewijs. Ems: “Ik voelde gewoon, dat ik méér kon.” De waardering bleef uit. Kort na de oorlog verscheen Een wajang in Gods handen (1946) waarin waarin ze onder meer schreef over  Indische NSB-ers en intimidatie van vrouwen door Japanners. Het grote publiek zag haar liever als meisjesboekenschrijfster.

Nieuwe kans

De jaren ’60 en ’70 waren moeilijk voor Ems van Soest. Ze woonde inmiddels in Den Haag, in Nederland, en ze was eenzaam. De roem was vervlogen. Of ze ooit weer echt zou schrijven, betwijfelde ze: “Zal ik er ooit nog de inspiratie, de discipline, de kans toe krijgen en zal ik ooit bestand zijn (…) de venijnen te weerstaan van de huidigen critiek?”
De kans kwam. Op verzoek van Lilian Ducelle begon Ems over haar Indische jaren te publiceren. De theegeur op de onderneming, de pracht van de tjemara-bomen, de elegante jurken die mama voor haar maakte, de lagere school- alles even dierbaar. Er kwamen brieven van lezers, vol herkenning en sympathie.
In 1984 overleed Ems. De laatste periode was soms treurig geweest, maar wel met de troost weer te kunnen schrijven, juist over de gelukkigste tijd in Indië.
Alsof ze het voorzien had, noteerde ze in 1932, als net gedebuteerd schrijfster, in haar Op den achtergrond genoteerd: “ze zou schrijven, zich aan dat allerliefste werk wijden, dat werk, dat haar een tweede leven gaf als het ware, het werk, waaruit ze altijd weer nieuwe moed kon putten”.

Schrijftips

Romans die in het verleden een groot publiek trokken, vertellen ons iets over wat waardering kreeg, wat herkenbaar was en wat belangrijk was. De romans van Ems gaan (ook) over de emancipatie van meisjes en vrouwen. Zeker voor de Tweede Wereldoorlog is daar een sterke ontwikkeling in te zien. Hoe was dat voor de vrouwen in uw familie? Wanneer u een familieverhaal schrijft, heeft u ook kennis van de tijd nodig. Wilt u hierover van gedachten wisselen, maak dan een vrijblijvende telefoonafspraak met mij. Klik hier en kijk hoe dat gaat. (er opent een nieuwe pagina)

Schrijftip: Indisch genoeg om het verhaal op te schrijven? (video)

Indisch zijn betekende drie generaties terug  iets anders dan nu. En ook was het anders in Bandoeng dan in Batavia, per wijk soms al, en ook per persoon. Twee generaties terug, ook weer anders. En zo gaat het verder. Dat kan de vraag oproepen of u wel Indisch genoeg bent om uw familieverhaal op te schrijven. Want u kijkt naar toen… en dan naar nu…

Andere tijden, andere ervaringen.

Nuances

Voor mijn nieuwe boek probeer ik te achterhalen wat Indisch zijn betekende aan het einde van de negentiende eeuw. Er is dan een toenemende aandacht voor wat genoemd wordt het ‘Indo-proletariaat’.  Geen vriendelijk woord. Daar rekende niemand zich toe die hoger was opgeleid, die Nederlands sprak zonder accent, de taal schreef zonder veel fouten, tussen Europeanen woonde en die veelal dankzij een inheemse voormoeder een getinte huidskleur had. Al die mensen van toen noemen we tegenwoordig Indisch. Het lijkt een verzamelterm. Want destijds bestonden er meer nuances.

Dat is interessant. Het vraagt om aandacht en keuzes maken in hoe we iemand benoemen.

Video

In deze video:

  • mijn antwoord op deze vraag, die in mijn mailbus komt
  • hoe u ontdekt wat Indisch zijn toen en nu betekent
  • de bonus die u vanzelf krijgt bij het schrijven van een familieverhaal

Heeft u een vraag, stuur me dan een berichtje via de contactpagina – klik hier. (opent in een nieuw venster)

Waarom we juist nu oude Indische romans moeten lezen

oude Indische romansOude Indische romans, dat zijn de romans van voor de oorlog. Ik bedoel van voor de Eerste Wereldoorlog, uit dan wel over Indië.

Ik dacht aan die boeken toen de afgelopen week de discussie ontstond over de aanpassingen in het werk van de schrijver Ronald Dahl. Hij leeft niet meer. De erfgenamen en de uitgever vonden veranderingen in de tekst nodig, want nu hebben we een ander moreel kompas.
En de boeken moeten gelezen en verkocht worden.
Nou… dat moet alleen, als je op winst uit bent.
Verder is het vrije keuze, dacht ik.

Een ander gewoon

In de oude Indische romans staan volop passages en opmerkingen die heel anders zijn dan we nu gewoon en wenselijk vinden.

  • Seksistisch.
  • Racistisch.
  • Discriminerend.
  • Enzovoort.

Wie dat niet wil lezen, kan de romans laten liggen. Geen probleem.
Maar ik blijf ze lezen. Want ik verlang ernaar het oude Indië te leren kennen en begrijpen. De tijdgeest van toen, van de generaties mensen die destijds hun leven hadden. Wat voelden ze, wat dachten ze, wat vonden ze?
Dat staat in de romans.
Ik hoef het er niet mee eens te zijn, ik kan me erover opwinden, ik kan er ongelukkig of ellendig van zijn, maar ja: het normaal van toen, was het normaal van toen.

Even voor de duidelijkheid. Ik bedoel dus romans die toen geschreven werden. Die bevatten de tijdgeest. Dus niet de historische romans die nu gepubliceerd worden, die lees ik nauwelijks. Want: het zijn romans met de visie van nu op de tijd van toen.
Bepaald wat anders.
En ook: wat we nu seksistisch en racistisch noemen, dat maakte toen deel uit van het normaal van de koloniale samenleving.

Veel lezen

Wie het oude Indië wil begrijpen, moet veel lezen:

  •  kranten die destijds verschenen over de actualiteit van die dagen
  •  discussies in brochures en pamfletten
  •  studies, dus non fictie
  •  de bijschriften van foto’s in fotoboeken
  •  romans

Maar: een roman is geen monument van de waarheid.
Een roman is meer:

  •  wie is de auteur, wat wilde hij/zij in de roman zeggen?
  •  hoe is de historische context?
  •  wat waren de reacties?

oude Indische romansSoms is een enkele passage al informatief. Ik ben de romans van Thérèse Hoven (1860-1941) aan het herlezen. Een Hollandse schrijfster met tropenervaring. In Nonnie Hubrechts (1900) gaat het over een gezinsdrama. De titelheldin is Jo, een meisje dat uit een overspelige relatie is geboren en lang niet weet bij wie ze thuis hoort. De eigenlijke heldin van het boek is de Indische echtgenote, die haar blijvend liefdevol ondersteunt.
Ik las wat Marietje van Son, een Indisch meisje, aan Jo had verteld:

  • Marietje had haar, vooral in den laatsten tijd, zulke rare verhalen gedaan van menschen, die vergiftigd waren.
  • Marietje was vol van baboe-praatjes en, als Jo er om dacht, dan luisterde ze er niet naar, want ze wist, dat Maatje er tegen was, maar ze vergat wel eens braaf te zijn en zich te herinneren, wat Mama haar verboden had.
  • […] ’t was wel verleidelijk om naar te luisteren. Heel griezelig, maar ook erg wijs en Marietje kon zoo smakelijk uitweiden over dingen, waar ze anders nooit van hoorde. Over baboes en njais, die haar heer vergift toedienden uit jaloerscheid.

Wat, wat?
Baboe-praatjes? Graag meer daarvan.
En dan die bijna achteloze vermelding van vergiftigen, dat is ook informatief. Zo uitzonderlijk was het dus niet, ik kom het in meer oude Indische romans tegen. Zo schrijft P.A. Daum over een ‘Pil Nummer 11’. Dat vergiftigen staat haaks op ons moderne beeld van de njai die altijd passief en slachtoffer zou zijn.
Dat beeld moeten we bijstellen.
(Voordat u het zegt: ja, ik heb een obsessie voor gif)

Wat ook kan: herkenning

Bij de Indische schrijfster Melati van Java (1853-1927) vindt u de leukste en zelfstandigste Indische meisjes en vrouwen als romanpersonage. Ze zijn mooi van buiten en mooi van binnen, ze zijn zelfstandig en soms zelfs rebels. Voorbeeld?
In het toneelstuk Tante Betje (circa 1901) protesteert het Indische meisje Hetty tegen het eenzijdige van alleen onderwijs op Nederland gericht. Ze komt in opstand tegen haar gouvernante, juffrouw Dumont:

  • Hetty: Dat is onrechtvaardig, heel onrechtvaardig. Waarom moeten wij Indische meisjes meer leeren dan de Hollandsche, en wij, die nog al den naam hebben van zoo dom en lui te zijn, terwijl zij daar zoo ontwikkeld zijn en zoo wijs. Neen, die rivieren gaan mij niets aan. Laat ze loopen waar zij willen. (Zij springt van het tabouret, neemt een waaier van den muur, gaat op een der wipstoelen zitten en waait zich met veel drukte.)
  • […] Juffrouw Dumont: Zullen wij dan Indische geschiedenis behandelen?
  • Hetty: O neen! Die Hamangkoe Rats en Dipo Negaras en Sentots en die Riebeeken en Maatsuijkers, die maken mij nog meer biengoeng [in de war] dan Rijn, Maas, Waal en al die Tjis. Daar komen de Hollandsche meisjes ook makkelijk af. Ik zou ze wel eens willen hooren uitspreken Baagelen, Ceelebès, Sammerang. Dat heb ik u nog moeten leeren die Indische uitspraak, Juf!

In de stem van Hetty is de schrijfster zelf aanwezig. Zij volgde enige tijd onderwijs bij de Ursulinen. Dat was ook zo gericht op Europa. Klopt niet, zegt iemand al in 1901.

Dit kunnen u en ik ons voorstellen.
Er zijn ook hele andere romans.

Belangrijke rotboeken

De koloniale samenleving was raciaal verdeeld. Willen we begrijpen hoe dat doorwerkt, dan moeten we begrijpen hoe dat destijds werkte.
Een hele tijd terug kreeg ik Het leven in Nederlandsch-Indië uit 1900 van iemand cadeau, die dat “ellendige boek” niet in huis wilde hebben. De schrijver is Bas Veth (1860-1922), die met zijn anti-Indië opmerkingen een storm van kritiek veroorzaakte. Dus ik lezen. En ja hoor, volop seksisme en racisme.
Maar het verdiepte mijn blik.
De roman Levenshonger (1902) van Henri Borel (1869-1933) is een rotboek. Het is racistisch, seksistisch, een factor me-too met platte seks. Het gaat over een man die zijn Indonesische concubine beroerd behandelt, besluit dat hij seks moet hebben met een Hollandse vrouw want dat zal hem goed doen en erna pleegt hij in het openbaar zelfmoord.
Nou, lekker lezen is anders.
Henri Borel zet een deur voor me open naar een leven dat voor mij onbekend is. Ik zit in het hoofd van die man die dat alles beleeft en doet. Ik kan niet weg al voel ik walging.
Straks weer herlezen.
Wat ik niet begrijp, daar moet ik meer moeite voor doen.

Zo zijn er enorm veel romans. Verrassend en overweldigend. Heerlijk en walgelijk. Vertrouwd en onbegrijpelijk. Ik kan er zo duizend opsommen. En elk daarvan zet de deur naar Indië op een kier open. Dat maakt ze waardevol. Of denkt u daar anders over?

Schrijftips
Welke generatie van uw familie leefde in welke jaren in Indië? Als u dat weet, kunt u achterhalen welke romans hij of zij las. Om dichterbij de tijd van toen te komen, adviseer ik: lees die romans ook. Ik praat er graag met u over verder in een vrijblijvend telefoongesprek. Klik hier en kijk hoe het gaat om dat te af te spreken. (er opent een nieuwe webpagina)

Waar zijn de vrouwen in de tangsi?

vrouwen in de tangsiZoek op trefwoord ’tangsi’ en dan komen de manschappen in beeld. Militairen in en voor de kazerne, op de slaapzaal, noem maar, noem maar.
En de vrouwen?

Daarover vertelt de Indische schrijfster Lin Scholte (1921-1997). Zij groeide op in de tangs, als dochter van een Hollandse militair en een Javaanse vrouw. Eerst was haar moeder zijn njai, daarna zijn echtgenote.
Djemini, heette ze.
Bij Tong Tong verscheen het verzameld werk van Lin Scholte, waarvoor ik een biografische inleiding schreef. Heerlijk, familiegeschiedenis.

Anak kompenie

Moeder en dochter staan op de voorkant van het boek Anak kompenie, dat in 1965 verscheen. Anak kompenie, kind van de compagnie, waarmee het Oost-Indische leger werd bedoeld.
We zitten dan diep in de militaire wereld. In de tangsi, het kampement waar vooral de lagere rangen militairen woonden.
En vrouwen.
En kinderen.
vrouwen in de tangsiDoor en met elkaar, een eigen samenleving, waar de maatschappij vaak weinig kennis van had.

Er zijn slaapzalen waar een zogeheten ‘zedelijkheidsgordijn’ hangt. Dat wordt tussen de bedden getrokken om de seks wat privé te houden.
Maar ja, daardoor wist je het juist.
En als je niet doof was, hoorde je bepaald geluiden.
In de tangsi leefde je met elkaar.
Er waren vrouwen die het slecht hadden, en ook vrouwen die het goed hadden. Vrouwen in een te afhankelijke positie. Vrouwen in een gelukkige relatie.
Dit laatste is belangrijk om te weten. Ik zie dat er een tendens is om deze vrouwen allemaal te beschouwen als slachtoffer. Dat waren ze niet.

Lin Scholte vertelt haar verhaal, en ook dat van haar moeder. Djemini groeide op in tangsi Soelung nabij Soerabaja. We zijn aan het begin van de twintigste eeuw.
Als jong meisje leefde Djemini mee met het leven van de volwassen vrouwen. Een militaire structuur bezat dit. In Anak Kompenie staat:

  • Het leven van alledag was ingesteld op het signaal van de hoornblazer, terwijl de vrouwen en kinderen evengoed aan de militaire tucht en reglementen gebonden waren als hun mannen en vaders. Want vóór alles: orde en regel moest er zijn. Het begon ’s morgens in alle vroegte alom zes uur, wanneer de hoornblazer de reveille blies. Dit was het teken dat de chambrees moesten worden ontruimd; de mannen om hun dienst te verrichten na het ochtendappèl, de vrouwen en kinderen om te verhuizen naar de vrouwen-loodsen, die doorgaans achter op het terrein van de tangsi’s waren gebouwd.
  • De kookloods, waar de gezinnen overdag grotendeels verbleven, was een grote, overdekte ruimte, waarin dwars op elkaar stenen aanrechten in carré waren geplaatst met ruimten eronder, waar de vrouwen hun kook-attributen in konden opbergen; op de aanrechten konden ze hun maaltijden koken.
  • De vaatwas deden ze op de daarvoor bestemde plaatsen: hetzij in de kookloods zelf, hetzij vóór de kookloods op lange stenen tafels waarboven de waterleiding liep met enkele tapkranen eraan. De badkamers voor de gezinnen en die voor de mannen lagen apart, maar waren gelijk van opzet en bouw, eveneens bestemd voor het gemeenschappelijk gebruik.
  • […] De vrouwen verrichtten hun gewone bezigheden in de loodsen, gingen daarna naar de pasar voor de dagelijkse inkopen, en kookten hun maaltje op hun afdeling van de kookloods.
  • Om twaalf uur op het signaal: afslag-blazen, keerden ze terug naar hun chambrees, met de ijzeren rijstketel in de ene, en welgevulde rantangs in de andere hand.
  • De maaltijden gebruikten ze naar believen op hun ‘eigen tampatje’ in de chambree of aan de lange houten tafels met dito banken in de corridors.
  • Van twaalf tot vijftien uur mochten ze in hun chambrees verblijven. Dan moesten deze weer worden verlaten; de vrouwen begaven zich naar de loodsen, de mannen moesten soms nog dienst doen en zich in elk geval op het middag-appèl melden om zestien uur.
  • Om zeventien uur mochten de gezinnen weer in hun chambrees, ook wel secties genoemd terugkomen, tot de volgende morgen.

Een leven met militaire structuur dus. Binnen de regels zaten de mogelijkheden. Djemini groeide op en moest trouwen. Nu komt het.

Man 1: Oerip

Oerip was ook militair en gelegerd in tangsi Sambongan. Djemini had er geen zin in, maar trouwde toch. Na het feest vertrok het jonge echtpaar naar zijn tangsi waar het huwelijk geconsumeerd zou worden.

  • Gedurende de feestdagen had Djemini nog altijd op de grond geslapen tussen haar adiks en haar moeder. Nu zij Oerips vrouw was, diende ze het bed met hem te delen, begreep ze. Maar het zinde haar allerminst. Ze ontrolde haar matje op het bovenbed en klauterde erop.
  • Verbaasd stak Oerip zijn hoofd uit de klamboe in het onderbed en vroeg zacht waarom ze niet bij hem kwam liggen.
  • “Dank je feestelijk! Ik slaap niet met vreemden!” was Djemini’s antwoord.

Daar bleef ze bij. Na een half jaar ging Oerip klagen bij Djemini’s ouders. Toen verbeterde de situatie wat Oerop wat, maar het huwelijk consumeren was er niet bij.
Djemini wilde niet.
Na weer een half jaar ging Djemini terug naar haar ouders.
Einde huwelijk.

Man 2: Radian

Bij haar ouders werd Djemini flink gepest door de andere tangsivrouwen. Ze was te zelfstandig, te eigengereid – en ze paste daardoor minder goed in de groep.
In deze periode komt man 2 in beeld, schrijft Lin Scholte:

  • Hij heette Radian en was ‘gelijkgesteld’; dit was mogelijk geweest door uitzonderlijke dienstprestaties. Een gelijkgestelde Inheemse onderofficier genoot dezelfde privileges als zijn Europese collega.
  • Zijn bezoldiging lag aanmerkelijk hoger dan die van zijn Inheemse ranggenoot, al was deze niet dezelfde als van zijn Europese collega. Radian was een aanmatigend persoon, want hij sprak Nederlands.
  • Hij maakte werk van Djemini; wachtte haar op de meest onverwachte plaatsen op en vroeg haar om met hem uit te gaan.

Na wikken en wegen besluit Djemini in te gaan op zijn avances: ‘ In tangsi Djagalan in Weltevreden werd ze officieel ingeschreven als Radians huishoudster.’ Nu zitten we in Batavia.
Ook Radian viel tegen. Hij was jaloers, controlerend en had losse handen. Ook maakte hij nare opmerkingen over Djemini’s familie.
Dus dat was evenmin een blijvende situatie.
Toen Radian een keer dronken thuis kwam, zag ze een kans:

  • De vermoeiende morgen, de alcohol en het voedsel deden hun werk want Radian sliep als een os. Maar hij was niet zo aangeschoten dat hij van zijn gewoonte afweek om zijn geldbuidel onder het hoofdkussen te leggen.
  • Op de grond gehurkt, aan het hoofdeinde van het bed, liet Djemini haar vingers onder het hoofdkussen glijden, tot haar vingers de geldbuidel raakten. Eindelijk kon ze de buidel grijpen in de klem van twee vingers. Centimeter voor centimeter trok ze deze naar zich toe. Telkens als Radians ademhaling onrustig werd, hield ze even op.
  • Na wat haar een eeuwigheid leek, gaf de geldbuidel eindelijk mee. In een uiterste hoek van het vertrek knipte ze hem open en nam er twee rijksdaalders uit; de rest liet ze zitten.

Met dit geld kon ze weer terug naar haar ouders.
Die waren weer boos, Radian natuurlijk ook.
Maar: Djemini wilde niet.
En als zij niet wilde, dan gebeurde het niet.
Nu komt man 3.

Man 3: Piet Scholte

In Tangsi Soeloeng was Piet Scholte geplaatst. Een Hollandse militair, gelovig, en ongelukkig- zijn verkering in Nederland had het uitgemaakt. Hij zag Djemini aan het werk in de vrouwenloods en kwam opvallend vaak pisang ambon bij haar kopen.
Dat leidde tot samen uitgaan. Daarna tot het verzoek van Piet of Djemini zijn huishoudster wilde worden. En nu komen de overwegingen van Djemini, die haar dochter zeer informatief opschreef:

  • Ze lichtte haar moeder in die het allang had zien aankomen, en die er meer mee ingenomen was dan Djemini-zelf. Want die had voorlopig haar bekomst van iedere verbintenis in welk verband ook. Behalve haar laatste ervaring met Radian en wat ze om zich heen zag aan verbintenissen van haar eigen bangsa, leek geen haar ideaal.
  • Zo de mannen hun vrouwen niet sloegen dan verwaarloosden ze het gezin voor het ‘main-dadu’ – dobbelspel – , of ze hadden in de kampong wel een bini-muda – jonge vrouw- , waardoor het huwelijk vroeg of laat spaak liep. Maar haar was ook niet ontgaan, dat de verbintenis van een munti met een ‘wong-londo’ evenmin rooskleurig was. De blanda-man hield doorgaans veel van de ‘vierkante pot’, en was vaker ‘mabok’ dan hun muntji lief was. Bovendien sloegen ze de vrouwen evengoed als de mannen van haar eigen ras het deden.
  • Tenslotte gingen de blanda’s vroeg of laat toch terug naar hun land en lieten hun muntji’s ziten. Met of zonder kinderen.

De vierkante pot: dat is de jeneverfles. Alcoholisme kwam nogal eens voor in het leger (en daarbuiten).
Deze Hollandse Piet Scholte was dus bepaald geen aantrekkelijke partij voor Djemini. Maar ze deed het toch, omdat bij haar ouders wonen niet meer ging.
Alweer, voor de derde keer was het Djemini zelf die een beslissing nam, weloverwogen en in de wetenschap dat ze altijd weg kon gaan.
Autonomie.

Dit laatste verhaal loopt goed af: ze werden verliefd, trouwden, kregen kinderen. De eerste was een meisje, dat bekend zou worden als de schrijfster Lin Scholte. Dankzij haar weten we meer over de vrouwen in de tangsi, de vrouwen die voor velen een voormoeder waren.

Schrijftips
Wanneer u over de familie schrijft, kijk dan vooral naar de tijd van toen. Niet naar de meningen en opvattingen van nu. Hoe de tijd van toen was, ontdekt u het beste in romans en herinneringsboeken uit die tijd. Dus niet van nu. Van toen. Daar zit de tijdgeest in. Bent u op zoek naar boeken om de vorige generaties beter te leren begrijpen? Ik denk graag met u mee. Klik hier en kijk op de pagina contact hoe u gemakkelijk een gratis overleg-gesprek met mij kunt boeken.

Calendy

Hoe de Steurtjes in Indië kwamen


Steurtjes, dat is het woord voor de tehuiskinderen van Pa van der Steur. Hij vertrok eind negentiende eeuw uit Haarlem naar Indië om daar een christelijk tehuis voor militairen op te zetten. Toen kwamen er ook kinderen bij.

Ja, nee het ligt natuurlijk ingewikkelder. Kinderen komen nergens vanzelf bij. Eerst even de situatie van het tehuis Oranje-Nassau te Magelang.
Een christelijk tehuis dus. Pa was in den beginne verbonden aan de Zevende Dag Baptisten, waar de sabbat (de ‘zondag’) op zaterdag werd gehouden. Dat dus eind negentiende eeuw, waar er op die dag gewerkt moest worden. Dan weet je meteen: sociaal gezien geen gemakkelijk geloof. Wie bleef, had ruggengraat.

Christelijk tehuis

Het christelijke van het tehuis zat in:

  • uit Nederland was een orgel meegekomen, dat klonk goed bij het psalmen zingen
  • Van der Steur kon als zendeling meeslepend over het geloof vertellen, ook tijdens zijn bezoeken aan het militair hospitaal
  • er was alleen fatsoenlijke lectuur
  • de christelijke feestdagen werden met overtuiging gevierd, Kerst was emotioneel
  • en Van der Steur hoopte, dat door het aanbieden van deze gezelligheid de militairen minder tot niet geneigd waren die bij een vrouw te zoeken zonder dat ze getrouwd waren

Dus, hij was niet tegen omgang tussen Europese militairen en inheemse vrouwen.
Hij was tegen seks buiten het huwelijk.
Net even wat anders.
Het tehuis bloeide. Van der Steur kreeg hulp bij de werkzaamheden.

Kinderen erbij

In april 1893 komen er geleidelijk kinderen in het militaire tehuis wonen. Eerst vier kinderen van een zekere Italiaanse militair Papollo en een inheemse vrouw, die hij na een tip van een militair in de kampong vond. Hij nam ze mee. Zijn overtuiging was: kinderen van een Europese militair horen thuis in de Europese beschaving. Dan deed het er niet toe of er nog tantes of ooms in de kampong woonden. Of elders. Het Europese element was het belangrijkste. We zitten in het hart van de koloniale tijd.
Van der Steur schreef over de opname van deze en de volgende kinderen mooie, romantisch-emotionele artikelen. Zo schreef hij:

[Er] zat op een zekeren dag een vrouw in den tuin met een paar kinderen met zeere oogen. Zij vroeg medicijnen en eten voor haar kinderen. Een en ander werd haar gegeven, doch na een onderzoek waarbij Vogelensang van het 6e [bataljon], met mij medeging, haalden wij kleine Albert half dood uit de kampong, en weldra was ook dat vijftal bij ons.

Maar dáár had de moeder niet om gevraagd: alle kinderen weg. Wat kon ze doen? Niks.

Uitbreiden

Zo was de eerste fase van het tehuis. Eigenlijk meer een gezin, waar de kinderen overal en nergens mochten komen.
Dan komt aan het begin van de twintigste eeuw een nieuwe fase: uitbreidingen. Daarna weer en weer. Er komen meer werkkrachten, zoals Marie, de zuster van Pa van der Steur. Hijzelf trouwt, vooral om een tehuismoeder in Magelang te hebben.

Vooral in de jaren tussen de twee wereldoorlogen in krijgt het tehuis meer en meer de trekken van een goed gerund bedrijf, voor kinderen en militairen. De manschappen hadden plezier in de kinderen en dat is voorstelbaar. Als militair in actie zagen ze veel oorlog, en dan die kinderen… Van der Steur schreef dat de kinderen een trekpleister waren om militairen in het tehuis te krijgen:

Er is niets wat meer schade aan ons werk zou doen dan het scheiden van kinderen en soldaten […] Juist het opnemen der kinderen heeft velen hierheen getrokken, die anders nooit gekomen zijn. Er komen bijna geen militairen op de plaats, al is het maar voor twee dagen voor transport, of zij komen aan, om eens alles te zien, en dat geeft ons menig punt van aanraking/
De kinderen om en bij huis wekken bij menig soldaat gedachten op, die anders wellicht verre zouden blijven.
Neen, nooit splitsing van wat God te zamen heeft doen opgroeien!

SteurtjesHoe het geld

Naar schatting bood Van der Steur in totaal een thuis aan zo’n zevenduizend kinderen. En dan de militairen nog. Plus, al zijn medewerkers moesten ook eten.
Hoe kwam hij aan geld?
Deels subsidies van de Indische overheid; het was gouverneur-generaal VanHeutsz die hem een structurele subsidie toekende.
Grotendeels vaste en incidentele donaties.
In zijn fundraising staan de kinderen dus voorop. Dat vertederde meer dan de aanblik van een Lombok-veteraan.

  • Ze zijn jongens en meisjes
  • Ze komen soms jong, soms ouder
  • Ze zijn inheems, Chinees, Indisch, Hollands
  • Ze zijn wees of half-wees, later ook met ouders
  • Ze zijn inwonend of tegen betaling logerend
  • Ze zijn in enkele gevallen lichte criminelen, die door Van der Steur op het rechte pad worden gebracht

Tehuis als bedrijf

Het bedrijfsachtige karakter van het tehuis had voordelen en nadelen. Het voordeel was duidelijk: met deze aanpak konden er veel tehuiskinderen gevoed en gekleed worden. Ze moesten een opleiding krijgen waarmee ze economisch zelfstandig werden; daarvoor was er een studiefonds.
Steurtjes werd bijna een merk: dat waren flinke kinderen, aanpakkers, doorzetters.

Er waren ook nadelen.

  • Gevoelige kinderen raakten beschadigd in het strenge tehuisleven: de oudere jongens en meisjes konden pesten
  • Je moest flink zijn, opkomen voor jezelf, ook al wist je niet goed hoe
  • Voor persoonlijke aandacht was weinig tijd
  • Er waren lijfstraffen, dat bleef moeilijk al was het deel van het normaal van toen; Van der Steur sloeg met zijn riem

Het tehuis groeide uit tot een enorm vastgoedcomplex met scholen, een kerk, een begraafplaats, een muziekkapel, werkplaatsen  en wat al niet. Oud-Steurtjes hielpen met geld, en nieuwe Steurtjes bleven instromen.
Vooral na de Eerste Wereldoorlog nam de roem van Van der Steur toe. Er kwamen meer inzamelingsacties, op zijn verjaardag publiceerden de kranten zijn nieuwe bedelactie en zijn naam leek garant te staan voor liefdevolle kinderzorg.

Vergeten waren de wanklanken uit 1902, toen Van der Steur grievende uitspraken had gedaan over Indo-paupers. Niemand vroeg zich af, of de inheemse familie niet ook recht had op de kinderen. Nu denk ik: misschien ligt hier nog een taak voor een programma als Opsporing Verzocht. Er is inmiddels zoveel mogelijk met DNA-onderzoek.

Van der Steur stierf kort na de capitulatie in 1945. Oudere tehuisjongens hadden hem uit het kamp gehaald, zodat hij thuis kon sterven. Zijn zuster Marie sprak aan zijn graf.

In Nederland

Eenmaal in Nederland hielden de Steurtjes de naam van Pa in ere. Ze zochten elkaar op, vertelden de verhalen en waren nog steeds flinke aanpakkers, ook in de opvoeding van hun eigen kinderen. Eenmaal een Steurtje, altijd een Steurtje.

De kinderen en kleinkinderen weten vaak dat hun voor/ouder een Steurtje was, alleen al door het portret van Pa dat in de huiskamer hing. Wat ze meestal niet weten, is dat Van der Steur van heel wat tehuiskinderen een dossier aanlegde. Die liggen in het zogeheten Pupillenarchief, dat ik mocht inzien toen ik de biografie van Van der Steur schreef. Het archief ligt in de Leidse universiteitsbibliotheek.
Die dossiers zijn alleen toegankelijk voor nazaten, vanwege de privacy. Logisch. Er zitten vaak zeer vertrouwelijke en openhartige documenten in, dat vraagt om zorgvuldigheid.

(foto’s uit Archief van der Steur)

Schrijftips
Overdenk in wat voor gezinsomstandigheden uw groot/ouders en u zelf opgroeiden, en wat de werkelijke invloed daarvan is geweest. Nooit iets aannemen als vanzelfsprekend, is mijn advies. Van der Steur presenteerde het tehuis als een redding, als een baken van liefde, maar voor veel kinderen was het een moeilijke tijd. Het een en het ander kan alletwee waar zijn. Wilt u daar eens verder over praten, geheel vrijblijvend, met het oog op uw verhaal? Klik hier en maak een telefoonafspraak met me. (er opent een nieuwe pagina, dan kunt u eerst rustig zien hoe het gaat).

Ga naar de bovenkant