Artikelen

Dit is de gemakkelijkste manier om uw familiegeschiedenis te schrijven

Inmiddels hebben we zowat allemaal plannen voor de Kerstdagen. Het zijn dagen met een zekere gevoeligheid. We denken aan familieleden die er de vorige keer nog waren, en nu niet meer. En aan de verhalen die met ze verdwenen zijn.

Waar blijven de verhalen, wanneer niemand ze opschrijft?
Dat is duidelijk: dan verdwijnen ze.
Schrijven is blijven.
Opschrijven ook en dat liever gisteren dan vandaag want:

  •  steeds meer ouderen vertrekken naar hemel, bevorderd tot heerlijkheid zoals het Leger des Heils dat noemt
  •  u kunt zo iemand opnoemen van wie u denkt had ik maar vragen gesteld en nu kan het niet meer
  •  de jongere generaties stellen vragen en daardoor merkt u hoe weinig ze eigenlijk weten

Dat plotselinge

Zelf ben ik het afgelopen jaar een paar keer flink geschrokken als ik iets hoorde over een kort ziekbed met een definitieve afloop. Hoe kan het toch, dat plotselinge? Ook bij mensen van wie ik het niet verwachtte. Er zit geen logica in, en dat beklemt me. Wat ik dan doe, is proberen extra te leven. Mezelf meer toe te staan van wat ik eigenlijk echt wil en verlang. Dat zit ook in het kleine. U wilt niet weten hoeveel flessen douchegel ik heb.

Maar het gemakkelijk

Ik kom nogal eens tegen dat iemand het voornemen heeft de familiegeschiedenis op te schrijven, en als ik adem haal om hoera te roepen, hoor ik meer.
Dan roep ik even niet.
Want ik hoor een verhaal over een grote ambitie, want er zit een dik boek in, dat moet stampvol verhalen, interviews met de familieleden, heel veel foto’s, natuurlijk ook de historische achtergrond, er komen bijlagen en wat al niet.
Enerzijds: ambitie is prachtig. Ik hou van mensen die wat durven.
Anderzijds: hoe groter de ambitie, hoe belangrijker het plan van aanpak. Dat plan moet meer zijn dan “ik heb er zin in.”
Daar moet een structuur in zitten. En een tijdpad.
In de regel geldt: hoe gemakkelijker het plan, hoe groter de kans dat het slaagt. Vermijd problemen. Hou het gemakkelijk. Schrijf met plezier.
Hoe? Daarvoor heb ik een voorbeeld-plan gemaakt en dat is de gemakkelijkse manier om uw familiegeschiedenis te schrijven.

1 Begin met het resultaat
Bepaal wanneer uw familiegeschiedenis af moet zijn. Dus u prikt een datum. Ongeveer een jaar is mooi. Korter is haastwerk (tenzij u al veel heeft), langer is risico lopen op uitstelleritis.

2 Maak een zinvol werkplan
Op basis van de datum maakt u een werkplan: wanneer gaat u wat doen?
Dat werkplan bevat dus wanneer u wat gaat doen. En dat ‘wat’, dat is het schrijven voorbereiden en het schrijven en herschrijven.

3 Benoem de onderdelen van uw familiegeschiedenis

  • de inhoudsopgave
  • de inleiding
  • de hoofdstukken: familieleden per pagina in chronologische volgorde
  • de bijlagen

Meer over de inleiding

Wat moet er in de inleiding?
Daarin vertelt u wat de lezer van uw familiegeschiedenis kan verwachten:

  • welke generaties
  • welke tijd
  • waar begint u en waar houdt u op en waarom

Ook vertelt u wat typerend is voor de familie:

  • dat kan zijn een gemeenschappelijk gevoel van Indisch te zijn
  • een afspraak nooit over de oorlog te spreken
  • de gedeelde overtuiging dat familie hoe dan ook elkaar moet bijstaan

Het is mooi als u dat typerende kunt uitdrukken in een korte zin. In mijn familie is dat: ‘wees trouw aan jezelf.’ Dat zie ik al bij mijn overgrootmoeder, een vrouw die in zaken ging toen dat nog helemaal niet gewoon was voor een vrouw. Ik zie het ook bij mezelf, want met Kerst ben ik het liefste alleen en dat doe ik dus. Mijn moeder begrijpt dat en ze accepteert het want: ik ben trouw aan mezelf daarin. Dus u kijkt naar uw familie, naar de verschillende generaties en denkt: wat zie ik nou steeds terugkomen? Dat beschrijft u.

Meer over de hoofdstukken

Nu iets over de hoofdstukken, die bestaan uit: de familieleden in een chronologische volgorde.  Dat wil niet zeggen: iedereen van de familie. U maakt een keuze, een beetje overlap is helemaal niet erg, maar het feit blijft dat niet iedereen in uw familiegeschiedenis kan. Wilt u toch zeven oudooms noemen, doe dat dan in een bijlage of een voetnoot.
U schrijft over wie u iets weet of kunt vinden.
En dan per persoon 1-2 pagina’s, eventueel met foto.
In de bijlage doet u een stamboom. Het moet te doen zijn, en met deze aanpak is het te doen.

Nu even praktisch

Stel, uw familiegeschiedenis is volgend jaar met de Kerst af.
Neem 25 familieleden.
Schrijf elke twee weken een portret.
Dat is 50 weken.
Oei. U wilt ook herschrijven en u wilt er een fysiek boek van maken. Dus u heeft meer tijd nodig.
Neem een maand voor een fysiek boek laten maken. Dus de deadline is dan 25 november. Neem een maand om te herschrijven. Dan is de deadline 25 oktober.
Kijk in uw agenda: waar zit tijd genoeg dat u een week heeft waarin u een portret kunt schrijven?
Plan dat in.
Een ebook maken is gemakkelijk: bewaren als pdf is genoeg.

Maak het uzelf gemakkelijk met deze opzet. En doe uw best, dat is goed genoeg. Het hoeft niet volmaakt te zijn, het hoeft geen encyclopedie te wezen.
U schrijft voor de familie en voor de volgende generaties. Die kunnen het dan weer opppakken en uitbreiden, maar ze hebben daarvoor een basis nodig en dat is uw familiegeschiedenis.

Schrijftips
Begin in een schriftje aantekeningen te maken. Maak lijstjes van familieleden, noteer herinneringen, ook aan wie u wat vertelde. Ja, in een schriftje is het met de hand schrijven. Dat stimuleert de hersenen.
Wilt u eens van gedachten wisselen over uw familiegeschiedenis, dan denk ik graag telefonisch met u mee. Klik voor vrijblijvende overleg-afspraak, (er opent dan een nieuwe webpagina) want: u komt er verder mee en het is ook gezellig.

Wat het vorstenhuis deed voor generaal Eénoog

vorstenhuis En wie staat er centraal op dit schilderij? Generaal Eénoog. Karel van der Heijden (1826-1900). Links staan koningin-regentes Emma en de jonge Wilhelmina. Het is 1895. Den Haag, waar op het Malieveld de uitreiking is van de Lombokkruizen.

Goed naar oude schilderijen kijken roept vragen op. Want het is vreemd dat juist Van der Heijden centraal staat. De commandant van de Lombok-expeditie – generaal Vetter – zette een stap naar links, om de ruimte te geven aan Van der Heijden. Hij nam een onderscheiding in ontvangst voor een te Lombok gesneuvelde zoon.
Of dat echt gebeurd is, betwijfel ik. Vetter hield van eerbetoon aan zijn persoon. Dus ik vermoed dat hij bij het zien van het schilderij van Mari ten Kate onaangenaam verrast is geweest.
Maar wat doe je eraan?
Het vorstenhuis hield van generaal Eénoog.
Een liefde die uit daden sprak.

Was hij Indisch

In oude kranten lees ik soms dat Van der Heijden een Indische achtergrond had. Zijn vader was een De Stuers die hem verwekte bij een inheemse vrouw en hem vervolgens door liet adopteren door een Hollands echtpaar. Ook de militaire auteur Kielstra noemt dit. Maar bewijzen ervoor heb ik niet. Het is horen-zeggen en dat is weinig overtuigend. Daarbij komt, op een foto kun je niet alles zien.
Het oog verloor hij bij een gewapend conflict, en ook daarover gaan verschillende verhalen. Wel dankte hij daaraan zijn bijnaam. Op deze foto is hij nog kapitein en in het bezit van beide ogen.

Het conflict

Zowat elke koloniale bestuurder van Atjeh kreeg eerder vroeger dan later problemen. Zo ook Van der Heijden. Hij bracht met inzet van militair geweld een groot deel van Atjeh onder controle en meldde dat aanhoudend en rusteloos patrouilleren geboden was. In zijn eigen woorden:
“Maar nog geruimen tijd wordt de krachtige steun der troepenmacht vereischt om een goed bestuur in te voeren en een geregelde orde van zaken te scheppen.”

Ja, dat kostte geld.

De redering vanuit Den Haag en van gouverneur-generaal Van Lansberge werd als volgt:

  1. Er heerst nu vrede in Atjeh
  2. Dure militaire inzet is dus overbodig
  3. We hebben een nieuw soort bestuur nodig, defensief is het beste, en nog goedkoper ook

Naar Nederland

Lang verhaal kort, Van der Heijden bleef bij zijn standpunt en kon met ontslag naar Nederland. Hij arriveerde in Nederland als een controversieel man. We zijn in 1882. Er circuleerden geruchten over wreedheden begaan te Atjeh, mogelijk door hem, in ieder geval onder zijn verantwoordelijkheid. Waar of niet waar, de generaal vond het laster.
Laster is een geniepig ding.
Het beschadigt reputaties. Dan kun je niks en nergens meer terecht.
Van der Heijden was woest. Terecht.
Hier komt de vorstelijke gunst.

Willem III

Met de nieuwe grondwet van 1848 bezat de koning minder macht, maar zijn invloed was nog altijd groot. Dat bleek nu. Al april 1881 besloot Willem III om Van der Heijden te benoemen tot Ridder der Eerste Klasse van den Gouden Leeuw van het Huis van Nassau. Een hoge onderscheiding.
Ook ontving hij hem als eregast op een banket op Paleis het Loo. De toespraak die de koning tijdens het ter ere van de generaal aangerichte diner uitsprak, kwam in de belangrijkste kranten terecht. De koning verwees naar zijn eigen ‘soldatenhart’ en kwam woorden van lof te kort:

“Wij allen begroeten in uw persoon den dapperen, onverschrokken en heldhaftigen veldheer, die de Nederlandse driekleur en de Nederlandse vaandels roemrijk heeft doen wapperen in de gewesten op Sumatra’s Noordkust, aan uw zoo wijze als trouwe zorgen toevertrouwd. […]
Ieder rechtgeaard Nederlander moet fier zijn in Uwe Excellentie een onzer edelste zonen te mogen erkennen en begroeten. Tenslotte zij het mij vergund te drinken op de gezondheid van alle hoofdofficieren, officieren, onderofficieren en manschappen der troepen, welke de eer en het groote voorrecht hebben gehad onder Uwe Excellentie’s bevelen te staan.
Ik drink insgelijks op de nagedachtenis van alle braven, die daar hun leven hebben gelaten voor Koning en Vaderland!

Den generaal Van der Heijden!
Het Nederlands-Indische leger!
Het Nederlandse leger!

Van der Heijden hief ook het glas en hield een tegen-toespraak vol bescheidenheid en verzekeringen van moed, beleid en trouw aan het koningshuis. Die waren zeker op hun plaats, want met de onderscheiding en de openlijke lof, glansde de reputatie van der Heijden weer. Alleen nog niet in de Tweede Kamer.

In de Tweede Kamer

De circulerende geruchten over wreedheden begaan te Atjeh hadden de Tweede Kamer bereikt. Wie van de Kamerleden, veilig in de ambtelijke stad, kon ze op waarheid beoordelen? Elke oorlog is lelijk, en koloniale oorlogen eveneens, degene die zich het meest aan de regels houdt, verliest het snelste. Waren er wreedheden begaan? Ongetwijfeld. Waren ze te bewijzen? Nee.
Van der Heijden was furieus over de onduidelijke beschuldigingen. Hij nam zijn nieuwe wapen op – de pen – en schreef een vlammend weerwoord waarbij hij ook inging op zijn ‘verwijdering’ uit het leger. Over de beschuldiging schreef hij onder meer:

Onmenschelijke wreedheid is het Atjehsche legerbestuur ten laste gelegd, en op mij is de smet geworpen, dat ik aan zulke wreedheid door medeweten, oogluikend toelaten, of nalatig niet tegengaan, medeplichtig ben.
Maar men heeft het recht zijn loop niet gelaten. Aan den beschuldigde is het openbaar gerechtelijk onderzoek onthouden. Men roofde mij mijn goeden naam, maar men sloot de kampplaats af, waar ik mijn naam voor den onpartijdigen rechter kon heroveren. En men zette de kroon op het werk door hem, voor wien men de bank der beschuldigden angstvallig sloot, roekeloos te plaatsen op de bank der verdachten.
[…] Bij monde van den Minister van Koloniën, door voorlezing van het rapport van den Procureur-Generaal in Nederlandsch-Indië, heeft de Regeering niet geschroomd, mij te stellen onder verdenking van daden, die mij in de achting van elken weldenkenden burger diep moeten doen dalen. En ik ben gedoemd, om onder de verdenking te blijven, want men sluit mij het gerechtshof.

De verdenking werd opgeheven, maar niet door de regering. Het was weer koning Willem III die ingreep om zijn dierbare generaal een respectabele positie te geven. In 1887 werd van der Heijden benoemd tot commandant van het toenmalige Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis te Bronbeek, eerder door Willem III zelf ingesteld. Hier, in deze miniwereld met Indië-veteranen, heerste Van der Heijden als commandant. Hij moderniseerde het tehuis, bouwde het museum uit, wist de titel ‘koninklijk Bronbeek’ te ontvangen (ook al zo’n gunstbewijs) en ontpopte zich voor militairen uit de Oost als het orakel van Arnhem.

Vorstinnen

Na het overlijden van Willem III werd zijn echtgenote Emma regentes, tot Wilhelmina in 1898 ingehuldigd kon worden als koningin. Ook de beide vorstinnen hielden veel van hun generaal Eénoog:

  •  bij de inhuldiging van Wilhelmina in 1898 mocht Van der Heijden het Rijkszwaard dragen, en kwam alweer als VIP op foto’s en schilderijen terecht
  • te Bronbeek plantte hij met Koninklijke toestemming de Wilhelmina-linde, die tot op de dag van vandaag herinnert aan de inhuldiging van Wilhelmina in 1898
  • bij zijn dood in 1900 zonden de vorstinnen kransen en een afvaardiging, om een laatste eervolle groet te brengen

Wat een verschil:

  • teruggekeerd als controversieel militair
  • begraven als gerespecteerd militair

Met dank aan het vorstenhuis.

Schrijftips
Kijken naar de familie van vroeger is ook kijken naar de historische context. Wat we nu vinden, vonden vorige generaties niet. Wanneer u moreel neutraal naar het verleden kijkt, ziet u meer en begrijpt u ook meer van de familie. Een beetje historische kennis is dus belangrijk. Daar kan ik u ook bij helpen. Wilt u eens vrijblijvend overleggen wat voor uw verhaal belangrijk is? Stuur me een mail voor een telefoon-afspraak: dat is informatief en gezellig. Klik hier voor de webpagina contact (er opent een nieuwe pagina).

(Deels gebaseerd op mijn artikel in Historiek: Generaal Eénoog en de gunst van de koning)

Update

Sympathieke mail van Bronbeek. Dat de man op het schilderij, staande bij Wilhelmina, waarschijnlijk generaal Helden is. Interessant. En ook: publiceren en reageren is een mooie dialoog, zo komt men verder.

Blijft de opmerkelijke gunst van het vorstenhuis staan.

Ja, raadsels en vragen volop. Dat is het heerlijke van historisch onderzoek.

Waarom kapitein Rhemrev met ‘Indië Weerbaar’ naar Nederland kwam

Kijk eens naar die man. Hoe hij daar staat. Vol zelfvertrouwen. In uniform. Goed gedecoreerd. Kapitein W.V. Rhemrev was niet verlegen. Op het moment dat deze foto gemaakt is, bevindt hij zich in Nederland met het Comité Indië Weerbaar. Het is 1917.
Inderdaad, middenin de Eerste Wereldoorlog.

Weerbaarheid

Ik dacht terug aan het Comité en de beweging erachter toen ik de berichten las over de geringe weerbaarheid hier ingeval er iets gebeurde. Niemand weet dan wat te doen, behalve het leger opbellen. Maar op defensie is nogal bezuinigd, dus het is onzeker of er nog iemand is die de telefoon opneemt.
Zo ook in 1917.

De defensie

In de koloniale tijd was het een eeuwige vraag hoe het moest met de defensie van Indië. Want ja, al die eilanden, hoe verdedig je dat bij een buitenlandse agressor?
Iedereen had er een eigen idee over.
Zo ook de beweging Indië Weerbaar, waar gedacht werd over een deelname van de inheemse bevolking aan de strijdkrachten en een groter budget van Nederland voor het KNIL. Dat waren voor velen pijnpunten. Zo’n twintig jaar geleden – dus iedereen wist het nog – had de overheid aan de Atjesche krijgsheer Toekoe Oemar zeer veel wapens gegeven, hij zei ‘hartelijk dank’ en keerde zich tegen de overheid.
Dat moest niet nog een keer.
En dan: Nederland een groter budget voor militairen?
Willen is kunnen, vond het Comité Indië Weerbaar. In 1917 reisde het Comité naar het moederland, naar Nederland. De ‘deputatie’, zoals kapitein Rhemrev het noemde, bestond volgens zijn opgave uit ‘de  6 ondervolgende leden:

  1. F. Laoh, afgevaardigde van de Perserikatan Minahassa.
  2.  Prins Ario Koesoemo-Diningrat, afgevaardigde van den Prinsenbond.
  3.  Raden Toemengoeng Danoesoegondo, afgevaardigde van den Regentenbond.
  4.  Mas Ngabehi Dwidjo Sewojo, afgevaardigde van de Boedi Oetomo.
  5. Abdoel Moeis, afgevaardigde van de Sarikat Islam en
  6. Mijn persoon, als Nederl. afgevaardigde, terwijl als leider en raadgever der deputatie is opgetreden Z.Exc. de Oud-Gouverneur-Generaal Idenburg.

Veel  aandacht

In Nederland kreeg de deputatie veel aandacht. Persmomenten. Een diner met de voormalige gouverneur-generaal Van Heutsz. Discussies.
Het doel was en bleef meer budget voor de verdediging van Indië.
Soms denk ik dat het sterkste koloniale machtmiddel niet zozeer het wapen was, maar de bureaucratie. De langzame, vrijwel eindeloze weg van vergaderen, stukken die door verschillende lagen trokken en daar van de juiste persoon een paraaf behoefde, een voorlopige bespreking, een aanpassing en dan opnieuw een vergadering.
Vertragend.
Tijdrovend.
Ontmoedigend.
In Nederlandse regeringskringen nam men kennis van de denkbeelden van het Comite. Hoe kon het ook anders? Kapitein Rhemrev en de zijnen maakten veel kabaalde kapitein voorop. Hij droeg de Militaire Willemsorde, gold als Atjeh-held en zag er goed uit. Een man met gezag en charisma. In het voorjaar van 1917 hield hij een redevoering die in druk verscheen. Hierin zei hij onder andere:

  • Indien ik het woord hier tot U richt, dan doe ik dat om U te geven een juist en klaar beeld van de actie „Indië Weerbaar”. Het doel is niets anders, dan wat te lezen is in de hierbij opgenomen motie, n.l. „Indië militair weerbaar” te maken.
    Toen ik de overtuiging kreeg, dat wij reeds leven in de schaduw van groote komende gebeurtenissen; dat eene voortduring van de bestaande weerloosheid van N.-I. daardoor een misdaad zou zijn jegens de toekomst van Nederland en jegens de toekomst van N.-I., heb ik het als mijn plicht opgevat het „réveille” te blazen.
  • Mijne bedoeling met de zending van de deputatie naar Nederland is niets anders dan:
    „het overbrengen van het zwaartepunt van de in Indië geboren actie naar Nederland,
    in de hoop, dat de pers, de vereenigingen en welke corporaties en wie dan ook,
    de actie zullen overnemen en doorzetten in vereeniging met ons in Indië, om te komen tot het gewenschte resultaat, d.i. eene tijdige en afdoende weerbaarmaking van N.-I.”

Overwegende:

  • dat de weerbaarheid van Nederlandsch-Indië tegen eene mogelijke vijandelijke aanranding een dringende en onafwijsbare eisch is,
    gesteld door de behoefte aan zekerheid in de toekomst voor een snelle en regelmatige ontwikkeling van land en volk en
    erkend door ingezetenen van allen landaard zonder onderscheid;
    dat de ervaring van hetgeen in de laatste twee jaren op het wereldtooneel is voorgevallen, aan de volken de dringende les voorhoudt om weerbaar te zijn en, gereed, zoo noodig, alleen op eigen kracht te steunen ter handhaving van hunne zelfstandigheid;
    dat de tegenwoordige staat van weerbaarheid van Nederlandsch-Indië bij allen, die zich verzetten tegen de gedachte aan eene mogelijke overweldiging met alle noodlottige gevolgen daarvan, slechts een gevoel van onvoldaanheid en onrust vermag in te boezemen;
    spreekt als hare vaststaande overtuiging uit, dat het een levensbelang is om Nederlandsch-Indië tijdig en afdoende zoo ter zee als te land in staat van weerbaarheid te brengen;
  • Toont, dat „wij niet te klein zijn voor de eeretaak jegens Indië. Praat niet langer, maar laat spreken een d a a d van Uw onbuigbaren wil om te beschermen en te verheffen ons Indië. Schudt dan van U af dien geest van Jan Salie, ten zegen van Nederland, ten zegen ook van de twee-eenheid „Nederland en Indië”!

Die twee-eenheid zei de goede verstaande genoeg. Hier sprak een conservatief man, die kolonie en moederland samen zag. Maar wel met morele plichten van dat moederland.

Vlootwet

Zoals gezegd werd er in Nederland geluisterd naar het Comité en de kapitein. Daarna werd er vergaderd. Flink lang ook. En met het geluk dat Indië al die tijd niet werd aangevallen door een vreemde mogendheid.
In 1923 kwam er eindelijk een nieuwe vlootwet, waarmee het aantal schepen in de Oost werd uitgebreid. Van Heutsz kwalificeerde het geheel als een ‘botervlootje.’
In 1927 kwamen er nieuwe defensiegrondslagen, waarin besloten werd dat ingeval van een buitenlandse agressor er beroep op anderen gedaan moest worden.
De kapitein sloeg politiek een andere weg in. Maar al met al: Indië Weerbaar had evenals de kaitein een punt gemaakt, en dat was het belang van weerbaarheid.

Schrijftips
Kijk eens naar de geboortejaartallen in uw familie: welke liggen voor, in of kort na de Eerste Wereldoorlog? Dat was een tijdperk met angst voor herhaling van de oorlog, er heerste vrees voor het gebruik van gifgas. Tegelijkertijd kwam er een nieuw optimisme door een groeiende vredesbeweging. Groeide je als kind op in die tijd, dan waren dat sterke invloeden.
Wanneer u over de familie schrijft, is het belangrijk rekening te houden met de historische context. Wilt u daarover eens van gedachten wisselen of wilt u misschien wat hulp bij het schrijven? Plan dan een vrijblijvend telefoongesprek via de contactpagina: klik hier (opent in nieuw venster).

Waarom de voormoeder soms een moordenares was

voormoeder Voormoeders zijn helemaal hip, en daar zit iets goeds in. De aandacht voor de vrouwen die lang minder tot niet zichtbaar zijn geweest. Dan hoop ik ook op werkelijke aandacht, in de diepte en in de breedte, zodat we de beste kans maken om voormoeders te leren kennen.
Dus geen idealisering met terugwerkende kracht.

Ik zet een grote stap terug naar de negentiende eeuw. Een tijd vol ontwikkelingen in Indië.
De technologie verandert het leven.
Telefoon en telegraaf komen op.
Het Suezkanaal verkort de bootreis van Nederland naar Indië, mede hierdoor reizen meer Nederlandse vrouwen naar Indië. Zij nemen Nederlandse normen en waarden mee.

In de koloniale romans uit die tijd zijn dergelijke reizen vaak beschreven. Vaak is de Hollandse vrouw met de handschoen getrouwd, om daarna naar de aanstaande echtgenoot te reizen. Dat leidde bepaald niet altijd tot een ‘ze leefden nog lang en gelukkig.’
Het gebeurde bijvoorbeeld dat de Hollandse vrouw voorkinderen van haar man aantrof: kinderen die hij had gekregen met een inheemse vrouw, zijn huishoudster, een njai. Zij bezat geen wettelijke rechten, ook niet over haar kinderen. Hun Europesevader besliste wat er met haar en hun kinderen gebeurde.
Wat vond zij daarvan? En wat vond de nieuwe vrouw ervan?

Echt gebeurd of niet

Even pas op de plaats.
Het is altijd riskant om uit de literatuur een historische werkelijkheid te halen. Want: een roman is per definitie fictie, verzonnen. Toch is het een bron van informatie, lezers en lezeressen herkenden vaak het leven dat zij leidden, of ze wisten: zo gaan die dingen.
Dus met alle voorzichtigheid die bij het lezen hoort, blijkt dat de njai niet altijd willoos was, niet altijd een passief slachtoffer. Vooral de koloniale romans laten ons een interessante kant van de njai zien. Ze kon ook boos zijn. Laaiend van woede en wraakzucht. En daar kwam aktie uit voort.

Gif ingeven

De schrijfster Annie Foore publiceerde in Indische huwelijken (1887) het verhaal ‘Geketend’. Hierin vergiftigt Marie de man met wie ze samenwoont en met wie ze kinderen heeft. De reden: ze heeft gehoord dat Henri – zo heet hij – de kinderen van haar wil afnemen en naar Nederland sturen. Zij moet dan maar zien waar ze blijft. Marie beseft dat ze dan haar kinderen voor altijd kwijt zal zijn.
Dus ze bedenkt een oplossing.
Ze geeft Henri gif in. Niet zomaar gif, maar precies dat gif dat nodig is om een koorts te verwekken.
Tijdens de koorts trouwt hij met Marie – dat heeft ze zo weten te regelen. Nu heeft ze wettelijke rechten.
Henri knapt op. Wanneer hij ontdekt wat er is gebeurt, is hij natuurlijk woedend. Te laat.
Marie is verder niet de meest sympathieke vrouw (zacht uitgedrukt), maar deze gif-episode is opmerkelijk invoelbaar uiteengezet. Elke lezeres, met of zonder kinderen, zal gevoeld hebben: als het om je kinderen gaat, doe je alles voor ze.

Of dit helemaal verzonnen is? Vermoedelijk niet. Er waren gevangenissen speciaal voor inheemse vrouwen, het Koloniaal Verslag noemt soms gifmoorden en er verscheen een grote hoeveelheid literatuur over vergiftigingen. Het moet een typisch Europese angst zijn geweest. De vrouw met wie je samenleefde, kon zomaar wat in je eten doen. Merk je zoiets?
Neen, niet altijd.
Of wel, wanneer het al te laat is.

Bamboe

Thérèse Hoven schreef in Vrouwen lief en leed onder de tropen (1892) over een boze njai, een voormoeder, die wegens wegzenden besloot wraak te nemen. Geen gif, maar het toedienen van bamboevezeltjes. Die vermorzelen langzaam de ingewanden. En zo gebeurde het ook.
Thérèse Hoven bouwt het mooi op. De Hollandse Nelly krijgt uitleg van haar echtgenoot Theo waarom de kokki toch zo vrijmoedig is:

‘Theo, je wilt die vrouw toch niet meer recht geven dan mij, de sleutels komen mij toe en niet haar, ik wil meesteres zijn en ik sta er op, dat je ze aan haar terugvraagt.’
‘Mijn hemel, begin-je nu al weer scènes?’ begon hij op knorrigen toon, ‘Als je wist, hoe rustig ik het gehad heb, terwijl je weg waart. Wees toch verstandig en schik je in de omstandigheden. Als de huisvrouw er niet is, neemt een der Javaansche vrouwen altijd zoolang haar plaats in en dan kan men haar maar zoo dadelijk niet weer als een meid gaan behandelen. Dat moet langzamerhand geschieden, zoo’n mensch is dan wat verwend en het kan soms gevaarlijk worden, als men daarin te plotseling een verandering gaat brengen.’
‘Gevaarlijk?’ vroeg Nelly verbaasd, ‘hoe zoo?’

Ja, Nelly weet van niks. Dat is duidelijk. Theo weet van de hoed en de rand en hij vertelt haar:

‘Wel, je weet toch hoe rijk de Indische plantenwereld is aan schadelijke middelen, welke toegediend kunnen worden zonder dat men er ooit
iets van bemerkt. Onze kokki nu is een Madoereesche en deze zijn van nature reeds wraakzuchtig, pas dus op, dat je haar boosheid niet gaande maakt en ze je uit jaloerschheid geen poets speelt.’
‘Uit jaloerschheid, wat meen je daarmee? Wat voor reden zou zulk een Javaansche vrouw hebben om jaloersch op mij te zijn? Er bestaat tusschen haar en mij toch een te groote afstand, zou ik denken.’
‘Nu ja,’ hernam Theodoor wrevelig, ‘dat is nu wel zoo, maar terwijl je weg waart, is ze wat over ’t paard getild en was ze hier de huishoudster. – Als je wat langer in Indië waart geweest, zou-je dit begrijpen en niet zulke domme vragen doen.’
Op eens ging de arme Nelly een licht op en hetgeen haar man nu zeide in verband brengende met zijn brief, begreep ze thans maar al te goed, welke rol kokki gespeeld had. Ze gevoelde zich onbeschrijfelijk vernederd bij het denkbeeld, dat dit bruine wezen in haar huis meer rechten had dan zij en in een hevig snikken uitbarstende, riep zij smartelijk uit: ‘Als dat zoo is, dan kan dat mensch mij geen grooter dienst bewijzen, dan mij een van die middelen, waarover je straks spraakt, toe te dienen, want zoo kan ik niet blijven leven. Liever dood, liever vergeven dan op die manier hier in huis te zijn.’

Aïma heeft geen aanmoediging nodig. Van een wanhopige Hollandse vrouw trekt ze zich weinig aan. Ze gaat over tot handelen. Het merkwaardige is, dat Thérèse Hoven dit zo precies beschrijft, dat alle lezeressen wisten hoe het moest. Zij konden het nu ook:

Uit vrees, dat het ontdekt zou worden, als zij een krachtig middel nam, had zij ’t vergif gebruikt, dat het langzaamste, doch tevens het zekerste werkt, nl. de fijne vezeltjes der bamboe. Deze verteren niet en veroorzaken langzamerhand een doodelijke maagkwaal. Dagelijks had ze een kleine hoeveelheid daarvan in de rijst gemengd, hopende dat de njonja blanda (blanke mevrouw) er ook van eten zou. Daar Nelly echter niet van de rijsttafel hield, was zij gespaard gebleven.
Ze dacht dat het middel nu reeds zooveel kwaad had gedaan, dat Theodoor wel spoedig sterven zou en, daar ze bang was met de politie in aanraking te zullen komen en bovendien genoeg van de soesah had, was ze besloten nu ook zich zelf en haar jongen van ’t leven te berooven.

Theodoor sterft inderdaad. De voormoeder heeft haar wraak genoten. En de lezeressen hadden iets nieuws geleerd.

Sympathie

Zo zijn er meer damesromans. Koloniaal, dat zeker. Maar ook wijzen ze ons op aspecten van de njais, de voormoeders, die nu op de achtergrond lijken te raken. Ze waren niet altijd slachtoffer van machtsongelijkheid.  Ze waren ook vrouwen die soms bewust en weloverwogen overgingen tot moord.
En er zijn oude damesromans die daarvoor sympathie en begrip vragen aan de lezeressen van toen – en dat vermoedelijk ook hebben gekregen.

Schrijftips
Zijn er in uw familiegeschiedenis mannen die toch nog onverwacht naar de hemel vertrokken? Misschien werden ze erheen gestuurd. Kijk eens naar de jaartallen van overlijden. Daar kan een verhaal over een voormoeder in zitten. Schrijven is vaak ook: uw fantasie laten werken met feiten. Daarna het hoe-en-wat gaan uitzoeken. Daarbij help ik u graag. Zullen we een gratis overleg-telefoonafspraak maken? Klik hier voor contact (er opent een nieuwe pagina).

Hoe Zwarte Sinterklaas in Indonesië kwam

zwarte Sinterklaas We gaan naar 1957 en dat is helemaal niet lang geleden. Misschien was u er toen al. Uw ouders zeker wel, neem ik aan en wie van de familie zat toen nog in Indonesië? Zij weten hoe Zwarte Sinterklaas in Indonesië kwam.

Vooral bij jongeren kom ik soms het idee tegen dat met de onafhankelijkheid in 1945 er van het ene moment op het andere een nieuwe situatie ontstond. Hopla, de Nederlanders in Nederland en de Indonesiërs in Indonesië.

Maar zo was het niet.

Blijvers

Er waren blijvers. Uit nood, degenen die geen toegang kregen tot Nederland. Uit keuze, omdat ze bijvoorbeeld in dienst waren van Nederlandse bedrijven. Die droegen belangrijk bij aan de Indonesische economie.
Die overgangstijd fascineert me. Er lijken twee werelden tegelijkertijd te bestaan. Nog altijd de bubble van de oude koloniale tijd, en de groeiende aanwezigheid van het nieuwe Indonesische tijdperk.
Een oude peranakan vriendin vertelde me eens over de moeilijke tijd die zij als Chinees doormaakten. Nergens echt veilig. “Daarom gingen we naar Nederland,” zei ze. Niet van harte.

December

En toen kwam december 1957.
Er was al een anti-Nederlandse sfeer, ook omdat Indonesië wel en Nederland niet over de kwestie Nieuw-Guinea wilde overleggen.
Op 1 december was er een aanslag op Soekarno.
Op 3 december 1957 namen werknemers van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) in Jakarta het bedrijf over.
Nederlanders werden geweigerd in het openbare leven.
Op 5 december moesten bedrijven een ‘akte van overdracht’ aan het Indonesische leger tekenen. Overdracht betekende: alles kwijt.
Het leger nam ook banken over.
Zo is de bijnaam ontstaan: juist op 5 december, wat destijds een traditionele pakjesavond was, en nu een duistere, donkere dag was geworden.

Zwarte Sinterklaas leidde tot een uitstroom van bijna 50.000 Nederlanders.

In de krant

Eind december 1957 schreef De Volkskrant er een groot artikel over met koppen:

  • Grootste struikroverij der wereldgeschiedenis
  • Cultuur-ondernemingen in Indonesië zijn volledig verloren
  • Plantersgezinnen in onzekerheid

Zo begon het artikel:

„Ik ben niet bevoegd tot het overdragen van mijn functie. Ik maak bezwaar tegen deze gang van zaken en ik teken deze overeenkomst, mij eenzijdig en onder dwang opgelegd, onder protest.” De Nederlander buigt zich over de „akte van overdracht” en tekent- Een Indonesische kapitein knalt de hakken tegen elkaar en brengt de akte naar de nieuwe beheerder van het Nederlandse bedrijf, een zenuwachtige jongen, op de punt van zijn stoel gezeten. De pers schrijft en fotografeert. Er zijn getuigen, de politie is er, evenals het binnenlands bestuur.

Zo gingen en gaan hier nog steeds Nederlandse bedrijven over in Indonesische handen. De formaliteit lijkt op een operette en dan nog wel een slechte. Het wordt hier tot in den treure herhaald en de ambassadeurs van Indonesië vertellen het overal ter wereld: „We nationaliseren niet, we onteigenen niet, We nemen slechts tijdelijk het beheer over.”
Dan volgt, op de vaste vraag: „Hoe lang is tijdelijk?” het vaste antwoord: „Totdat Nederland Irian aan ons heeft overgedragen”.

Irian, dat was Nieuw-Guinea.
Als je het zo leest, denk je: kan dan zomaar, bedrijven onteigenen, van de wettelijke eigenaar afnemen en aan iemand anders geven?
Ja, wanneer de overheid en het leger samenwerken. Wanneer er een tijd lang een onderliggend gevoel van weerstand is gegroeid tegen alles en iedereen dat Nederlands was gebleven in dit nieuwe land.
Enerzijds kan ik er rationeel wat begrip voor opbrengen.
Anderzijds gaat mijn hart als altijd uit naar de mensen die het getroffen heeft. Vaak families die generaties lang in Indië woonden, daar thuis waren, geen kwaad in de zin hadden. En dan opeens, BAM, je moet weg. Hup naar Nederland waar ze je vragen hoe het kan dat je zo goed Nederlands spreekt. En hier is het veelal opnieuw beginnen.

Een hele tijd geleden was ik bevriend met een oudere Indische heer – ja, oude stempel, heerlijk – die een drukkerij had bezeten. Een levenswerk waarin hij vele jaren werk had gestopt, uit liefde voor het vak. Hij kon mooie technische verhalen vertellen waar ik als schrijfster graag naar luisterde. Want drukwerk interesseert me.
In zijn verhalen kwam ook altijd dat ene heel droevige. De dag dat hij weg moest uit Indonesië. Hij begreep het nog niet, kón het niet begrijpen.
Hier kwam hij op kantoor terecht.
Een ander leven. Niet zijn keuze, maar hij heeft de rest van zijn lange leven zijn rug recht gehouden, zoals velen van de Eerste Generatie.

Schrijftips
Heeft u herinneringen aan de jaren 1950 in Indonesië, of zijn er die herinneringen in de familie? Probeer een tijdlijn van die periode op papier te zetten. Chronologisch. Voeg ook de gebeurtenissen uit de tijd toe. Dan ziet u een samenhang. Dat alleen al is een verhaal, en het wordt groter en belangrijker als u persoonlijke ervaringen kunt toevoegen.
Wilt u daar eens verder over praten? Dat kan. U kunt een telefonisch overleg-gesprek boeken via mijn digitale agenda: klik hier en kijk hoe het werkt. (er opent een nieuwe pagina)

Zo interviewt u een familielid die dat eigenlijk niet wil

hoe interview ik mijn familie En weer hoort u het: het nee van een familielid dat meer weet dan u, maar geen interview wil doen. Nee heeft veel vormen:

  • Het is al zo lang geleden waarom zou je er weer over beginnen
  • Ik weet niets meer
  • We leven nu, hoor
  • Je hoeft dat allemaal niet op te schrijven

Dat Nee is soms een Nee, wanneer het een deksel is op een diep put vol pijn. Dan is zwijgen het beste. Het is aan u om aan te voelen of dit nee een deksel is, of eigenlijk iets anders.
Want er zijn ook familieleden die wel met u willen praten, maar zich onzeker voelen door het woord interview. Want hoe moet dat als ze geen antwoord weten? Wat gebeurt er met wat ze aan u vertellen, weet straks heel Nederland wat er in de familie gebeurde?

Ja

Een ja is gemakkelijk. Er zijn familieleden – vaker wel dan niet 80plussers – die vrijuit spreken. U mag het gesprek opnemen, u mag ze filmen, u mag van alles.
Niet iedereen kan dat.
Of durft dat.

Het is dus aan u, om het interview gemakkelijk te maken. Dat is fijn voor uw familielid en fijn voor u, want zo komt u aan informatie voor het verhaal dat u aan het schrijven bent.
Hiervoor heb ik drie tips.
Maar, alles in het redelijke. Een familielid is geen automaat vol informatie, maar een mensch met gevoelens. Dus daar gaat u rekening mee houden.

Tip 1: geen interview, wel gesprek

Het woord interview kan vooral bij ouderen een zekere beklemming oproepen. Enerzijds willen ze goed doen, anderzijds ervaren twijfel over wat ze nu eigenlijk echt te zeggen hebben. Ja, dat is bescheidenheid.
Wat u dus doet, is niet spreken over een interview. Heeft u dat al gedaan, dan telefoneert u vandaag nog om te zeggen dat het natuurlijk geen echt interview is maar een gewoon gezellig gesprek samen. Dat stelt gerust.
Mailt iemand mij om eens te komen praten, dan vind ik dat leuk.
Bij een interview ben ik waakzaam.
U weet nu meteen waar u het meeste aan gaat hebben.

Tip 2: de genummerde vragenlijst

Voordat u gezellig gaat praten, stuurt u een genummerde vragenlijst op. Maak die gemakkelijk, en begin met eenvoudige vragen waarvan u zeker weet dat uw familielid het antwoord heeft.
Daarna komen de wat moeilijker vragen, over gebeurtenissen. Dat zijn de vragen die meestal beginnen met Hoe.
Maximaal tien vragen, alles op 1 A4tje, en met ruimte tussen de vragen zodat uw familielid met de pen aantekeningen kan maken. Zo komen herinneringen op gang. En het menselijk brein zit zo in elkaar, dat het een lijstje af wil maken, dus alle tien de antwoorden wil vinden.
U houdt zich vanzelfsprekend aan de vragen. Wanneer u dat doet en u spreekt ook uw waardering uit, dan verdient u daarmee uw tweede gesprek. Ook daarvoor kunt u weer vragen opsturen.
Die waardering uit u na het gesprek en ook in een brief erna. Zo laat u zien dat brieven van u iets prettigs zijn.

Tip 3: naar de wc

Het kan zo zijn, dat u tijdens het gesprek opeens iets hoort waarvan u denkt: dat wist ik niet, en hoe onthou ik het, straks ben ik thuis en dan weet ik het niet meer.
De oplossing is eenvoudig. Vertrek naar de wc en maak daar aantekeningen, ofwel in uw telefoon ofwel op een klein notitieboekje.
Daarna vervolgt u het gesprek.

Dit hoort er ook bij

Wat ook bij het gesprek hoort, is dat u heel duidelijk bent over wat u met de informatie gaat doen. U komt, dat vertelt u vooraf, vermoedelijk om de familie beter te leren begrijpen. Voor uzelf maakt u er een verhaal van. En dat gaat waarschijnlijk ook naar de familie. Wanneer u zegt: ‘Ons familieverhaal wordt een bestseller, dat gaat de hele wereld lezen’, dan vertelt niemand meer wat.
U belooft ook dat u de tekst voorlegt, waarin u iets van het gezegde gebruikt.

En als u toch die bestseller wilt schrijven? Dan wordt het een roman. Daarmee kunt u met uw fantasie alle kanten uit. Maar een oorspronkelijk familieverhaal, dat kan dan niet meer. Want zoiets is een beetje van de gehele familie, en op familie wilt u zuinig op zijn. Zeker, het is uw verhaal, maar ook uw familie. Zoiets is dus schipperen tussen wat kan en wat niet kan.

Schrijftips
Op een dag, misschien nu al, bent u de oudere in de familie. Wat moeten jongere generaties weten? Misschien kunt u eenvoudig beginnen met jaartallen en namen op te schrijven. Daarmee kan een digitaal begaafd kleinkind weer verder. Of, en dat is spannender, u vraagt iemand van een paar generaties verderop, om met u een gesprek (of interview) te doen over uw leven of over de familie. In ruil vraagt u de tekst van het gesprek op papier. Dan heeft u een mooie basis om verder te werken. Daarbij help ik u graag, klik hier om meer te lezen over persoonlijke schrijfcoaching. (pagina opent nieuw venster).  Dan staat straks ook uw verhaal op papier.

Over het bleken van sproeten en een lichtere huid

bleken
Vermoedelijk is het nog steeds zo in elke grote Indonesische supermarkt: schappen vol crème om de huid te bleken. Ik zag indertijd de stapels potjes met belofte in Jakarta en dacht: ten eerste dat is slecht spul en ten tweede dat huidbleken ken ik uit de koloniale tijd.

Bleken

Of het werkelijk kan, je huid bleken en er gezond bij blijven, dat is gemakkelijk te bedenken. In de regel komt er chemisch spul op de bovenste huidlaag die dan aangetast wordt voor het resultaar. Denk even aan het bleekmiddel dat in de wc gaat.
Dan weet u genoeg.
Ik ook.
Het stemde me wel treurig, die echo uit de koloniale tijd waarin blank het beste was.

Familiefoto’s

Ik herinner me nu de keer dat ik met een oudere Indische dame naar haar familiefoto’s keek. Ze wees met trots naar een foto waarop ze met haar zusjes stond.
“Kijk eens,” zei ze, “ik was het lichtste meisje.” Ze wees zichzelf aan. Ik keek en wist niet goed wat te zeggen.

Licht van huid

Ook dat is een echo uit de koloniale tijd. Het belang ervan nog steeds te voelen. In die tijd betekende licht van huid zijn voor een meisje betere kansen in de maatschappij, kansen op een betaalde betrekking (voor meisjes waren die schaarser dan voor jongens), op een goede partij om mee te trouwen, op alles eigenlijk. Voor een meisje was haar uiterlijk haar sociale kapitaal.
Dat besefte elk meisje. En als je donkerder was, dan wilde je nogal eens lichter worden. Hoe moest dat?

Italiaans

In damesromans kom ik soms de ontkenning tegen van een Indische teint. Daar heet het dan: een Italiaanse teint. Zo behoor je meteen tot de Europese afdeling. Maar in de koloniale samenleving bestond een scherp besef van wie wat was, en welke consequenties dat had voor maatschappelijke mogelijkheden. Dus het verhaal over een Italiaanse teint zal niet zo geloofwaardig zijn geweest.

Blijft over: lichter van huid worden.

Bedak

Bedak (rijstpoeder) gebruiken is een oplossing voor de korte termijn. En daarbij, het poeder is voor het gezicht. Je hals is dan donkerder. Je handen ook. Dus dan werkte niet echt. Beter lijkt dan een permanente oplossing.

Handboek

In het handboek van mevrouw Catenius-van der Meijden uit 1904 vond ik daarvoor een aanwijzing. Eigenlijk twee. Dat mevrouw zich profileerde als gezaghebbend, blijkt uit de titelpagina van het boek. Daar staat:

ONS HUIS IN INDIË
Bij de keuze, de inrichting, de bewoning en de verorging van het huis met bijgebouwen en erf, naar de eischen der hygiene, benevens raadgevingen en wenken op huishoudelijk gebied

Mevrouw J. M. J. CATENIUS-VAN DER MEIJDEN
Schrijfster van : „Naar Indië en Terug”,
„Nieuw volledig Oost-Indisch Kookboek”,
„Specerijen en Ingrediënten van de Rijsttafel”;
beide laatste werken bekroond met diploma
Gouden Medaille op de Haagsche Kooktentoonstelling in December 1904

Wie twijfelt er dan nog aan wat ze zegt?
Op pagina 319 geeft ze de tip:

Een witte huid krijgt men door veelvuldig gebruik van lemmetjes (djeroek-nipies) die men op den handrug inwrijft.

Citroen kan vlekken verwijderen, vooral op marmer, maar of het ook op de huid kan, lijkt me twijfelachtig.
Eronder geeft mevrouw Catenius de tip om sproeten te bleken:

Sproeten. Dit zijn vaalbleek gele vlekjes op gezicht en handen, in ’t algemeen op die gedeelten van de huid, die aan het licht en ’t weêr zijn blootgesteld.
Om hiertegen te waken of om ze weg te krijgen, althans zooveel mogelijk te doen verbleeken vond ik het voorschrift, dat men zich gelaat en handen vóór ’t naar bed gaan met pekelwater moet
inwrijven. Dat water late men op de huid droog worden, waarna men zich verder met een drogen doek kan afvegen.
Ook wordt nog de raad gegeven, zomersproeten te verdrijven, door zich te wasschen met water, waarin men peterselie heeft laten aftrekken.

Werkt het?

Of het werkt, weet ik niet. Pekelwater is extreem zout water, peterselie bezit weliswaar wat geneeskrachtige eigenschappen, maar sproeten verwijderen valt daar niet onder. Zoiets is eigenlijk ook meer een cosmetische ingreep. Maar er staat er wel, en dat moet velen hoop hebben gegeven.
Het was ook zelf uitvinden. Hoeveel peterselie moest in dat water en hoe lang moest je de behandeling volhouden? Ik vraag me af hoeveel meisjes er elke ochtend hoopvol voor de spiegel hebben gestaan, zich knijpend in de wangen om te zien of er al kleurverschil op komst was.
En dan volhouden, want mevrouw Catenius had het immers gezegd.
Kassian, die meisjes.

Schrijftips
Enkele tips in de vorm van vragen, waarmee u gedachten en herinneringen kunt gaan opschrijven.
Hoe werd er bij u in de familie gesproken over wie donkerder en lichter was? Heeft u de ervaring om het enige Indische kind in de klas te zijn?
En als u aan uw oudste tantes denkt, wat vertelden ze over vroeger, welke plaats ze in het gezin hadden?
Een beginnetje is het halve werk. Wilt u eens met mij brainstormen over het opschrijven van uw verhaal, maak dan een vrijblijvende telefoonafspraak. Klik hier, dan gaat u naar mijn agenda. Ik ben benieuwd naar uw verhaal.

“Kun je ook half Indisch zijn?”


Het is een vraag die de afgelopen week bij me opkwam. Want ja, ik ben helemaal Hollands, en dat is toch anders. Misschien snap ik iets niet.
Zo af en toe lees ik dit soort uitdrukkingen over Indisch zijn:

  • Mijn grootmoeder was volbloed Indisch.
  • Mijn vader was half-Indisch.
  • Ik ben 1/16 Indisch.

Dat lees ik in de levensverhalen die mensen schrijven. U weet, ik help daarbij.

Ongeveer 90 procent weet het precies. Niemand zegt: “Ik heb het Indische in de familie, geloof ik.” Het is dus iets dat belangrijk is.
Het luistert nauw. Want wie zegt 1/16 Indisch te zijn, die heeft met generaties gerekend.

Maar hoe zit het nu, kun je wel of niet half Indisch zijn?

De vraag

Ik belde Inge Dümpel, ze is eightysomething en werkt al decennia in de Indische cultuur. U kent haar vast nog als presentatrice op de Tong Tong Fair.
Op mijn vraag had ze meteen een antwoord: “Zèg.”
Toen vroeg ik om een toelichting.

Inge zegt: “Half Indisch bestaat niet. Je bent Indisch. Of niet. Als je zegt dat je Indisch bent, dan zeg je dat je gemengdbloedig bent. Het maakt dan niet uit of het voor een kwart of voor een zestiende deel is. Je bent Indisch vanwege die vermenging. Je hebt een oosterse voormoeder en een westerse voorvader. Of andersom, maar dat komt minder voor.”

Dat snap ik. Maar het is toch voor mensen belangrijk om dat kwart of wat dan ook te noemen.

“Ja,” zegt Inge, “dat heeft twee kanten. De ene kant is dat iemand zichzelf niet helemaal Indisch voelt maar dat kwart noemt en daarmee hoopt ook mee te tellen in de Indische gemeenschap. En de andere kant is dat de boodschap is, met dat slechts een kwart hoor ik eigenlijk meer bij de westerse wereld.
Ik ga daar nooit in mee. Je bent Indisch of niet.
Indisch is afkomst.”

Nieuwe Indo’s

Inge vertelt: “Ruim dertig jaar geleden kreeg je nieuwe Indo’s. De vliegreizen werden goedkoper en betaalbaarder, dus meer mensen wilden het land van hun familie zien. Dat kon dus, financieel. Het was niet meer zo duur als in ongeveer 1969, toen Tjalie dankzij zijn lezers zo’n tienduizend gulden bij elkaar kreeg voor reis en verblijf. Om ook voor hen te kijken en te horen hoe Indonesië zich had ontwikkeld.
Met het goedkoper worden van de reizen, trok een nieuwe Nederlandse generatie naar Indonesië. Ze werden daar verliefd, begonnen een relatie en daaruit kwam weer een nieuwe generatie Indische kinderen voort. De nieuwe Indo’s.”

“De Indische cultuur van de koloniale tijd is aan het verdwijnen. Alleen de eerste en oudere tweede generatie Indischen kennen die nog. Zij weten wat het betekent om gemengdbloedig te zijn en op te groeien in het land van je moeder, van je voormoeder. Haar land, met haar zeden en gewoonten.
De nieuwe Indo’s groeien op in het land van hun vader of voorvader. Als zij het land van hun voormoeder willen leren kennen, kunnen ze niet meer naar Indië gaan. Dat is nu Indonesië. Een heel andere cultuur. Niet meer de koloniale cultuur waarin hun moeder een ondergeschikte plaats had, een gevoelsmatig vernederende situatie. Dat is niet meer echt invoelbaar. Wel voorstelbaar, als je de moeite neemt jezelf te informeren over wat en hoe die tijd was.”

half indisch

de heer M.W. Dümpel, vader van Inge.

“De nieuwe Indo zal niet meer voelen wat ik destijds voelde, als mijn Indische vader verdrietig was, wanneer er weer een jongen uit Nederland kwam die in het werk boven hem werd gesteld.
Mijn vader werkte bij het gouvernement. Hij was hoofd financiën van elke haven, waar we woonden: Soerabaja, Makassar en Jakarta. Dat was een goede positie, met daarbij behorende klassen voor het salaris en dus ook de status. Hij zat dan bijvoorbeeld op klasse 2, dus vrij hoog, maar als de Hollandse jongen kwam, werd die meteen op klasse 1 gezet. Ook al bakte hij niets van het werk.
Mijn vader kon daar niets van zeggen.
Thuis wel, iets.
Als kind voel je haarscherp aan wat voor pijn je vader daardoor heeft. Dan had ik al bij voorbaat een hekel aan die Hollander.
Later, toen de Hollanders weg waren, kwam er een Indonesiër van 25 jaar.
Zo was het toen om Indisch te zijn. Moeilijker. Anders.
Dus het is goed dat de nieuwe Indo’s dat niet hoeven te ervaren. Maar weten moeten ze het wel. En ook dat ze Indisch zijn of ze zijn het niet. Daar is nogmaals mijn antwoord op je vraag: nee, je kunt niet half-Indisch zijn.”

Aan de slag

Ik heb het antwoord. En ook borrelen nieuwe vragen op. Misschien heeft u dat ook. Daar zit al een klein familieverhaal in. Wie noemde zichzelf Indisch in de familie, hoe werd er gesproken over Indische mensen? Wat werd er dan gezegd? Wanneer is het in uw familie begonnen met dat rekenen van een kwart of meer dan wel minder Indisch zijn?
Een kladje met eerste gedachten kan het begin zijn van een mooi verhaal. Daar help ik u graag bij. Klik hier en lees meer over persoonlijke schrijfcoaching. (pagina gaat open in een nieuw venster)

Hoe ik aan oud geld uit Indië kwam

oud geld uit Indie
Natúúrlijk wilde ik in Semarang winkelen. Ik had net het oude huis van mevrouw Kloppenburg gezien, Bodjongweg 80 destijds, en dat had wat met me gedaan.

Wat?
Emotie. De vreugde van het weten dat mevrouw Kloppenburg daar echt gewoond had, en hoe dichtbij ze voelde toen ik mijn hand op het huis legde. Daar had ze gewoond met man en kinderen, daar had ze mensen behandeld met haar kruidenkennis. Het was haar huis, en toch ook zag ik dat de tijden veranderd waren. Verleden en heden, aan de Bodjongweg in Semarang.

Tegelijkertijd was er ontroering in me. Ik voelde tranen komen. Ook verdriet. Want ik wist van haar latere jaren, de oorlog, de Japanners, de steun die ze van de bevolking kreeg, en dan haar hele erge ziek zijn, mager worden en dan de laatste dagen.
Maar ik was wel nabij mevrouw Kloppenburg. Ik wilde voor altijd hier blijven  en ook meteen weggaan. Maar ja, wat je ook doet, je neemt toch jezelf mee, al die gedachten en gevoelens.
“Misschien later,” zei ik tegen mezelf. Een veilige gedachte.

Bodjongweg

Aan de overkant van de Bodjongweg had ik een rommelwinkeltje gezien. Oud, stoffig, ietwat verwaarloosd van uiterlijk,  waardoor ik meteen wist daar moet ik heen.
Het rook er muf. Oude boeken ruiken ook zo. Lekker.
De man die de winkel beheerde was aan alles gewend geraakt, hij zat er te zitten en als er iemand binnenkwam, taxeerde hij even hoe kapitaalkrachtig de klant was. Dus daar kwam ik en wat zag hij? Niet veel, vrees ik.

Over de aanblik die ik bood heb ik weinig illusie. Ik moet er wat verwilderd hebben uitgezien, wegens het feit dat ik net had staan te huilen bij mevrouw Kloppenburg.
Ik zag verhit hebben geoogd, want nou ja het klimaat, ondanks de verstandige kleren van katoen die ik speciaal had gekocht.
Ook moeten mijn ogen een beetje te wijd open hebben gestaan wegens de belofte van een oude winkel, toch is dat het eerste teken van krankzinnigheid.

In de winkel keek ik eens hier en ik keek eens daar, en daar stond het opeens. Een houten, ja wat eigenlijk geweest? Mogelijk een wierookhouder.
Erin zat een stapeltje biljetten uit de oude tijden.
Geld en geen geld.
Een tastbaar verleden dat ik tegenwoordig alleen op websites te koop zie.

Wilhelmina

Natuurlijk kocht ik het oude geld. De prijs kan ik me niet meer herinneren. Wel dat het meereisde in mijn koffer en hier veilig aankwam. Sindsdien staat het op een boekenplank in mijn huiskamer.
Ik doe er niks mee.  Toch is het een dierbaar bezit.

Wilhelmina.
Die uitdrukking: ‘Nederlandsch-Indische gouvernementsch gulden’.
Dat het ooit een wettig betaalmiddel was.
De rupia, in 1950 het wettige betaalmiddel.
Tastbare geschiedenis. Al die veranderingen zitten in dat papier geborgen.

Schrijftips

Heeft u zoiets thuis ook?  Spullen van vroeger of herinneringen aan wat er geweest is. Daarmee kunt u aan de slag, als u wilt gaan schrijven:

1 Waar liggen de spullen van vroeger? En als alles weg is, wat zou u nog zo heel graag hebben behouden?
2 Wie heeft ze in handen gehad?
3 Wat was vroeger het gewone alledaagse waarvan u zegt dat zou ik graag weer eens hebben?
U ziet, gaan schrijven kan ook eenvoudig en gemakkelijk zijn. U neemt een voorwerp en noteert wat u ervan weet en wat u erbij voelt en denkt. Misschien kunt u een levensverhaal of een familieverhaal schrijven aan de hand van 12 voorwerpen. Ja, zo kan het ook. We kunnen eens vrijblijvend samen overleggen hoe het schrijven voor u er in de praktijk uit kan zien.  Maak dan een afspraak voor een telefoongesprek en stuur me een mailtje. Een telefoontje is altijd gezellig. Kijk eens naar mijn digitale agenda en klik hier.

Waarom een njai inheems kan zijn maar ook Japans (en Chinees)

Valt het u ook op? De laatste tijd is er meer aandacht voor de voormoeders in families. Voormoeders als in: de njai’s, de concubines van Europese mannen. De vrouwen waren vooral inheems maar ook Japans en Chinees.

In de tangsi

Er is nog altijd te weinig bekend over hun levens, al verschijnen er gelukkig geleidelijk meer boeken. De Indische schrijfster Lin Scholte schreef uitgebreid over het leven in de tangsi (kazerne, kampement) waar ook haar moeder Djemini aanvankelijk njai was.
In de tangsi woonden de lagere rangen militairen van het KNIL. Een njai (daar vaak muntji genoemd), was bijna altijd inheems.
De officieren deelden soms een woning; en naarmate het traktement hoger was, konden ze een woning voor zichzelf betalen. Daarin was ruimte voor een concubine.
Buiten het militaire leven waren er njai’s op ondernemingen en vroeger in de steden.

Over haar leven

Inheems waren de voormoeders niet altijd. Zij waren ook Chinees en ook Japans. Wanneer u een voormoeder in de familie heeft, is het lang niet gemakkelijk om iets meer over haar leven te weten te komen. Maar niet onmogelijk.
U kunt boeken opsporen over de tijd waarin zij leefde.
Ik noemde zonet Lin Scholte, zij beschrijft een lange periode van eind negentiende eeuw tot na de oorlog.
Michel Ketelaars noemt in zijn Compagniesdochters: vrouwen en de VOC de afkomst van Sarah Specx, dochter van Jacques Specx en een Japanse njai. Reggie Baay schreef: De njai. Er zijn meer boeken, niet alleen non-fictie maar ook fictie.

Een Japanse njai

Zo is er de merkwaardige en interessante roman uit 1904 van Louise B.B.: Janneke de Pionierster. In 1914 werd het boek herdrukt, dus na tien jaar was er nog steeds een belangstellend publiek te vinden.
Het is in dit boek, dat een Japanse njai verschijnt.
Alleen: het is een roman. Louise B.B. kende Indië, maar toch. Een roman is waar en niet waar tegelijkertijd.
Janneke de Pionierster is een feel good roman, optimistisch van toon, en toch of juist behandelt het zware onderwerpen. Het moet een soort voorlichting zijn geweest voor de Hollandse vroywen die naar de Oost trokken.
Janneke, de heldin van het boek, was dat ook.

Als getrouwde vrouw komt ze in het denkbeeldige Rameleh terecht. Een mannengemeenschap, lijkt het. Bij de chef van haar man blijkt een jonge Japanse vrouw te wonen. Eerst voelt Janneke afweer, wegens het onfatsoenlijke van de situatie. Maar het contact tussen beide vrouwen ontwikkelt zich.
Yum-Yum is de enige die Janneke bijstaat na een zware ziekte en een miskraan. Zij is eerlijk over wat er nog meer is gebeurd:

“Yum!”
Zij kwam ijlings naar mij toe, meenende mij te moeten helpen, maar ik greep haar snel bij beide polsen, trok haar over mij heen, half in bed, zoodat ik haar vlak in het gezicht kon zien.
“Ja, allah! mintah ampong!” schrikte zij, toen zij mijn schitterende oogen ontmoette.
“Yum. . . ., zeg mij. . ., is . . . het . . . dood, dood geboren?”
Yum met smartelijk vertrokken gezichtje antwoordde knikkend: “O ja, nonja, saja, nonja!”
“Vertel. . . hoe kwam het ?”
“Op een nacht. . . ., door de erge “sakit demum” van de nonja,” zeide toean dokter!”
[…]
“Neen, neen, niet roepen, niemand roepen. . . . Kijk, het is al over immers, ik zal niet meer huilen! ”
Ik had met stugge bevelende stem gesproken, een poos lag ik doodstil, mij trachtend te bedwingen, toen zeide ik op korten toon: “Ga nu maar naar je werk, ik heb je niet meer noodig hier!”

Die ‘korten toon’ is ongepast na al het meeleven en zorg van Yum. Het laat daardoor iets zien van de koloniale verhoudingen van die tijd.
Tegelijkertijd biedt de schrijfster Louise B.B. ruimte voor een uitweg. Aan het einde van de roman is de verhouding tussen de twee vrouwen gelijkwaardiger. Yum-Yum gaat trouwen, wat voor haar bestaanszekerheid en status betekent.

Spiegels van de tijd

Dus u ziet, romans zijn spiegels van de tijd van toen. Indien u voormoeder heeft die u nergens in de archieven kunt vinden, zoek dan in oude romans verhalen en beschrijvingen. Het is fictie, iderdaad, maar wel ergens op gebaseerd.
Wanneer u over de familie schrijft, help ik u graag bij het zoeken naar de romans die raken aan uw familiegeschiedenis. Zo krijgt u toch mooi beeld van vroegere generaties. Zullen we daarover eens van gedachten wisselen? Voor het maken van een vrijblijvende afspraak, is een mailtje voldoende: maak dan een afspraak in de digitale agenda. Dan praten we vrijblijvend een half uurtje. Zin in? Klik hier (er opent dan een nieuwe pagina) dan hebben we zo een afspraakje, in het nette.

Ga naar de bovenkant