Artikelen

Waarom de voormoeder soms een moordenares was

voormoederVoormoeders zijn helemaal hip, en daar zit iets goeds in. De aandacht voor de vrouwen die lang minder tot niet zichtbaar zijn geweest. Dan hoop ik ook op werkelijke aandacht, in de diepte en in de breedte, zodat we de beste kans maken om voormoeders te leren kennen.
Dus geen idealisering met terugwerkende kracht.

Ik zet een grote stap terug naar de negentiende eeuw. Een tijd vol ontwikkelingen in Indië.
De technologie verandert het leven.
Telefoon en telegraaf komen op.
Het Suezkanaal verkort de bootreis van Nederland naar Indië, mede hierdoor reizen meer Nederlandse vrouwen naar Indië. Zij nemen Nederlandse normen en waarden mee.

In de koloniale romans uit die tijd zijn dergelijke reizen vaak beschreven. Vaak is de Hollandse vrouw met de handschoen getrouwd, om daarna naar de aanstaande echtgenoot te reizen. Dat leidde bepaald niet altijd tot een ‘ze leefden nog lang en gelukkig.’
Het gebeurde bijvoorbeeld dat de Hollandse vrouw voorkinderen van haar man aantrof: kinderen die hij had gekregen met een inheemse vrouw, zijn huishoudster, een njai. Zij bezat geen wettelijke rechten, ook niet over haar kinderen. Hun Europesevader besliste wat er met haar en hun kinderen gebeurde.
Wat vond zij daarvan? En wat vond de nieuwe vrouw ervan?

Echt gebeurd of niet

Even pas op de plaats.
Het is altijd riskant om uit de literatuur een historische werkelijkheid te halen. Want: een roman is per definitie fictie, verzonnen. Toch is het een bron van informatie, lezers en lezeressen herkenden vaak het leven dat zij leidden, of ze wisten: zo gaan die dingen.
Dus met alle voorzichtigheid die bij het lezen hoort, blijkt dat de njai niet altijd willoos was, niet altijd een passief slachtoffer. Vooral de koloniale romans laten ons een interessante kant van de njai zien. Ze kon ook boos zijn. Laaiend van woede en wraakzucht. En daar kwam aktie uit voort.

Gif ingeven

De schrijfster Annie Foore publiceerde in Indische huwelijken (1887) het verhaal ‘Geketend’. Hierin vergiftigt Marie de man met wie ze samenwoont en met wie ze kinderen heeft. De reden: ze heeft gehoord dat Henri – zo heet hij – de kinderen van haar wil afnemen en naar Nederland sturen. Zij moet dan maar zien waar ze blijft. Marie beseft dat ze dan haar kinderen voor altijd kwijt zal zijn.
Dus ze bedenkt een oplossing.
Ze geeft Henri gif in. Niet zomaar gif, maar precies dat gif dat nodig is om een koorts te verwekken.
Tijdens de koorts trouwt hij met Marie – dat heeft ze zo weten te regelen. Nu heeft ze wettelijke rechten.
Henri knapt op. Wanneer hij ontdekt wat er is gebeurt, is hij natuurlijk woedend. Te laat.
Marie is verder niet de meest sympathieke vrouw (zacht uitgedrukt), maar deze gif-episode is opmerkelijk invoelbaar uiteengezet. Elke lezeres, met of zonder kinderen, zal gevoeld hebben: als het om je kinderen gaat, doe je alles voor ze.

Of dit helemaal verzonnen is? Vermoedelijk niet. Er waren gevangenissen speciaal voor inheemse vrouwen, het Koloniaal Verslag noemt soms gifmoorden en er verscheen een grote hoeveelheid literatuur over vergiftigingen. Het moet een typisch Europese angst zijn geweest. De vrouw met wie je samenleefde, kon zomaar wat in je eten doen. Merk je zoiets?
Neen, niet altijd.
Of wel, wanneer het al te laat is.

Bamboe

Thérèse Hoven schreef in Vrouwen lief en leed onder de tropen (1892) over een boze njai, een voormoeder, die wegens wegzenden besloot wraak te nemen. Geen gif, maar het toedienen van bamboevezeltjes. Die vermorzelen langzaam de ingewanden. En zo gebeurde het ook.
Thérèse Hoven bouwt het mooi op. De Hollandse Nelly krijgt uitleg van haar echtgenoot Theo waarom de kokki toch zo vrijmoedig is:

‘Theo, je wilt die vrouw toch niet meer recht geven dan mij, de sleutels komen mij toe en niet haar, ik wil meesteres zijn en ik sta er op, dat je ze aan haar terugvraagt.’
‘Mijn hemel, begin-je nu al weer scènes?’ begon hij op knorrigen toon, ‘Als je wist, hoe rustig ik het gehad heb, terwijl je weg waart. Wees toch verstandig en schik je in de omstandigheden. Als de huisvrouw er niet is, neemt een der Javaansche vrouwen altijd zoolang haar plaats in en dan kan men haar maar zoo dadelijk niet weer als een meid gaan behandelen. Dat moet langzamerhand geschieden, zoo’n mensch is dan wat verwend en het kan soms gevaarlijk worden, als men daarin te plotseling een verandering gaat brengen.’
‘Gevaarlijk?’ vroeg Nelly verbaasd, ‘hoe zoo?’

Ja, Nelly weet van niks. Dat is duidelijk. Theo weet van de hoed en de rand en hij vertelt haar:

‘Wel, je weet toch hoe rijk de Indische plantenwereld is aan schadelijke middelen, welke toegediend kunnen worden zonder dat men er ooit
iets van bemerkt. Onze kokki nu is een Madoereesche en deze zijn van nature reeds wraakzuchtig, pas dus op, dat je haar boosheid niet gaande maakt en ze je uit jaloerschheid geen poets speelt.’
‘Uit jaloerschheid, wat meen je daarmee? Wat voor reden zou zulk een Javaansche vrouw hebben om jaloersch op mij te zijn? Er bestaat tusschen haar en mij toch een te groote afstand, zou ik denken.’
‘Nu ja,’ hernam Theodoor wrevelig, ‘dat is nu wel zoo, maar terwijl je weg waart, is ze wat over ’t paard getild en was ze hier de huishoudster. – Als je wat langer in Indië waart geweest, zou-je dit begrijpen en niet zulke domme vragen doen.’
Op eens ging de arme Nelly een licht op en hetgeen haar man nu zeide in verband brengende met zijn brief, begreep ze thans maar al te goed, welke rol kokki gespeeld had. Ze gevoelde zich onbeschrijfelijk vernederd bij het denkbeeld, dat dit bruine wezen in haar huis meer rechten had dan zij en in een hevig snikken uitbarstende, riep zij smartelijk uit: ‘Als dat zoo is, dan kan dat mensch mij geen grooter dienst bewijzen, dan mij een van die middelen, waarover je straks spraakt, toe te dienen, want zoo kan ik niet blijven leven. Liever dood, liever vergeven dan op die manier hier in huis te zijn.’

Aïma heeft geen aanmoediging nodig. Van een wanhopige Hollandse vrouw trekt ze zich weinig aan. Ze gaat over tot handelen. Het merkwaardige is, dat Thérèse Hoven dit zo precies beschrijft, dat alle lezeressen wisten hoe het moest. Zij konden het nu ook:

Uit vrees, dat het ontdekt zou worden, als zij een krachtig middel nam, had zij ’t vergif gebruikt, dat het langzaamste, doch tevens het zekerste werkt, nl. de fijne vezeltjes der bamboe. Deze verteren niet en veroorzaken langzamerhand een doodelijke maagkwaal. Dagelijks had ze een kleine hoeveelheid daarvan in de rijst gemengd, hopende dat de njonja blanda (blanke mevrouw) er ook van eten zou. Daar Nelly echter niet van de rijsttafel hield, was zij gespaard gebleven.
Ze dacht dat het middel nu reeds zooveel kwaad had gedaan, dat Theodoor wel spoedig sterven zou en, daar ze bang was met de politie in aanraking te zullen komen en bovendien genoeg van de soesah had, was ze besloten nu ook zich zelf en haar jongen van ’t leven te berooven.

Theodoor sterft inderdaad. De voormoeder heeft haar wraak genoten. En de lezeressen hadden iets nieuws geleerd.

Sympathie

Zo zijn er meer damesromans. Koloniaal, dat zeker. Maar ook wijzen ze ons op aspecten van de njais, de voormoeders, die nu op de achtergrond lijken te raken. Ze waren niet altijd slachtoffer van machtsongelijkheid.  Ze waren ook vrouwen die soms bewust en weloverwogen overgingen tot moord.
En er zijn oude damesromans die daarvoor sympathie en begrip vragen aan de lezeressen van toen – en dat vermoedelijk ook hebben gekregen.

Schrijftips
Zijn er in uw familiegeschiedenis mannen die toch nog onverwacht naar de hemel vertrokken? Misschien werden ze erheen gestuurd. Kijk eens naar de jaartallen van overlijden. Daar kan een verhaal over een voormoeder in zitten. Schrijven is vaak ook: uw fantasie laten werken met feiten. Daarna het hoe-en-wat gaan uitzoeken. Daarbij help ik u graag. Zullen we een gratis overleg-telefoonafspraak maken? Klik hier voor contact (er opent een nieuwe pagina).

Hoe Zwarte Sinterklaas in Indonesië kwam

zwarte SinterklaasWe gaan naar 1957 en dat is helemaal niet lang geleden. Misschien was u er toen al. Uw ouders zeker wel, neem ik aan en wie van de familie zat toen nog in Indonesië? Zij weten hoe Zwarte Sinterklaas in Indonesië kwam.

Vooral bij jongeren kom ik soms het idee tegen dat met de onafhankelijkheid in 1945 er van het ene moment op het andere een nieuwe situatie ontstond. Hopla, de Nederlanders in Nederland en de Indonesiërs in Indonesië.

Maar zo was het niet.

Blijvers

Er waren blijvers. Uit nood, degenen die geen toegang kregen tot Nederland. Uit keuze, omdat ze bijvoorbeeld in dienst waren van Nederlandse bedrijven. Die droegen belangrijk bij aan de Indonesische economie.
Die overgangstijd fascineert me. Er lijken twee werelden tegelijkertijd te bestaan. Nog altijd de bubble van de oude koloniale tijd, en de groeiende aanwezigheid van het nieuwe Indonesische tijdperk.
Een oude peranakan vriendin vertelde me eens over de moeilijke tijd die zij als Chinees doormaakten. Nergens echt veilig. “Daarom gingen we naar Nederland,” zei ze. Niet van harte.

December

En toen kwam december 1957.
Er was al een anti-Nederlandse sfeer, ook omdat Indonesië wel en Nederland niet over de kwestie Nieuw-Guinea wilde overleggen.
Op 1 december was er een aanslag op Soekarno.
Op 3 december 1957 namen werknemers van de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) in Jakarta het bedrijf over.
Nederlanders werden geweigerd in het openbare leven.
Op 5 december moesten bedrijven een ‘akte van overdracht’ aan het Indonesische leger tekenen. Overdracht betekende: alles kwijt.
Het leger nam ook banken over.
Zo is de bijnaam ontstaan: juist op 5 december, wat destijds een traditionele pakjesavond was, en nu een duistere, donkere dag was geworden.

Zwarte Sinterklaas leidde tot een uitstroom van bijna 50.000 Nederlanders.

In de krant

Eind december 1957 schreef De Volkskrant er een groot artikel over met koppen:

  • Grootste struikroverij der wereldgeschiedenis
  • Cultuur-ondernemingen in Indonesië zijn volledig verloren
  • Plantersgezinnen in onzekerheid

Zo begon het artikel:

„Ik ben niet bevoegd tot het overdragen van mijn functie. Ik maak bezwaar tegen deze gang van zaken en ik teken deze overeenkomst, mij eenzijdig en onder dwang opgelegd, onder protest.” De Nederlander buigt zich over de „akte van overdracht” en tekent- Een Indonesische kapitein knalt de hakken tegen elkaar en brengt de akte naar de nieuwe beheerder van het Nederlandse bedrijf, een zenuwachtige jongen, op de punt van zijn stoel gezeten. De pers schrijft en fotografeert. Er zijn getuigen, de politie is er, evenals het binnenlands bestuur.

Zo gingen en gaan hier nog steeds Nederlandse bedrijven over in Indonesische handen. De formaliteit lijkt op een operette en dan nog wel een slechte. Het wordt hier tot in den treure herhaald en de ambassadeurs van Indonesië vertellen het overal ter wereld: „We nationaliseren niet, we onteigenen niet, We nemen slechts tijdelijk het beheer over.”
Dan volgt, op de vaste vraag: „Hoe lang is tijdelijk?” het vaste antwoord: „Totdat Nederland Irian aan ons heeft overgedragen”.

Irian, dat was Nieuw-Guinea.
Als je het zo leest, denk je: kan dan zomaar, bedrijven onteigenen, van de wettelijke eigenaar afnemen en aan iemand anders geven?
Ja, wanneer de overheid en het leger samenwerken. Wanneer er een tijd lang een onderliggend gevoel van weerstand is gegroeid tegen alles en iedereen dat Nederlands was gebleven in dit nieuwe land.
Enerzijds kan ik er rationeel wat begrip voor opbrengen.
Anderzijds gaat mijn hart als altijd uit naar de mensen die het getroffen heeft. Vaak families die generaties lang in Indië woonden, daar thuis waren, geen kwaad in de zin hadden. En dan opeens, BAM, je moet weg. Hup naar Nederland waar ze je vragen hoe het kan dat je zo goed Nederlands spreekt. En hier is het veelal opnieuw beginnen.

Een hele tijd geleden was ik bevriend met een oudere Indische heer – ja, oude stempel, heerlijk – die een drukkerij had bezeten. Een levenswerk waarin hij vele jaren werk had gestopt, uit liefde voor het vak. Hij kon mooie technische verhalen vertellen waar ik als schrijfster graag naar luisterde. Want drukwerk interesseert me.
In zijn verhalen kwam ook altijd dat ene heel droevige. De dag dat hij weg moest uit Indonesië. Hij begreep het nog niet, kón het niet begrijpen.
Hier kwam hij op kantoor terecht.
Een ander leven. Niet zijn keuze, maar hij heeft de rest van zijn lange leven zijn rug recht gehouden, zoals velen van de Eerste Generatie.

Schrijftips
Heeft u herinneringen aan de jaren 1950 in Indonesië, of zijn er die herinneringen in de familie? Probeer een tijdlijn van die periode op papier te zetten. Chronologisch. Voeg ook de gebeurtenissen uit de tijd toe. Dan ziet u een samenhang. Dat alleen al is een verhaal, en het wordt groter en belangrijker als u persoonlijke ervaringen kunt toevoegen.
Wilt u daar eens verder over praten? Dat kan. U kunt een telefonisch overleg-gesprek boeken via mijn digitale agenda: klik hier en kijk hoe het werkt. (er opent een nieuwe pagina)

Zo interviewt u een familielid die dat eigenlijk niet wil

hoe interview ik mijn familieEn weer hoort u het: het nee van een familielid dat meer weet dan u, maar geen interview wil doen. Nee heeft veel vormen:

  • Het is al zo lang geleden waarom zou je er weer over beginnen
  • Ik weet niets meer
  • We leven nu, hoor
  • Je hoeft dat allemaal niet op te schrijven

Dat Nee is soms een Nee, wanneer het een deksel is op een diep put vol pijn. Dan is zwijgen het beste. Het is aan u om aan te voelen of dit nee een deksel is, of eigenlijk iets anders.
Want er zijn ook familieleden die wel met u willen praten, maar zich onzeker voelen door het woord interview. Want hoe moet dat als ze geen antwoord weten? Wat gebeurt er met wat ze aan u vertellen, weet straks heel Nederland wat er in de familie gebeurde?

Ja

Een ja is gemakkelijk. Er zijn familieleden – vaker wel dan niet 80plussers – die vrijuit spreken. U mag het gesprek opnemen, u mag ze filmen, u mag van alles.
Niet iedereen kan dat.
Of durft dat.

Het is dus aan u, om het interview gemakkelijk te maken. Dat is fijn voor uw familielid en fijn voor u, want zo komt u aan informatie voor het verhaal dat u aan het schrijven bent.
Hiervoor heb ik drie tips.
Maar, alles in het redelijke. Een familielid is geen automaat vol informatie, maar een mensch met gevoelens. Dus daar gaat u rekening mee houden.

Tip 1: geen interview, wel gesprek

Het woord interview kan vooral bij ouderen een zekere beklemming oproepen. Enerzijds willen ze goed doen, anderzijds ervaren twijfel over wat ze nu eigenlijk echt te zeggen hebben. Ja, dat is bescheidenheid.
Wat u dus doet, is niet spreken over een interview. Heeft u dat al gedaan, dan telefoneert u vandaag nog om te zeggen dat het natuurlijk geen echt interview is maar een gewoon gezellig gesprek samen. Dat stelt gerust.
Mailt iemand mij om eens te komen praten, dan vind ik dat leuk.
Bij een interview ben ik waakzaam.
U weet nu meteen waar u het meeste aan gaat hebben.

Tip 2: de genummerde vragenlijst

Voordat u gezellig gaat praten, stuurt u een genummerde vragenlijst op. Maak die gemakkelijk, en begin met eenvoudige vragen waarvan u zeker weet dat uw familielid het antwoord heeft.
Daarna komen de wat moeilijker vragen, over gebeurtenissen. Dat zijn de vragen die meestal beginnen met Hoe.
Maximaal tien vragen, alles op 1 A4tje, en met ruimte tussen de vragen zodat uw familielid met de pen aantekeningen kan maken. Zo komen herinneringen op gang. En het menselijk brein zit zo in elkaar, dat het een lijstje af wil maken, dus alle tien de antwoorden wil vinden.
U houdt zich vanzelfsprekend aan de vragen. Wanneer u dat doet en u spreekt ook uw waardering uit, dan verdient u daarmee uw tweede gesprek. Ook daarvoor kunt u weer vragen opsturen.
Die waardering uit u na het gesprek en ook in een brief erna. Zo laat u zien dat brieven van u iets prettigs zijn.

Tip 3: naar de wc

Het kan zo zijn, dat u tijdens het gesprek opeens iets hoort waarvan u denkt: dat wist ik niet, en hoe onthou ik het, straks ben ik thuis en dan weet ik het niet meer.
De oplossing is eenvoudig. Vertrek naar de wc en maak daar aantekeningen, ofwel in uw telefoon ofwel op een klein notitieboekje.
Daarna vervolgt u het gesprek.

Dit hoort er ook bij

Wat ook bij het gesprek hoort, is dat u heel duidelijk bent over wat u met de informatie gaat doen. U komt, dat vertelt u vooraf, vermoedelijk om de familie beter te leren begrijpen. Voor uzelf maakt u er een verhaal van. En dat gaat waarschijnlijk ook naar de familie. Wanneer u zegt: ‘Ons familieverhaal wordt een bestseller, dat gaat de hele wereld lezen’, dan vertelt niemand meer wat.
U belooft ook dat u de tekst voorlegt, waarin u iets van het gezegde gebruikt.

En als u toch die bestseller wilt schrijven? Dan wordt het een roman. Daarmee kunt u met uw fantasie alle kanten uit. Maar een oorspronkelijk familieverhaal, dat kan dan niet meer. Want zoiets is een beetje van de gehele familie, en op familie wilt u zuinig op zijn. Zeker, het is uw verhaal, maar ook uw familie. Zoiets is dus schipperen tussen wat kan en wat niet kan.

Schrijftips
Op een dag, misschien nu al, bent u de oudere in de familie. Wat moeten jongere generaties weten? Misschien kunt u eenvoudig beginnen met jaartallen en namen op te schrijven. Daarmee kan een digitaal begaafd kleinkind weer verder. Of, en dat is spannender, u vraagt iemand van een paar generaties verderop, om met u een gesprek (of interview) te doen over uw leven of over de familie. In ruil vraagt u de tekst van het gesprek op papier. Dan heeft u een mooie basis om verder te werken. Daarbij help ik u graag, klik hier om meer te lezen over persoonlijke schrijfcoaching. (pagina opent nieuw venster).  Dan staat straks ook uw verhaal op papier.

Over het bleken van sproeten en een lichtere huid

bleken
Vermoedelijk is het nog steeds zo in elke grote Indonesische supermarkt: schappen vol crème om de huid te bleken. Ik zag indertijd de stapels potjes met belofte in Jakarta en dacht: ten eerste dat is slecht spul en ten tweede dat huidbleken ken ik uit de koloniale tijd.

Bleken

Of het werkelijk kan, je huid bleken en er gezond bij blijven, dat is gemakkelijk te bedenken. In de regel komt er chemisch spul op de bovenste huidlaag die dan aangetast wordt voor het resultaar. Denk even aan het bleekmiddel dat in de wc gaat.
Dan weet u genoeg.
Ik ook.
Het stemde me wel treurig, die echo uit de koloniale tijd waarin blank het beste was.

Familiefoto’s

Ik herinner me nu de keer dat ik met een oudere Indische dame naar haar familiefoto’s keek. Ze wees met trots naar een foto waarop ze met haar zusjes stond.
“Kijk eens,” zei ze, “ik was het lichtste meisje.” Ze wees zichzelf aan. Ik keek en wist niet goed wat te zeggen.

Licht van huid

Ook dat is een echo uit de koloniale tijd. Het belang ervan nog steeds te voelen. In die tijd betekende licht van huid zijn voor een meisje betere kansen in de maatschappij, kansen op een betaalde betrekking (voor meisjes waren die schaarser dan voor jongens), op een goede partij om mee te trouwen, op alles eigenlijk. Voor een meisje was haar uiterlijk haar sociale kapitaal.
Dat besefte elk meisje. En als je donkerder was, dan wilde je nogal eens lichter worden. Hoe moest dat?

Italiaans

In damesromans kom ik soms de ontkenning tegen van een Indische teint. Daar heet het dan: een Italiaanse teint. Zo behoor je meteen tot de Europese afdeling. Maar in de koloniale samenleving bestond een scherp besef van wie wat was, en welke consequenties dat had voor maatschappelijke mogelijkheden. Dus het verhaal over een Italiaanse teint zal niet zo geloofwaardig zijn geweest.

Blijft over: lichter van huid worden.

Bedak

Bedak (rijstpoeder) gebruiken is een oplossing voor de korte termijn. En daarbij, het poeder is voor het gezicht. Je hals is dan donkerder. Je handen ook. Dus dan werkte niet echt. Beter lijkt dan een permanente oplossing.

Handboek

In het handboek van mevrouw Catenius-van der Meijden uit 1904 vond ik daarvoor een aanwijzing. Eigenlijk twee. Dat mevrouw zich profileerde als gezaghebbend, blijkt uit de titelpagina van het boek. Daar staat:

ONS HUIS IN INDIË
Bij de keuze, de inrichting, de bewoning en de verorging van het huis met bijgebouwen en erf, naar de eischen der hygiene, benevens raadgevingen en wenken op huishoudelijk gebied

Mevrouw J. M. J. CATENIUS-VAN DER MEIJDEN
Schrijfster van : „Naar Indië en Terug”,
„Nieuw volledig Oost-Indisch Kookboek”,
„Specerijen en Ingrediënten van de Rijsttafel”;
beide laatste werken bekroond met diploma
Gouden Medaille op de Haagsche Kooktentoonstelling in December 1904

Wie twijfelt er dan nog aan wat ze zegt?
Op pagina 319 geeft ze de tip:

Een witte huid krijgt men door veelvuldig gebruik van lemmetjes (djeroek-nipies) die men op den handrug inwrijft.

Citroen kan vlekken verwijderen, vooral op marmer, maar of het ook op de huid kan, lijkt me twijfelachtig.
Eronder geeft mevrouw Catenius de tip om sproeten te bleken:

Sproeten. Dit zijn vaalbleek gele vlekjes op gezicht en handen, in ’t algemeen op die gedeelten van de huid, die aan het licht en ’t weêr zijn blootgesteld.
Om hiertegen te waken of om ze weg te krijgen, althans zooveel mogelijk te doen verbleeken vond ik het voorschrift, dat men zich gelaat en handen vóór ’t naar bed gaan met pekelwater moet
inwrijven. Dat water late men op de huid droog worden, waarna men zich verder met een drogen doek kan afvegen.
Ook wordt nog de raad gegeven, zomersproeten te verdrijven, door zich te wasschen met water, waarin men peterselie heeft laten aftrekken.

Werkt het?

Of het werkt, weet ik niet. Pekelwater is extreem zout water, peterselie bezit weliswaar wat geneeskrachtige eigenschappen, maar sproeten verwijderen valt daar niet onder. Zoiets is eigenlijk ook meer een cosmetische ingreep. Maar er staat er wel, en dat moet velen hoop hebben gegeven.
Het was ook zelf uitvinden. Hoeveel peterselie moest in dat water en hoe lang moest je de behandeling volhouden? Ik vraag me af hoeveel meisjes er elke ochtend hoopvol voor de spiegel hebben gestaan, zich knijpend in de wangen om te zien of er al kleurverschil op komst was.
En dan volhouden, want mevrouw Catenius had het immers gezegd.
Kassian, die meisjes.

Schrijftips
Enkele tips in de vorm van vragen, waarmee u gedachten en herinneringen kunt gaan opschrijven.
Hoe werd er bij u in de familie gesproken over wie donkerder en lichter was? Heeft u de ervaring om het enige Indische kind in de klas te zijn?
En als u aan uw oudste tantes denkt, wat vertelden ze over vroeger, welke plaats ze in het gezin hadden?
Een beginnetje is het halve werk. Wilt u eens met mij brainstormen over het opschrijven van uw verhaal, maak dan een vrijblijvende telefoonafspraak. Klik hier, dan gaat u naar mijn agenda. Ik ben benieuwd naar uw verhaal.

“Kun je ook half Indisch zijn?”


Het is een vraag die de afgelopen week bij me opkwam. Want ja, ik ben helemaal Hollands, en dat is toch anders. Misschien snap ik iets niet.
Zo af en toe lees ik dit soort uitdrukkingen over Indisch zijn:

  • Mijn grootmoeder was volbloed Indisch.
  • Mijn vader was half-Indisch.
  • Ik ben 1/16 Indisch.

Dat lees ik in de levensverhalen die mensen schrijven. U weet, ik help daarbij.

Ongeveer 90 procent weet het precies. Niemand zegt: “Ik heb het Indische in de familie, geloof ik.” Het is dus iets dat belangrijk is.
Het luistert nauw. Want wie zegt 1/16 Indisch te zijn, die heeft met generaties gerekend.

Maar hoe zit het nu, kun je wel of niet half Indisch zijn?

De vraag

Ik belde Inge Dümpel, ze is eightysomething en werkt al decennia in de Indische cultuur. U kent haar vast nog als presentatrice op de Tong Tong Fair.
Op mijn vraag had ze meteen een antwoord: “Zèg.”
Toen vroeg ik om een toelichting.

Inge zegt: “Half Indisch bestaat niet. Je bent Indisch. Of niet. Als je zegt dat je Indisch bent, dan zeg je dat je gemengdbloedig bent. Het maakt dan niet uit of het voor een kwart of voor een zestiende deel is. Je bent Indisch vanwege die vermenging. Je hebt een oosterse voormoeder en een westerse voorvader. Of andersom, maar dat komt minder voor.”

Dat snap ik. Maar het is toch voor mensen belangrijk om dat kwart of wat dan ook te noemen.

“Ja,” zegt Inge, “dat heeft twee kanten. De ene kant is dat iemand zichzelf niet helemaal Indisch voelt maar dat kwart noemt en daarmee hoopt ook mee te tellen in de Indische gemeenschap. En de andere kant is dat de boodschap is, met dat slechts een kwart hoor ik eigenlijk meer bij de westerse wereld.
Ik ga daar nooit in mee. Je bent Indisch of niet.
Indisch is afkomst.”

Nieuwe Indo’s

Inge vertelt: “Ruim dertig jaar geleden kreeg je nieuwe Indo’s. De vliegreizen werden goedkoper en betaalbaarder, dus meer mensen wilden het land van hun familie zien. Dat kon dus, financieel. Het was niet meer zo duur als in ongeveer 1969, toen Tjalie dankzij zijn lezers zo’n tienduizend gulden bij elkaar kreeg voor reis en verblijf. Om ook voor hen te kijken en te horen hoe Indonesië zich had ontwikkeld.
Met het goedkoper worden van de reizen, trok een nieuwe Nederlandse generatie naar Indonesië. Ze werden daar verliefd, begonnen een relatie en daaruit kwam weer een nieuwe generatie Indische kinderen voort. De nieuwe Indo’s.”

“De Indische cultuur van de koloniale tijd is aan het verdwijnen. Alleen de eerste en oudere tweede generatie Indischen kennen die nog. Zij weten wat het betekent om gemengdbloedig te zijn en op te groeien in het land van je moeder, van je voormoeder. Haar land, met haar zeden en gewoonten.
De nieuwe Indo’s groeien op in het land van hun vader of voorvader. Als zij het land van hun voormoeder willen leren kennen, kunnen ze niet meer naar Indië gaan. Dat is nu Indonesië. Een heel andere cultuur. Niet meer de koloniale cultuur waarin hun moeder een ondergeschikte plaats had, een gevoelsmatig vernederende situatie. Dat is niet meer echt invoelbaar. Wel voorstelbaar, als je de moeite neemt jezelf te informeren over wat en hoe die tijd was.”

half indisch

de heer M.W. Dümpel, vader van Inge.

“De nieuwe Indo zal niet meer voelen wat ik destijds voelde, als mijn Indische vader verdrietig was, wanneer er weer een jongen uit Nederland kwam die in het werk boven hem werd gesteld.
Mijn vader werkte bij het gouvernement. Hij was hoofd financiën van elke haven, waar we woonden: Soerabaja, Makassar en Jakarta. Dat was een goede positie, met daarbij behorende klassen voor het salaris en dus ook de status. Hij zat dan bijvoorbeeld op klasse 2, dus vrij hoog, maar als de Hollandse jongen kwam, werd die meteen op klasse 1 gezet. Ook al bakte hij niets van het werk.
Mijn vader kon daar niets van zeggen.
Thuis wel, iets.
Als kind voel je haarscherp aan wat voor pijn je vader daardoor heeft. Dan had ik al bij voorbaat een hekel aan die Hollander.
Later, toen de Hollanders weg waren, kwam er een Indonesiër van 25 jaar.
Zo was het toen om Indisch te zijn. Moeilijker. Anders.
Dus het is goed dat de nieuwe Indo’s dat niet hoeven te ervaren. Maar weten moeten ze het wel. En ook dat ze Indisch zijn of ze zijn het niet. Daar is nogmaals mijn antwoord op je vraag: nee, je kunt niet half-Indisch zijn.”

Aan de slag

Ik heb het antwoord. En ook borrelen nieuwe vragen op. Misschien heeft u dat ook. Daar zit al een klein familieverhaal in. Wie noemde zichzelf Indisch in de familie, hoe werd er gesproken over Indische mensen? Wat werd er dan gezegd? Wanneer is het in uw familie begonnen met dat rekenen van een kwart of meer dan wel minder Indisch zijn?
Een kladje met eerste gedachten kan het begin zijn van een mooi verhaal. Daar help ik u graag bij. Klik hier en lees meer over persoonlijke schrijfcoaching. (pagina gaat open in een nieuw venster)

Hoe ik aan oud geld uit Indië kwam

oud geld uit Indie
Natúúrlijk wilde ik in Semarang winkelen. Ik had net het oude huis van mevrouw Kloppenburg gezien, Bodjongweg 80 destijds, en dat had wat met me gedaan.

Wat?
Emotie. De vreugde van het weten dat mevrouw Kloppenburg daar echt gewoond had, en hoe dichtbij ze voelde toen ik mijn hand op het huis legde. Daar had ze gewoond met man en kinderen, daar had ze mensen behandeld met haar kruidenkennis. Het was haar huis, en toch ook zag ik dat de tijden veranderd waren. Verleden en heden, aan de Bodjongweg in Semarang.

Tegelijkertijd was er ontroering in me. Ik voelde tranen komen. Ook verdriet. Want ik wist van haar latere jaren, de oorlog, de Japanners, de steun die ze van de bevolking kreeg, en dan haar hele erge ziek zijn, mager worden en dan de laatste dagen.
Maar ik was wel nabij mevrouw Kloppenburg. Ik wilde voor altijd hier blijven  en ook meteen weggaan. Maar ja, wat je ook doet, je neemt toch jezelf mee, al die gedachten en gevoelens.
“Misschien later,” zei ik tegen mezelf. Een veilige gedachte.

Bodjongweg

Aan de overkant van de Bodjongweg had ik een rommelwinkeltje gezien. Oud, stoffig, ietwat verwaarloosd van uiterlijk,  waardoor ik meteen wist daar moet ik heen.
Het rook er muf. Oude boeken ruiken ook zo. Lekker.
De man die de winkel beheerde was aan alles gewend geraakt, hij zat er te zitten en als er iemand binnenkwam, taxeerde hij even hoe kapitaalkrachtig de klant was. Dus daar kwam ik en wat zag hij? Niet veel, vrees ik.

Over de aanblik die ik bood heb ik weinig illusie. Ik moet er wat verwilderd hebben uitgezien, wegens het feit dat ik net had staan te huilen bij mevrouw Kloppenburg.
Ik zag verhit hebben geoogd, want nou ja het klimaat, ondanks de verstandige kleren van katoen die ik speciaal had gekocht.
Ook moeten mijn ogen een beetje te wijd open hebben gestaan wegens de belofte van een oude winkel, toch is dat het eerste teken van krankzinnigheid.

In de winkel keek ik eens hier en ik keek eens daar, en daar stond het opeens. Een houten, ja wat eigenlijk geweest? Mogelijk een wierookhouder.
Erin zat een stapeltje biljetten uit de oude tijden.
Geld en geen geld.
Een tastbaar verleden dat ik tegenwoordig alleen op websites te koop zie.

Wilhelmina

Natuurlijk kocht ik het oude geld. De prijs kan ik me niet meer herinneren. Wel dat het meereisde in mijn koffer en hier veilig aankwam. Sindsdien staat het op een boekenplank in mijn huiskamer.
Ik doe er niks mee.  Toch is het een dierbaar bezit.

Wilhelmina.
Die uitdrukking: ‘Nederlandsch-Indische gouvernementsch gulden’.
Dat het ooit een wettig betaalmiddel was.
De rupia, in 1950 het wettige betaalmiddel.
Tastbare geschiedenis. Al die veranderingen zitten in dat papier geborgen.

Schrijftips

Heeft u zoiets thuis ook?  Spullen van vroeger of herinneringen aan wat er geweest is. Daarmee kunt u aan de slag, als u wilt gaan schrijven:

1 Waar liggen de spullen van vroeger? En als alles weg is, wat zou u nog zo heel graag hebben behouden?
2 Wie heeft ze in handen gehad?
3 Wat was vroeger het gewone alledaagse waarvan u zegt dat zou ik graag weer eens hebben?
U ziet, gaan schrijven kan ook eenvoudig en gemakkelijk zijn. U neemt een voorwerp en noteert wat u ervan weet en wat u erbij voelt en denkt. Misschien kunt u een levensverhaal of een familieverhaal schrijven aan de hand van 12 voorwerpen. Ja, zo kan het ook. We kunnen eens vrijblijvend samen overleggen hoe het schrijven voor u er in de praktijk uit kan zien.  Maak dan een afspraak voor een telefoongesprek en stuur me een mailtje. Een telefoontje is altijd gezellig. Kijk eens naar mijn digitale agenda en klik hier.

Waarom een njai inheems kan zijn maar ook Japans (en Chinees)

Valt het u ook op? De laatste tijd is er meer aandacht voor de voormoeders in families. Voormoeders als in: de njai’s, de concubines van Europese mannen. De vrouwen waren vooral inheems maar ook Japans en Chinees.

In de tangsi

Er is nog altijd te weinig bekend over hun levens, al verschijnen er gelukkig geleidelijk meer boeken. De Indische schrijfster Lin Scholte schreef uitgebreid over het leven in de tangsi (kazerne, kampement) waar ook haar moeder Djemini aanvankelijk njai was.
In de tangsi woonden de lagere rangen militairen van het KNIL. Een njai (daar vaak muntji genoemd), was bijna altijd inheems.
De officieren deelden soms een woning; en naarmate het traktement hoger was, konden ze een woning voor zichzelf betalen. Daarin was ruimte voor een concubine.
Buiten het militaire leven waren er njai’s op ondernemingen en vroeger in de steden.

Over haar leven

Inheems waren de voormoeders niet altijd. Zij waren ook Chinees en ook Japans. Wanneer u een voormoeder in de familie heeft, is het lang niet gemakkelijk om iets meer over haar leven te weten te komen. Maar niet onmogelijk.
U kunt boeken opsporen over de tijd waarin zij leefde.
Ik noemde zonet Lin Scholte, zij beschrijft een lange periode van eind negentiende eeuw tot na de oorlog.
Michel Ketelaars noemt in zijn Compagniesdochters: vrouwen en de VOC de afkomst van Sarah Specx, dochter van Jacques Specx en een Japanse njai. Reggie Baay schreef: De njai. Er zijn meer boeken, niet alleen non-fictie maar ook fictie.

Een Japanse njai

Zo is er de merkwaardige en interessante roman uit 1904 van Louise B.B.: Janneke de Pionierster. In 1914 werd het boek herdrukt, dus na tien jaar was er nog steeds een belangstellend publiek te vinden.
Het is in dit boek, dat een Japanse njai verschijnt.
Alleen: het is een roman. Louise B.B. kende Indië, maar toch. Een roman is waar en niet waar tegelijkertijd.
Janneke de Pionierster is een feel good roman, optimistisch van toon, en toch of juist behandelt het zware onderwerpen. Het moet een soort voorlichting zijn geweest voor de Hollandse vroywen die naar de Oost trokken.
Janneke, de heldin van het boek, was dat ook.

Als getrouwde vrouw komt ze in het denkbeeldige Rameleh terecht. Een mannengemeenschap, lijkt het. Bij de chef van haar man blijkt een jonge Japanse vrouw te wonen. Eerst voelt Janneke afweer, wegens het onfatsoenlijke van de situatie. Maar het contact tussen beide vrouwen ontwikkelt zich.
Yum-Yum is de enige die Janneke bijstaat na een zware ziekte en een miskraan. Zij is eerlijk over wat er nog meer is gebeurd:

“Yum!”
Zij kwam ijlings naar mij toe, meenende mij te moeten helpen, maar ik greep haar snel bij beide polsen, trok haar over mij heen, half in bed, zoodat ik haar vlak in het gezicht kon zien.
“Ja, allah! mintah ampong!” schrikte zij, toen zij mijn schitterende oogen ontmoette.
“Yum. . . ., zeg mij. . ., is . . . het . . . dood, dood geboren?”
Yum met smartelijk vertrokken gezichtje antwoordde knikkend: “O ja, nonja, saja, nonja!”
“Vertel. . . hoe kwam het ?”
“Op een nacht. . . ., door de erge “sakit demum” van de nonja,” zeide toean dokter!”
[…]
“Neen, neen, niet roepen, niemand roepen. . . . Kijk, het is al over immers, ik zal niet meer huilen! ”
Ik had met stugge bevelende stem gesproken, een poos lag ik doodstil, mij trachtend te bedwingen, toen zeide ik op korten toon: “Ga nu maar naar je werk, ik heb je niet meer noodig hier!”

Die ‘korten toon’ is ongepast na al het meeleven en zorg van Yum. Het laat daardoor iets zien van de koloniale verhoudingen van die tijd.
Tegelijkertijd biedt de schrijfster Louise B.B. ruimte voor een uitweg. Aan het einde van de roman is de verhouding tussen de twee vrouwen gelijkwaardiger. Yum-Yum gaat trouwen, wat voor haar bestaanszekerheid en status betekent.

Spiegels van de tijd

Dus u ziet, romans zijn spiegels van de tijd van toen. Indien u voormoeder heeft die u nergens in de archieven kunt vinden, zoek dan in oude romans verhalen en beschrijvingen. Het is fictie, iderdaad, maar wel ergens op gebaseerd.
Wanneer u over de familie schrijft, help ik u graag bij het zoeken naar de romans die raken aan uw familiegeschiedenis. Zo krijgt u toch mooi beeld van vroegere generaties. Zullen we daarover eens van gedachten wisselen? Voor het maken van een vrijblijvende afspraak, is een mailtje voldoende: maak dan een afspraak in de digitale agenda. Dan praten we vrijblijvend een half uurtje. Zin in? Klik hier (er opent dan een nieuwe pagina) dan hebben we zo een afspraakje, in het nette.

Hoe Gene Zijde u aanwijst om te gaan schrijven

Er kan een week voorbijgaan, maar nooit veel langer, of ik krijg die ene vraag in de mail: waarom juist ik dat boek wilde schrijven.

Gene Zijde

Dan aarzel ik met mijn antwoord. Want het willen is niet altijd zo duidelijk. Misschien heeft u dat ook. U denkt eraan een levensverhaal te gaan schrijven en u twijfelt. Want ja, waarom zou u eigenlijk? Juist u? Die twijfel snap ik.
En misschien heb ik daardoor iets van een antwoord.
Dat is: het kan zo zijn dat Gene Zijde u aanwijst om te gaan schrijven. Hoe weet u dat?

Eerste aanwijzing: het toeval

Voorzichtig zeg ik dat toeval niet bestaat. Er kan iets gestuurd worden, buiten onze verwachting om. De ochtend begint, u kijkt naar buiten en denkt aan familieleden.
Een uur later is er opeens een mail van dat ene familielid van wie u jaren niks meer hoorde. Of de telefoon gaat en ja hoor.
Of u komt iemand tegen die begint over de familie en die zegt dat toch eens iemand dat allemaal zou moeten opschrijven, en die woorden komen nogal aan bij u, ’s avonds denkt u er weer aan, het is net of u onder druk gezet wordt al weet u niet door wie.
Voor mij was er een dwingend toeval indertijd met het schrijven van het levensverhaal van Beata van Helsdingen-Schoevers. Ik was er helemaal in vastgelopen wegens gebrek aan bronnen van informatie. Toen vertrok haar oudste zoon naar de hemel, op de gezegende leeftijd van 90 jaar. Altijd vermoedde ik dat hij het familiearchief bezat, maar hij weigerder er bij leven iets over te zeggen. Op de uitvaart condoleerde ik zijn weduwe die – hier trad het toeval in werking – een ketting droeg die eens had behoord aan Beata.
“Dat is haar ketting,” zei ik verbijsterd.
Lang verhaal kort, na deze toevalligheid mocht ik in het familiearchief. Net of haar oudste zoon het van gene zijde had geregeld.
Let op het toeval. Het is nooit toevallig.

Tweede aanwijzing: de diepere emotie

We zijn allemaal mensen met gevoelens en die gevoelens begrijpen we in meer of mindere mate. Maar er zijn ook momenten van een diepe ontroering die nergens op slaat en die er toch is. Waar komt dat gevoel vandaan?
Inderdaad.
Er was een moment dat ik in het Nationaal Archief aan een tafeltje zat om daar de brieven van generaal Van Heutsz te lezen. Die werden daar bewaard. Ja, de originele brieven dus. Brief voor brief nam ik in de hand om te lezen, uit 1910, uit 1911, een eeuw of langer geleden en het was gewoon te lezen. Ik besefte dat zijn hand ook dit papier had vastgehouden. Het was bijna of hij mijn hand daardoor aanraakte, hopelijk vindt u het niet gek dat ik dit zeg.
En in dat moment voelde ik me volstromen met emotie. Ontroering om de nabijheid, door de tijd heen, over de grens tussen leven en dood heen, ik voelde verlangen hem te leren kennen, en twijfel omdat het werk zo groot en veel en moeilijk zou kunnen zijn.
De emotie kwam en ging.
Maar het boek over Van Heutsz heb ik geschreven, en het begin lag in dat moment.
Let ook op de diepere emotie. Die draagt betekenis.

Wie doet het anders?

Deze twee aanwijzingen kunt u serieus nemen of niet.
Ingeval van wel: overweeg of er iemand anders is die dat ene levensverhaal gaat schrijven wanneer u het niet doet.
Toen ik begon aan het levensverhaal van de Indische romanschrijfster Melati van Java, was dat ook omdat ik begreep dat niemand anders het zou doen. Of kon doen, moet ik zeggen. Want ik was degene die haar boeken verzamelde en die brieven had en foto’s, het was geleidelijk gegroeid en toen ik serieus om me heen keek, bleek ik een archief te bezitten.
Ik moet het doen, wist ik.
En ik deed het.

U merkt dat ik open sta voor aanwijzingen van Gene Zijde. Niet dat ik alles begrijp, maar ik let wel op, daar begint het mee.
Misschien heeft u zoiets ook, dat u voelt: ik ben degene die dit ene levensverhaal op papier moet zetten. Dat hoeft u niet alleen te doen, ik help u daar graag bij. Wanneer u mij mailt, maken we een afspraak voor een vrijblijvend telefoongesprek om van gedachten te wisselen. Doen?

Het fenomeen van de Europese vrouw in Indië


Het is een feit dat de jongere generaties minder begrijpen van Indië dan de generaties ervoor. Want ja, al zijn ze superhandig met de computer, ze moeten wel weten waar ze naar zoeken. Anders noemen ze het “vergeten”, wanneer ze iets min of meer per ongeluk ontdekken.
Dus het komt aan op ons, om kennis over te dragen.
Ons, dat zijn u en ik.

Europese vrouw

Belangrijk is: wat is wat, wie was wat? Hoe noemde iemand zichzelf?
Zo is er het fenomeen van de Europese vrouw in Indië.
Wat is dat?

In vrijwel alle gevallen gaat het hier om een vrouw in Indië (dat is het vanzelfsprekende stukje) met de Nederlandse nationaliteit.
Maar ja: Europees is Europees, dus ze kan ook de Belgische nationaliteit hebben.
Of de Franse. Of Duitse.
Schrijft u over Indië, dan is het raadzaam om daar precies in te zijn.
Stapje verder.

Afkomst

Nationaliteit is iets anders dan etniciteit. Dat laatste is afkomst.
Deze week las ik weer de mooie essays van de Indische schrijfster Beata van Helsdingen-Schoevers (1886-1920). Zij was Nederlandse (nationaliteit) en Indische (etniciteit). Ergens was er een inheemse voormoeder, waar en wie precies, heb ik niet kunnen achterhalen in de biografie die ik schreef. Ze leefde in een koloniale tijd waarin het voor de maatschappelijke positie beter was om zo Hollands mogelijk te zijn, in uiterlijk, gedrag en ook in de stamboom.
Beata publiceerde essays en columns in verschillende Indische kranten. Rond 1913 schreef ze over het fenomeen van de Europese vrouw, en daar kunnen u en ik het wel of niet mee eens zijn, maar het is informatie over de visie van toen. Die visie heeft u nodig om vorige generaties beter te kunnen begrijpen. Vroeger lag het begrip Europees genuanceerder dan nu, lees maar wat Beata schreef:

In Indië vat men onder den naam ‘Europeesche vrouwen’ verschillende groepen samen. Noemen wij eerst de vrouw, die in Europa geboren werd uit Europeesche ouders, en in Europa verder opgevoed, de Westersche vrouw dus.
Verder de Europeesche vrouw, die in Indië geboren werd uit volbloed Hollandsche ouders.
Dan nog de vrouw, wier ouders inlandsch bloed in de aderen hadden: de Indo-Europeesche vrouw, zooals men haar ter verduidelijking noemt. In deze laatste categorie zijn bovendien, wat de rasvermenging betreft, tallooze nuances.

Nationaliteit

Afkomst, etniciteit, bepaalde voor een belangrijk deel de kansen op maatschappelijke vooruitgang. Nationaliteit ook. Wat dat laatste betreft, waarschuwt Beata westerse vrouwen voor een huwelijk met een inheemse man. Er zijn namelijk consequenties:

Intusschen is het niet algemeen bekend dat de Europeesche vrouw in zulk een huwelijk geheel en al de nationaliteit van haar echtgenoot volgt, dus voor de wet inlandsche vrouw wordt.
Daardoor verandert ook haar rechtspositie, omdat de wetten, waaronder de inlanders leven, geheel anders zijn dan die, welke voor ons, Nederlanders gelden.
Deze ingrijpende verandering is wel een factor, die bij dergelijke huwelijken door de vrouw dient overwogen te worden. Zij zelf is daarvan echter vaak niet op de hoogte, of wel zij telt die omstandigheid al heel gering.

Dat laatste is iets van alle tijden: wanneer je verliefd bent, is het moeilijk na te denken over juridische en wettelijke constructies.
Een ‘inlandsche vrouw’ had de positie van Nederlands onderdaan. Weer iets anders, een soort B-categorie van de Nederlandse nationaliteit. Een positie met niet tot nauwelijks rechten.

En ja, die huwelijken kwamen voor. In deze tijd gaan er Indonesische jongemannen in Nederland studeren. Ze waren intelligent, zagen er veelal goed uit, bezaten de aantrekkingskracht van het anders-zijn dan de doorsnee Hollandse man en jawel, daar kwamen huwelijken uit voort met Nederlandse/Hollandse vrouwen.

Koloniale normen en waarden

Het werk van deze journaliste dateert van voor de Eerste Wereldoorlog. De koloniale normen en waarden zijn daarin goed merkbaar. Eens te meer, vermoed ik, wegens de Indische achtergrond van de schrijfster. Ze wilde Hollands zijn maar ze was het niet. Ze zet zich sterk af tegen de Indische bevolkingsgroep.
Wanneer u in de familiestukken ook dit soort afzetten tegenkomt, negatieve opmerkingen van een Europese voormoeder waarvan u een beetje schrikt, zoek dan naar de functie ervan. Waarom zegt iemand wat ze zegt, welk belang diende dat in de koloniale tijd?
Zo ontdekt u wat ze bedoelde, zonder het te zeggen.

Heeft u familiestukken en wilt u daar graag eindelijk mee aan de slag, dan help ik u graag het verhaal op papier te zetten. Dat begint met een voor u en mij vrijblijvend telefoongesprek, waarin we van gedachten wisselen. Dan weet u hoe u het beste kunt beginnen, en dat is vaak het halve werk.

Roderick Wahr over het bezoek aan de doekoen (echt gebeurd)

Hierbij een foto van Riwu (rechts), onze tuinjongen wiens koffer zoek was geraakt. En zelf ben ik de 2e van links. Deze foto was op Kintamani genomen.

Opeens plofte een bijzondere mail in de bus. Over Indië, over de familie, vol herinneringen en met oog voor detail. Mail van Roderick Wahr, 80 jaar en in het bezit van een goede pen. “Is er meer?” mailde ik terug. Ja, nou, en hoe. Lees mee, want Roderick is bereid af en toe een stukje voor de site te schrijven. In het volgende neemt hij ons mee naar Bali, en hij vertelt waarom het nodig was een bezoek te brengen aan de doekoen.

Er is Meer Tussen Hemel en Aarde, vriend Horatio…

Korte inleiding voor het volgende stukje over geestenrijk, magie en het onverklaarbare. Als je veel reist kom je als mens veel zaken tegen die je niet altijd kunt verklaren. Mijn visie daarop is geworden: Als het lastig is om iets te begrijpen, accepteer het dan zoals het is en laat het dan maar over je heen komen. Denk over dingen na, maar niet te lang, want het leven is kort en aan echt grote dingen kun je toch niet veel veranderen…

Mijn vader was met de helm geboren op 1 Januari 1910 in Hongkong, de jongste van 5 kinderen. Hij werd katholiek gedoopt. Door de jaren heen heb ik de mening gevormd dat hij speciale gaven had. Ik heb veel vreemde dingen gezien waar hij bij betrokken was. Maar toch was het een gewone en joviale man. Hij kon alleen veel dingen doen waarvan ik later dacht, wat is er eigenlijk gebeurd… hoe kan dat… Wat hij soms deed heb ik ook geprobeerd, ik kon het niet.

Bali 1951, ik was 9 jaar oud. Langs de weg, twee huizen verder van waar wij woonden in Singaradja bevond zich een groot herenhuis waar de familie Koop woonde. Ik dacht dat hij dokter was. Maar ik herinner me nog heel goed hun dochter, Corrie, die 2 jaar ouder was als ik en die vaak bij ons thuis kwam spelen. De familie Koop waren Belgen.
De hoofdhaven van het eiland Bali was in Buleleng, een kleine voorstad van Singaradja.

Achter ons huis hadden we een heel grote tuin en erf. Daar waren ook de bedienden verblijven. We hadden 3 hulpen die wij hadden meegenomen uit Timor Koepang, waar mijn ouders hen in dienst hadden genomen.

Riwu huilde

Op een goede dag kwam Riwu, onze tuinman en manus van alles, half huilend bij mijn moeder. Er was in die nacht iemand binnengeslopen en had, zonder dat hij iets merkte, zijn koffer met zijn kleren en al zijn hebben en houden gestolen.

Mijn ouders dachten er lang over na en informeerden overal, maar we konden er geen spoor van terug vinden. Toen hoorden wij dat er in Buleleng een goede doekoen was, misschien kon die ons helpen.
Een doekoen is een persoon die de kracht heeft om te kunnen communiceren met geesten en met de doden. Ze doen dit door in trance te gaan, en tijdens zo’n trance konden ze als mediator optreden en geesten en doden om adviezen vragen. Mensen kwamen naar een doekoen om met hun overleden voorouders te kunnen communiceren.
Een doekoen trad op veel verschillende manieren in trance, hij deed dat door gebed of meditatie. Daarna kon de bezoeker de doekoen vragen stellen. Die werden op verschillende manieren gegeven. Door middel van stem (of stemmen), door middel van symbolen, door verschijningen en door materiële levitatie (dingen die zich uit zichzelf verplaatsen).

Wij zijn toen naar die doekoen toe gegaan. Ik ging mee, en mijn buurmeisje, een vriendinnetje van Corrie Koop, dat toevallig op bezoek was om bij ons te spelen ging ook mee. Zij was zo’n 6 jaar oud.

De doekoen

Bij de doekoen vertelden mijn ouders wat er was gebeurd en dat onze tuinman troosteloos was, of hij ons zou kunnen helpen. De doekoen zou zijn best doen.
Hij had een grote ronde bamboe rijstschaal op de grond waar hij met gekruiste benen voor zat. Op die bamboe schaal waren wat offerandes, bloemen en enkele wierookstokjes die hij aanstak.
Hij vroeg mij om tegenover hem te gaan zitten met gekruiste benen. Toen pakte hij een soort zwarte roet en wreef dat op mijn rechter duimnagel. De anderen zaten om ons heen. Hij vroeg mij om steeds naar die zwarte nagel te kijken en te vertellen wat ik zag. Zelf ging hij toen in gebed en ging in trance. Ik zag alleen maar het zwart op mijn duim, verder gebeurde er niets.

Na enige tijd ontwaakte hij en vroeg of ik iets had gezien. Ik antwoordde ontkennend. Toen veegde hij de roet van mijn duimnagel. Hij zei toen dat ik niet geschikt was en te oud.  Toen vroeg hij het buurmeisje om mijn plaats in te nemen en hetzelfde ritueel vond plaats. Het meisje bleef naar haar zwarte duimnagel turen terwijl hij weer in trance ging.

Ineens begon het meisje te praten en vertelde een verhaal alsof ze een film zag afspelen op haar duimnagel.
“Ik zie de tuin en ik zie het huis (van onze tuinman). Het is erg donker; er komt iemand langs het pad naar het huis en hij gaat naar binnen. Nu komt hij weer naar buiten met een koffer en gaat langs het pad weer langs de weg opzij van de tuin.”
Er liep inderdaad een pad langs ons huis van de weg naar achteren, waar een rivier was met een heel groot bamboebos er langs.

“Hij loopt het pad af met die koffer in zijn handen. Nu loopt hij door het bamboebos. Hij stopt in het bos en legt die koffer in het bos op de grond. Nu gaat hij weer weg over de rivier” Dat was wat het buurmeisje allemaal vertelde.
De doekoen ontwaakte en vroeg het meisje of zij iets had gezien en zij vertelde hem ook het verhaal. Hij wreef toen de roet van haar duimnagel en zei: “Ga maar naar die plek, daar vind je de koffer.”
We twijfelden, maar konden niet anders. Wij gaven hem een aalmoes in de vorm van rijst en bloemen voor zijn offerandes, dat was de gebruikelijke contributie. Geen geld!

Weer thuis

Toen wij thuis kwamen leidde het buurmeisje de weg zoals zij die gezien had in het roet op haar duim. Ze liep regelrecht de weg, zoals ze die had gezien en inderdaad, diep in het bamboebos vonden wij op de door haar aangewezen plaats de koffer. Alle inhoud was nog aanwezig.

Tja, er zijn meer dingen tussen hemel en aarde dan wij vermoeden…
Zoals zovele dingen heb ik ook dit gebeuren geaccepteerd en in mijn rugzak van ervaringen gedaan.

 

Roderick Wahr is op Facebook: klik hier en kijk 

Ga naar de bovenkant