Artikelen

op zoek naar de onbekende grootmoeder

Dit is de enige foto die ik ken van Philoteja Sajia. Zij was de grootmoeder van Marie Sloot, die lang beroemd zou zijn als de schrijfster Melati van Java (1853-1927). Tussen Marie en haar grootmoeder moet een hechte band hebben bestaan. Een grootmoeder die niet vergeten mocht worden.

Deze foto heeft  Sajia vermoedelijk laten maken rond 1872, toen ze naar Nederland vertrok. De afdrukken waren bestemd voor de kinderen die ze achterliet in Indië. Ze had besloten mee te gaan met haar dochter Wiesje en haar man, en de drie kleinkinderen: Chrisje, Nico en Marie. Al op de boot werd ze ziek. In Den Haag stierf ze, nog voor al haar bagage er was. Het moet vooral voor Marietje een schok zijn geweest. Zij had een band met oma. Hoe weet ik dat?

Brieven

Er zijn brieven, gewisseld tussen Marietje Sloot en haar grootvader.  U ziet het jonge Indische meisje hier. Ze draagt een Europees jurkje. Past het wel? Het lijkt me zo groot. Kijk eens hoe die armpjes steken uit die brede mouwen.

En kijk ook eens hoe strak die vlechtjes zijn. Om hoofdpijn van te krijgen.  Je moest ook stilstaan. Dan die strakke scheiding en het vlechten.

U ziet ook haar mond. Een streep van “dit wil ik niet”. Ze duwt haar bovenlip over haar tanden heen, die staken ietwat vooruit.

Marietje krijgt vooral huisonderwijs van haar moeder. De methode Clerx is er dan nog niet.  Ook gaat ze enige tijd naar de Zusters Ursulinen.

We zien een meisje met een mening. Ze is vermoedelijk wat we nu hoogbegaafd noemen. Al op jonge leeftijd kan ze lezen en schrijven, en ze pent verhalen en brieven aan haar grootouders. Hij schrijft terug, ook in naam van oma. Haar grootmoeder zelf schrijft nooit. Het is de vraag of Philoteja Sajia wel kan schrijven. Een zeldzame keer heb ik onder een brief haar naam gevonden, in bibberig handschrift, net of iemand haar hand vasthield:

 

 

Romans

In Nederland gaat Marietje Sloot romans schrijven. Ze groeit uit tot Melati van Java, de eerste Indische romancière van Nederland. Een aantal van haar romans zijn tien, twintig jaar of langer in omloop. Bestsellers, zonder meer. En daarin verwerkte Melati herinneringen aan haar grootmoeder.  In verschillende boeken kom ik een grootmoeder-figuur tegen met wie een jong meisje een diepe band heeft. Melati vermomde deze grootmoeder vaak als baboe. Dat moest haast wel. Het Nederlandse publiek  had weinig begrip van Indië en een baboe, dat snapte haar lezers net.

In de roman Fernand (1874) verschijnt de Indische Theodora van Vaerne, een zelfstandige jonge vrouw, zoals Marie moet zijn geweest. Deze Theo, zoals ze wordt genoemd, houdt zeer van haar baboe.

“Gewoonlijk knielde baboe voor het ledikant en waaide nonna in slaap, soms dongings  vertellende, legenden, sagen, die zij uit hare jeugd nog kende of histories die zij in de bijgebouwen had opgevangen. Théo volgde ze nooit, maar het was haar een gevoel of alles zich in orde bevond, wanneer zij de eentonige stem hoorde, die hoe langer hoe zachter klonk, tot zij eindelijk in slaap was gevallen.
En ’s middags als grootmoeder sliep, hoe gaarne ging Théo dan niet bij baboe op de baleh-baleh zitten en zij, de trotsche reine du bal, die alles rondom zich met een uitdrukking van geblaseerdheid aanzag, zij kon zich amuseeren met daar uit een pisangblad allerlei snoeperijen te eten, door baboe bereid, waarvan mevrouw Van Vaerne gruwde: roedja, tapeh, kelepon of wel de uit het hoofdgebouw om zijn onaangenamen reuk verbannen doerian. Grootma werd altijd geweldig boos als zij vernam wat voor inlandsche manieren haar kleindochter had, doch zelden kwam zij er achter, dank de zorg van baboe.”

Zo zijn er meer fragmenten en meer romans. Ik moest ze bij elkaar puzzelen, en ik begreep het geleidelijk. Zo gaat dat met familieleden in het verre verleden.  Zoeken, zoeken, denken en blijven zoeken. Dan daagt het, uiteindelijk.

Waar zijn de overovergrootmoeders?

Hoe verder we terug gaan in de Indische geschiedenis, hoe meer voorouders we vinden. Namen en verhalen, die bewaard moeten blijven. Wij zijn de generatie die dat kan doen. Met het internet, inderdaad. Ook omdat er meer archieven behulpzamer worden. En vooral omdat we steeds dieper voelen: nu moet het, en als ik het niet doe, wie doet het dan wel?


Voor degenen die meer willen weten: in mijn biografie van Melati van Java komt het hele verhaal, dat wil zeggen voorzover ik het kon achterhalen.

Dit is Melati als jonge vrouw van achttien jaar. Ze lijkt op haar grootmoeder.

 

Meer lezen over het boek bij Bol.com: klik en kijk

Kleinzoon Han Dehne over zijn Opa Loppé

 Opa en Oma Loppé-Simon in het contractpension.

Opa en Oma Loppé-Simon in het contractpension.

Han Dehne schreef over zijn grootvader, over Opa Loppé. Het raakte me meteen. Een paar alinea’s, wat foto’s erbij en je voelt iets van het leven van zijn Opa Loppé. Het leven dat hij had en dat hij niet had. Hieronder het verhaal van Han. De foto’s komen uit de familie.

Hoe ongelukkig of gelukkig kun je zijn als je alles verliest. Dit gaat over onze grootouders.

Deze lieve mensen, onze grootmoeder Johanna W. Simon en Opa Archibald Loppé, zijn niet gesneuveld, niet in een kamp doodgegaan, maar gewoon hier in Nederland, in Maastricht. Maar zij zijn beiden wel oorlogsslachtoffers.Deze mensen stierven een beetje dood toen zij gedwongen hun geboortegrond moesten verlaten en naar Nederland kwamen. Destijds heette dat terugkeren naar het vaderland. Maar wat was het echt?

Dat de Rijn bij Lobith ons land binnenkomt? Hoezo ons land? Zij woonden vlak bij de Bengawan Solo.

Lees dit maar eens als ik over Opa Loppé wat verder schrijf.

Naar Nederland

Opa Archibald Bartholomeus Loppé was eind jaren ’50 met Oma Johanna Wilhelmina Simon naar Nederland gekomen om hier met hun kinderen te worden herenigd. Zes kinderen van Oma uit haar eerste huwelijk waren hun inmiddels voorgegaan en twee andere kinderen van Oma kozen er voor om in Indonesia te blijven wonen.

Pianist

In Nederlands-Indië was Opa zeer bekend als een klassiek muzikant en componist. De viool was zijn lievelingsinstrument, terwijl hij ook een begenadigd pianist was.
Het was een uiterst stille man en hij leed aan astmatische aandoeningen, die hem erg beperkten in zijn leven. Daarnaast kon hij absoluut niet aarden in Nederland, zodat hij ook nimmer een poging heeft gedaan om met zijn muzikale talenten iets te gaan doen. Als gevolg van al die factoren werd hij binnen zijn eigen omgeving een soort kluizenaar.

Warm gekleed

Het grootste deel van zijn leven speelde zich af in zijn slaapkamer. Daar had hij een aantal radiotoestellen staan en een pick-up om platen te draaien. Zodra er bezoek was bij Oma en Opa thuis verdween hij naar zijn kamer omdat hij bang was benauwd te worden. Dat wilde hij niet laten zien aan anderen en vooral niet aan zijn kleinkinderen.

opa loppe Opa Loppé had in de eerste paar jaren na aankomst in Nederland van moltondekens altijd zijn eigen kleding gemaakt om te dienen als buitenjas. Hij had het altijd koud en wilde vooral warm gekleed gaan. Oma daarentegen was een modebewuste vrouw en zeer sociaal ingesteld. Ze maakte links en rechts praatjes. Als zij gekookt of gebakken had dan deelde zij daarvan regelmatig iets uit aan de diverse Hollandse buren. Ook ging zij – tot op hoge leeftijd – altijd zelfstandig haar boodschappen doen of ging “bussen”. Dat vond ze altijd prachtig.

Zij kocht dan een buskaart en reed daarmee tot aan het eindpunt. Als ze daar was aangekomen nam ze de volgende bus weer terug. Oh, wat genoot ze daarvan. Vooral als het zomer was en het dakraam van de bus open stond. Zij ging dan altijd in het achterste deel van de bus zitten en in de wind die door het dakraam binnenkwam. “Oh, Nie is zo lekker hier!” was haar gevleugelde opmerking.

Applaus

Opa bleef dus veelal in zijn kamer. Iedere morgen dan zette hij één van de radio’s aan met klassieke muziek, vooral Duitse zenders, deed alle ramen open en pakte zijn viool en speelde dan fanatiek mee. Het was wonderschoon om te horen en vele mensen stonden dan op hun balkon of op straat en luisterden vol bewondering mee. Echter als iemand het waagde om een applaus te geven dan stopte hij abrupt, sloot de ramen en wachtte tot iedereen weer weg was.

Pianowinkel

Soms ging ik met Opa mee naar de stad omdat hij dan een boodschap moest doen. Die boodschap bestond dan altijd uit een bezoek aan de “pianowinkel”. In die zaak stonden een aantal piano’s en vleugels voor de verkoop. Opa ging dan naar binnen en was “zogenaamd” geïnteresseerd in een eventuele aankoop van een piano. Hij had niet doordat het verkopend personeel al lang wist wie hij was en zij lieten hem dan ongemoeid. Altijd vroeg hij dan om één van de instrumenten te mogen uitproberen. Hijzelf noemde dat altijd “proeven”.

Met zijn frèle lichaam ging hij dan op de kruk zitten, slot de ogen en begon dan het een of ander pianoconcert te spelen. Alle in de winkel aanwezige mensen gingen dan zitten en luisterden ademloos naar het werk dat bij bracht. Als hij zijn stuk had gespeeld stond hij geruisloos weer op en vertelde dan tegen de verkopers dat hij nog even wilde nadenken over een eventuele aankoop, verliet de winkel als een gelukkig man en ging weer naar huis.
Voor hem was dat de enige manier om zich uit te leven en, volgens mij, om zichzelf te zijn, teruggetrokken in een andere wereld. Geld had hij toch niet voor een piano en bovendien had hij de ruimte ook niet.

Opa Loppé

Hij was de tweede man van Oma en zij zijn samen getrouwd nadat zij een vervelende echtscheiding achter de rug had. Pas toen zij elkaar een aantal jaren kenden besloten zij alsnog te trouwen.  Door ons allemaal, kinderen en kleinkinderen werd hij altijd “Opa Loppé” genoemd.

Opa en Oma staan tussen mijn vrouw Mary en mijzelf (Han Dehne) in. Geheel links staat een van de dochters van Oma; Frieda Bensbach-Lans.


 

Marc Tierolf over Oma Miet, vergeten koeken, ketjap en Indisch zijn

Oma Miet, Marc Tierolf, Tjemaralaan 14

Als u ooit dacht: “Wie zit er nou op mijn Indische verhalen te wachten?”, dan is dit het antwoord. Marc Tierolf ontwikkelt zich als culinair ondernemer dankzij zijn Oma Miet. Haar kookschriften, haar lessen, haar verhalen, haar persoon. Zij is er niet meer, maar dankzij Marc leeft ze voort.

Marc weet het zelf: “Gooi er een kwartje in, en ik praat.” Maar het leuke is dat hij ook wat te zeggen heeft. Ik interviewde hem eerder, deze keer was ik nieuwsgierig naar zijn nieuwe site: www.OmaMiet.nl

– Je had toch al een site? Die van Tjemaralaan 14

Ja. Maar ik wilde vernieuwen. Een van mijn beste vrienden die de website van Tjemaralaan14 gemaakt heeft, vond ook dat ik toe was aan een echte site. Nu heb ik het gesplitst. Via Tjemaralaan14 doe ik mijn workshoips en catering. En via OmaMiet.nl de ketjap en alles wat ik verder maak. Dat is een uitkomst.
Voorheen moest ik zeggen de ketjap sedeng is van Oma Miet van Tjemaralaan 14 en nu kan ik gewoon zeggen het is de de ketjap sedeng van Oma Miet.

– Ik zag dat je ook aan postverzending doet. Hoe verstuur je nou een fles ketjap?

Met heel veel bubbeltjesfolie en verpakkingsmateriaal. Zoals er ook flessen wijn over de post gaan. Ik heb pas nog een fles naar Amerika verstuurd. Moet goed gaan.

– Ik vind het leuk. En je hebt nu ook Moskovisch gebak. Wat is dat?

oma miet, tjemaralaan 14, marc tierolf

Moskovisch (@OmaMiet.nl)

Het is eigenlijk een soort spekkkoek maar dan met alleen wit beslag, dus zonder specerijen. Daarin gaat wat amandelschaafsel, krenten en rozijnen en dan bak ik het laag voor laag net als een spekkoek. Is het klaar, dan wordt het gebak besprenkeld met rum.
Dat is eigenlijk een van de meest klassieke Indische koeken, ik hou van vergeten recepten. Dit is echt een vergeten koek. Niemand kent meer een Moskovisch zoals wij die kenden in Indië. Mijn oma Miet maakte hem altijd al zo. Ik maak hem alleen op bestelling.

– Volgens mij heb ik zoiets weleens in de winkel zien liggen.

Kan, maar dan heet het rumspekkoek. Daar zit rumessence in, margarine en vetvervangers en zoiets proef je. Bij mij gaat er echte drank in en roomboter. Ik heb een bejaardentehuis waar ze elke maand twee Moskovisch bestellen. Daar ben ik trots op: dat oudere Indische mensen mijn koek het lekkerste vinden, want zij weten hoe het moet smaken. Dan weet ik dat ik op de goede weg ben.
Pas bestelde een oude mevrouw vier grote spekkoeken. Dan maak ik er twee tegelijk en zit dan twee keer 3,5 uur voor de oven.

– Uit de winkel heb je het wel sneller
Ja, maar dan smaakt het anders. Veel jongeren nemen de koek uit winkel, prima. Alleen, het is de originele smaak niet.

Het afgelopen weekend heb ik een kookworkshop gegeven voor 23 mensen. Ze hebben in groepjes de vijf gerechten gemaakt.
Dat zijn mensen die nog nooit sereh hebben gezien, die niet weten wat is trassi, die niet weten wat een ingrediënt in een gerecht kan doen.
Ik noemde: santen.
Stilte.
Toen zei ik: kokosmelk.
Ze vroegen waar ze dat konden kopen. Bij Albert Heijn. Hadden ze nog nooit zien liggen.

Wat altijd een succes is, is mensen binnen 15 minuten leren hoe ze pindasaus moeten maken. Dat slaat altijd aan.

– Ik luister…

Je maakt een boemboe van knoflook, ui en rode peper. Dat bak je aan. Daar doe je gemalen ongezouten vliespinda’s bij. Dus geen pindakaas. Daar voeg je wat santen bij. En wij doen er dan nog wat limoensap, peper en zout en ketjap sedeng bij. Dan maak je hem op smaak zoals Oma Miet vindt dat het moet smaken en ik ook.
Dat leer ik de mensen. Ze ontdekken wat het effect is van limoensap in pindasaus. Ze horen voor het eerst van hun leven dat je niet één pindasaus voor alles hebt, je hebt voor verschillende gerechten verse pindasauzen.

Je hebt de kookschriften van Oma Miet. Dat is papier. Hoe onthou je de smaken uit haar keuken?

Ik koppel smaak aan herinneringen en aan beelden. Bijvoorbeeld als ik ketan eet met boeboek ebbie, dan zie ik oma Miet voor me staan. In haar handen heeft ze een grote crèmekleurige ovalen schaal, gevuld met een mooie berg gestoomde ketan, met daarbovenop de gestoomde kokos en de boeboek ebbie los in de stopfles.
In de schaal een mooie berg ketan met gestoomde klapper. Die herinnering is die smaak, dat proef ik dan weer, zoals oma Miet ketan voor mij maakte als ontbijt.
Van dat soort beelden en herinneringen heb ik heel veel opgeslagen, dat merk ik steeds weer.
Andersom werkt het ook. Als ik iets ruik en ik proef het, dan komt er een beeld van vroeger met dat gerecht.

– Ben je zo aan die ketjap gekomen?

Bij Oma Miet stond de ketjap altijd in de kast, in een schenkflesje. Het was een kannetje met een oranje dekseltje en een tuitje. Dat was gemaakt van porselein met bloemetjes erop. In de kast stond ook een Martinifles met ketjap, daarmee vulde ze het flesje aan. Vroeger gaf ze me elke maand een Martinifles met ketjap en een fles met rozenstroop, en ze zei als je moeilijk hebt aan het einde van de maand, als je maand dan eet je rijst met ketkap en tjeplok (gebakken ei).

– Waarom kreeg je dat niet van je moeder?

Mijn moeder is Indisch. Ze kreeg zoals velen van de tweede generatie in haar opvoeding mee dat ze gewoon moest meedoen met de Hollandse maatschappij. We aten weleens Indisch maar verder ging het niet.
Bij Oma Miet en Oma Irma logeerde ik elk weekend. Daar kwamen haar vriendinnen langs met de heerlijkste dingen. Daar mocht ik van proeven. En ik zag haar in de keuken. Als ik ziek was kreeg ik rijst met ketjap. Later heb ik van mijn oma de kneepjes geleerd van de Indische keuken.
Van Oma Miet heb ik geleerd hoe belangrijk smaak is. Zij vond: zó moet het smaken en niet anders. Met haar jongste dochter – mijn tante dus – praat ik over gerechten die ik in een restaurant heb gezien heb en dan zegt ze meteen: zo koken wij niet, er is maar één smaak en dat is deze. Dat heeft natuurlijk elke familie.

– Hoe is die enige goede smaak dan?

Mijn familie komt al zes, zeven generaties uit Batavia. De keuken Betawi lijkt op de keuken van Oma Miet, maar onze keuken is toch weer anders. Ik maak haar recept. Zelfs in de pan waarin zij haar ketjap maakte, vroeger in Batavia. Alleen sta ik nu in mijn eigen keuken in Den Haag. Maar ik geloof wel dat we, Oma Miet en ik, alletwee even gelukkig worden van het koken. Thuis ben ik gewoon een Indische jongen.

– En buitenshuis?

Dan ben ik ook een Indische jongen maar doe ik mee met de Hollandse maatschappij, zoals dat verwacht wordt…

Bij deze mijn verhaal over de gesloten eigenschap van mijn echtgenoot

Twee jaar geleden schreef Francesca van Heije-Neys een brief aan de minister van defensie. Ze vertelde over het verleden van haar man. Ik mag de brief hier publiceren.

Het is moeilijk om te lezen, dat weet ik. Het is nog belangrijker om ook deze verhalen te vertellen en door te geven. Over wat er gebeurde, over de doorwerking ervan in een leven en dat van anderen.


Nazomer

Hij zit rustig zijn rolstoel, kijken naar de tuin. De bladeren beginnen al bijna alles geel en rood te worden, sommige zijn al gevallen. Het is een lekkere nazomerse middag met de zon die rustig schijnt maar niet zo krachtig is.
Hij zucht diep, schudt met zijn hoofd en probeert alles te doen om wat in zijn hoofd nog speelt weg te wissen. Maar het is niet gelukt. Alle beelden worden hoe langer hoe duidelijker en dan komt zijn angst van tientallen jaar terug.

Radio Telegraaf School

Hij was toen een jongen van zeventien jaar, kreeg een studiebeurs en zit op de laatste klas van Radio Telegraaf School in Goenoeng Sari weg te Batavia. Zoals gewoonlijk was het een dagelijke schooldag totdat meneer Doréé, de directeur van zijn school, binnenkwam.

Hij keek een beetje ernstig, haalde een stukje papier uit zijn broekzak en begint te lezen wat er in stond. Blijkt dat het een paar namen waren van leerlingen die mee moeten lopen naar zijn kantoor. Onder al die namen riep hij ook “Jimmie”, zijn roepnaam. Zijn hart begon van angst en hart te kloppen terwijl hij nog niet wist wat er gaande was.
In het kantoor van meneer Doréé, stonden alle jongens met gebogen hoofd. Heerst een stilte waar men alle ademhalingen-ritmes van iedereen in de ruimte kan horen. Na een uur kwamen ze weer buiten met lege hoofden maar wel met volop grote vraagtekens.

Noodsituatie

Het was 1942, volgens meneer Doréé zaten we (de Nederlandse regering) in een noodsituatie omdat het Japanse leger dichterbij kwam, Batavia en Soerabaja waren al gevallen. De rest van de eilanden in het oosten waren al lang gevallen. Volgens opdracht hoeft hij morgen niet naar school maar naar het gebouw van de Stichting J.P. Coen aan Pasar Roempootweg te Batavia klokslag 08.00 uur.

Matjan

Om acht uur was hij aanwezig bij de Stichting, werd eerst gefouilleerd door de wacht en toen toegewezen naar een lokaal waar blijkt dat alle radio-ontvangers reeds klaarstaan. Na een uur of twee, kwam een officier van het leger met zijn adjudant en riep hard voor stilte. Hij gaf uitleg over de nijpende situatie en vroeg iedereen om recht te gaan staan wegens eedaflegging. Wie domme dingen doet tegen dit rood wit blauw, kreeg een vuurpeloton toegewezen. Na de eedaflegging kreeg iedereen toegewezen waar hij of zij gestationeerd moest worden. Gestationeerd op de Javazee met opdracht wanneer de vijand te dichtbij was, dan moeten ze alles vernietigen en wegwezen. Sommigen kregen hulp van de marine en sommigen moeten het zelf maar verzinnen om daar weg te kunnen gaan. En Jimmie had geluk omdat hij in de kazerne bleef en 12 uren ploegendienst kreeg.

Hij gebruikt het woord matjan als zijn wachtwoord. Matjan betekent tijger in het Nederlands. Toen in die tijd vond hij het heel stoer om zulke dingen te doen. Hij is al gek van transistoren, radio en alle techniek plus theorie op dit gebied. Jimmie, van Eijck, Lepinad, Harahap, en nog veel meer bedienen de ontvangers en alle berichten wat ze krijgen vanuit de Javazee of andere linies, dit moet direct gerapporteerd worden aan de hogere rangen en die zijn o.a. Anakotta, een landmachtofficier.

Uitvinding

Na alle pogingen kregen de jongens bij de Stichting J.P. Coen een belangrijke uitvinding. Blijkt dat één van de ontvangers een golf kan monitoren van een Japanse basis in Batavia. Ze hadden met moeite onderzocht dat de golf kwam van de Pasar Baroe weg. Exact gezegd was een grote speelgoedwinkel, Toko Tjioda. Alle voorbereidingen werden in acht genomen om deze winkel binnen te vallen. Die dag was een gewone opgewonden dag alleen het was te lang rustig geweest. De situatie was heel nijpend maar volgens zeggen kwamen de Engelsen om hun te helpen de Japanners te verslaan.

Japanse soldaat

Opeens was zijn koptelefoon afgerukt met grof geweld voordat hij beseft wat er gaande was, stond stond voor hem een Japanse soldaat, gillend met een taal die hij niet begreep. Daarna kwamen alleen maar klappen en schoppen in het gezicht of andere delen van zijn lichaam.

Het was zo snel gegaan dat hij reeds gedwongen was op een truck te springen en weggereden naar een militaire Kamp even buiten Batavia. Het was Kamp Kepala Nunggal.
Hij denkt aan thuis. Hij denkt aan zijn moeder. Hoe is het met haar toen ze besefte dat haar enige kind niet meer thuis kwam. Tranen kwamen uit zijn ogen. Hij voelde zich schuldig dat hij dit veroorzaakt had voor zijn moeder.

De Jap

Na een paar dagen gezeten te hebben, begint de echte wereld tevoorschijn te komen. Midden in de nacht werd hij uit zijn cel geplukt door de Jap. Het was geen pretje. Van die ene trap naar de andere klap. Zijn lichaam was gebruikt als asbak. Van sigaretten tot sigaar, alles belandt op alle delen van zijn lichaam en als je huilt werden de martelingen nog erger. Hj moet bekennen: waar waren de rest van de radio-ontvangers, wie waren zijn meerderen, waar de Nederlandse compagnie zich bevond enzovoort enzovoort. Op een nacht werd hij weer gebracht naar een verhoorkamer waar een van zijn medegevangenen reeds aanwezig was. Voor zijn kameraad zat een zwangere vrouw, huilend en smeken naar genade. De Jap zei tegen hem: “Kijk als je niet wil praten dan kan deze tragedie ook bij jou gebeuren” en daarna trapte de Jap de buik van deze zwangere vrouw… Na die tijd hoort hij alleen maar gegil van zijn kameraad, de zwangere vrouw was flauw gevallen en rondom haar zit vol met bloed en daarna weer een trap. De ongeboren baby kwam half eruit, vol bloed, de vrouw blijft slap hangen op de stoel en het gegil en de woede van zijn kameraad was niet te beschrijven met woorden. Daarna wordt een kogel het hoofd van zijn kameraad binnen, en de rumoerige nacht is een stille nacht geworden. Hij viel ook flauw, met vol spetterend bloed op zijn kleding.

Potloden

De volgende marteling was dat een andere kameraad in zijn oren met puntige potloden werden weggedrukt en de persoon in kwestie was op slag dood. Over deze marteling wil hij niet of kan hij niet praten. Als hij er aan denkt, beginnen zijn ogen wild te worden, zijn hele lichaam begint te trillen en is kletsnat van koud zweet. Waar hij bang voor was is dat de Jap weet dat hij een moeder buiten nog heeft rondlopen en dan is het mogelijk dat hij zijn moeder ziet in de verhoorkamer, of nog ergere dingen dan alleen maar dat.
Bij de volgende en nog volgende martelingen, probeert hij met zijn gedachten af te dwalen naar huis, bij zijn moeder. In zijn gedachten speelt een film waar hij zit te hurken naast zijn moeder om haar te helpen al het bestelde eten klaar te maken. Ze zijn arm, hebben alleen maar mekaar, een vader had hij nooit gekend. Hij is enig kind. Zijn moeder zoekt geld met eten te verkopen of borduurwerk aan te nemen van een confectiebedrijf. En dan gaat zijn film naar andere leuke momenten. Dat hij en zijn kameraden alleen maar met korte broeken elke keer vanuit een kleine brug bij het Tjiliwungkanaan springen, en dan gauw weer zwemmen naar de oever om weer een sprong te doen die misschien hooger werd dan de rest.
Maar afwijken van de realiteit vaker ook niet. Ook toen hij opeens een trap kreeg aan de rechterkant van zijn gezicht. Hij werd duizelig en viel flauw. Hij was al in zijn barak toen hij bij bewustzijn kwam en kon alleen maar een gesis horen via zijn rechteroor. Sindsdien is zijn rechteroor doof.

Jimmie was heel mager geworden, er waren geen tranen meer, er was alleen maar angst, angst en nogmaals angst. Hij verlangde naar de dood! Als hij had geweten over alle consequenties van deze opdracht van het leger had hij dat geweigerd. Die jongen Jimmie met volop stoere eigenschappen was nu een jongen die niet meer in de ogen van een ander durfde te kijken. Een geslagen jongeman.

Alles is zo diep

Het lijkt wel jaren toen ze eindelijk bevrijd werden door de Engelsen. Van kamp Kepala Nunggal wer werd hij getransporteerd naar Batavia. Na de motor Transport dienst bij de Djokja kazerne in Djokjaweg te Batavia. Hier kreeg hij opdracht om alle voertuigen die niet meer rijden, rijdende te maken.
In de avonduren wanneer hij vrij is, vraagt hij verlof om zijn moeder op te sporen. Na een paar dagen moeite, ontmoet hij zijn moeder bij een familielid in Petjenongan te Batavia. Hij heeft geen woorden meer. Hij kan niet meer erover praten, alles is zo diep, alles is zo pijn. De hele avond zit hij te huilen en zijn moeder vast te pakken zodat hij haar niet meer verliezen kan.
Na een paar maanden, lukt het hem wel om zijn opleiding als radiomonteur te voltooien, in de avonduren.

van puzzels een verhaal

Over deze periode wil hij niet meer denken of erover praten. Met niemand! Totdat de kinderen allemaal uit het huis zijn, hij ouder wordt en veel meer tijd om zijn eigen gang te doen. Begin met veel nachtmerries. Zijn echtgenote krijgt pakslagen, trappen tijdens haar slaap. Gegil, oud hoofdpijnen volgend van de ene dag naar de andere dag.

Als echtgenote, vraag ik beetjes bij beetjes over het verleden. Het is niet makkelijk. Na meer dan 28 jaar heb ik geprobeerd van de puzzels een verhaal te maken. Alles uitgelegd bij de commissie Backpay en na een lang onderzoek is mijn echtgenoot erkend als militaire. Toen ik de erkenning van de commissie Backpay aan hem niet lezen, begon hij te huilen. Hij pakte mijn hand vast en zei kort: “Poppetje, ik heb de koningin en mijn kameraden verdedigd.”

Tot slot

Jimmie is geen persoon die volop trots en glorie alle zware tijden in de duistere Japanse bezetting te kunnen of willen vertellen aan derden.
Voor Jimmie, wat er gebeurd is, is gebeurd en daar praat hij liever niet over.
Hij meldt zich nooit aan bij de veteranenclub. Hoeft niet zei hij, ik heb het toch overleefd.
Voor Jimmie, zijn vaderland verdedigen en zijn kameraden niet verraden is vanzelf sprekend.
Zoals u nu weet is van een jongen van 17 jaar zijn leuke jonge jaren verscheurd door een hopeloze oorlog. Waarvoor?

Geachte mevrouw,
Ik schrijf dit verslag om alleen maar te laten weten hoeveel jonge mannen die proberen zich schuil te houden na alle ellende die ze hebben meegemaakt. Voor deze groep geldt een motto: stilte is vrede.

Ik heb al heel lang het voornemen om deze onrust in mij weg te schrijven

Indië, 1947. Jan Benetreu (1919) en Sylvia van Krieken (1922) zijn pas getrouwd. Knijpt u de ogen ook dicht? Ik wel. Dat jaar. Die jonge mensen.  Hun zoon Ed Benetreu stuurde een open brief aan Marion Bloem, die ik hier ook mag publiceren.

Geachte mevrouw Bloem,

Met heel veel belangstelling heb ik uw opinie Wat ik bij Pauw had willen zeggen gelezen.
Hoewel ik eigenlijk geen tijd heb (*) om te reageren, raakt dit onderwerp mij al een tijd zodanig dat ik graag even snel een spontane reactie geef. Ik ben het niet op alle punten met u eens, maar in essentie onderschrijf ik de strekking van uw opinie.
Zoals gezegd reageer ik nu spontaan waardoor mijn reactie niet altijd even logisch en gestructureerd van opzet zal zijn. Ik worstel de laatste jaren met deze problematiek en heb al heel lang het voornemen om deze onrust in mij weg te schrijven.

(*) Mijn zus is helaas nu in haar laatste levensfase als gevolg van die verschrikkelijke ziekte die ook uw zus heeft getroffen. Mij zus heeft geen partner en geen kinderen en ik ben het enige familielid. Dus veel zorgtaken, maar vandaag hebben mijn vrouw en ik dankzij vrienden een dag “vrij”.

de hele bladzijde was leeg

Het onderwerp houdt mij (70 jaar) de laatste jaren zeer bezig en ik ben me er helaas de laatste jaren pas van bewust hoe zwaar mijn ouders het hebben gehad.
Mijn ouders wilden nooit over die zwarte periode in hun leven spreken, af en toe een enkele opmerking of toespeling. Zelf wilde ik er nooit naar vragen of er dieper op ingaan. In het begin besefte ik de impact nog niet zo en later wilde ik er niet over beginnen omdat ik zag dat het pijn deed.
Mijn vader heeft op verzoek van zijn kleinkinderen zeer beknopt zijn leven beschreven. Over de oorlogstijd wilde hij het niet hebben. Er stond slechts zwart en de hele bladzijde was leeg met een schuine streep er door heen.

Verloren jeugd

Natuurlijk heb ik nu spijt dat ik pas heel laat ben gaan beseffen wat er in werkelijkheid speelde en hoe zwaar die periode geweest moet zijn.
Eerst de verschrikkingen van de oorlog (moeder op 17e jaar in Jappenkamp zwaar gemarteld, vader overlevende van de Birma spoorweg), daarna geen thuis, alles weg geen ouders, geen of nauwelijks familie en daarna het veranderde politieke klimaat en de Bersiaptijd. Een totaal verloren jeugd.
(ik ben totaal a-technisch, mocht niet met elektriciteit omgaan van mijn moeder omdat ze hangend met stroomstoten werd gemarteld; in dit kader vertelde ze dus wel iets over de oorlog, dus via zo’n omweg)

Mijn ouders waren het toonbeeld van lieve zorgzame ouders

Geen wonder dat zoveel mensen ‘verminkt’ uit die periode zijn gekomen en dat velen een geestelijke ‘deuk’ hebben opgelopen. Nu begrijp ik een beetje de klachten van vele Indo’s over hun soms hardhandige opvoeding. Ik ben enorm geschokt door het boek De tolk van Java. Ik heb zulke ervaringen gelukkig nooit meegemaakt. Mijn ouders waren het toonbeeld van lieve zorgzame ouders. Nooit geslagen, laat staan mishandeld. Juist omdat ze hun jeugd verloren hadden mochten de kinderen niets te kort komen. Wij hadden het niet breed, maar alles werd opgeofferd voor het welzijn van de kinderen. Maar ik besef nu heel goed dat het door al die ontberingen in hun jeugd ook anders had kunnen zijn.

Inzicht krijgen

Ik ben al heel lang van plan – ook op uitdrukkelijk verzoek van mijn kinderen – om elke herinnering op te schrijven en zaken te benoemen. Ik wil proberen door middel van het distilleren van mijn herinneringen en het analyseren van alle opmerkingen/gedragingen van mijn ouders inzicht te krijgen in hun zwaar getraumatiseerde jeugdperiode. En ook in de periode daarna, de onzekerheid, bij wie hoorde je, waar moest je voor kiezen, waar moest je naar toe. Verschrikkelijke dilemma’s voor die generatie. Deze problematiek wil ik proberen voor mij deels in kaart te brengen en te bewaren en eventueel door te geven. Het mag niet verloren gaan. Tot nu is het bij mij bij gedachten gebleven en geen tijd, geen tijd. Nu ik gestopt ben met werken mag dat niet echt een excuus zijn en ik merk dat het in me blijft borrelen. Dus dit is misschien een eerste stap naar aanleiding van uw opinie.

Wegcijferen en aanpassen

Helaas is deze problematiek pas zeer laat echt bij mij binnengekomen. Indische mensen hebben inderdaad de ‘gewoonte’ zich weg te cijferen en zich aan te passen. Ik heb dit ook herkend bij mijn ouders. Uiteindelijk hebben ze het fantastisch gedaan en zijn hun twee kinderen goed terechtgekomen. Maar het leed, het verdriet, de onzekerheid over hun toekomst, het zich niet geaccepteerd voelen, de onwetendheid/het gebrek aan kennis over de Indische Nederlander moet enorm pijn gedaan hebben. Pijn die ze hebben weggestopt en voor zichzelf hielden. Het spijt me enorm dat ik die pijn niet heb onderkend en er niet met mijn ouders over heb kunnen spreken. Dat doet mij zeer.

En ook ik moet bekennen dat ik tot diegenen behoor die niet gereageerd hebben en u in uw ogen niet gesteund hebben. Maar het besef van de problematiek is zoals hopelijk uit het bovenstaande is gebleken pas laat tot mij echt doorgedrongen

Indische geschiedenis

Na de periode met mijn zieke zus, zal ik zeker beginnen met het op papier zetten van mijn gevoelens en mijn bevindingen over deze problematiek. Ik heb het mijn kinderen beloofd, maar vind het ook belangrijk dat de Indische geschiedenis niet verloren gaat. Hopelijk blijft iets hangen over het verleden van Nederland en de Indische gemeenschap.

Ik voel me niet alleen maar toch er is een leegte in mijn hart

“Ik voel me niet alleen maar toch er is een leegte in mijn hart.” Die zin stond in een kort verhaal dat Francesca van Heije-Neys me stuurde. Ze hoopt dat anderen er troost in vinden. Hier komt het.

 


Ik ben van ver weg gekomen om in Nederland met mijn lieve man samen en gelukkig te kunnen wonen. Ik kwam van een land die 350 jaar verbonden had met Nederland. Een land waar men altijd liedjes kunnen maken, Indonesië.

Nu ben ik alleen, mijn lieve man is onlangs overleden. Maar de liefde die hij aan mij straalde iedere dag, krijgt ik nu van mijn twee zonen en hun gezinnen. Ik voel me niet alleen maar toch er is een leegte in mijn hart. Iedere avond roep ik zijn naam en de naam van God. Ik bid voor hem. Voor zijn vrede, zijn gezondheid, geen angst voor wat dan ook en dat hij niet paniek raakt omdat ik bent niet meer in de buurt. Ik durf geen liedjes te horen via mijn MP3 omdat ik altijd huilen moet. Denk aan mooie en leuke tijden samen. Denk hoe we altijd leuk gehad samen ondanks dat we ook vaak ruzie hadden af en toe.

Wat mij hartzeer maakt is dat we altijd al afgesproken hadden in onze samen zijn dat we samen zouden ‘gaan’. We laten elkaar nooit alleen in deze wereld. Oh oh, mijn hoofd begin weer te bonken! Mijn schat, waarom verlaat je mij alleen? We zouden toch samen gaan? Kom je mij ophalen? Gaan we weer samen terug naar onze mooie Indonesië?

Maar het blijft GEVOELENS, in feite moet ik nu alleen doorgaan of het zwaar is of niet. Vroeg of laat weet ik zeker dat ik mijn lieve schat terug zie en dat wij samen weer verder gaan zoals zijn laatste woorden in mijn armen voor dat hij stierf: “Poppetje van mij, God geeft ons de derde kans om weer samen te kunnen zijn.”


Wat is dit open en eerlijk, en zo herkenbaar voor veel mensen. Elke grote liefde heeft die ene grote vraag: wie gaat er eerst? En hoe zal dat zijn voor degene die gaat en die achterblijft?

Gedicht Levensverhaal door Eric Stokking

levensverhaal

Wikimedia/Collectie Tropenmuseum

Levensverhaal

Mijn levensverhaal is zo’n lange weg.
Ik dacht, dat loop ik dan wel even.
Maar bij elke bocht hoorde ik: “Zeg,
Dìt moet je echt weer herbeleven!”

Dat doe ik dan, nieuwsgierig,
Maar dit houdt wel het tempo op!
Niet dat ik daar wakker van lig,
Of vaak toch wel
Ik zeg dan “STOP!”

Dát wil ik niet horen,
Ik heb dit weggestopt!
Het is voor mij al lang verloren.

Toch wordt er even op de deur geklopt,
Ik doe voorzichtig open
en stap voor stap zal ik verder lopen.

Eric Stokking


Mooi, hè? Zo gaat het vaak met herinneringen. Ze komen voorzichtig, want ze weten niet altijd even zeker of ze welkom zijn.  Daar zit ook enige verlegenheid in. Mensen kunnen voor zichzelf verlegen zijn. Om wat er was, om hoe het was, om juist dat ene en niet dat andere gedaan te hebben. Dat hoort allemaal bij een mensenleven. Het maakt ons tot wie we zijn, van binnen, wie we zijn voor onszelf.

Een levensverhaal schrijven is dus vooral voor uzelf. Het is een manier om de familieverhalen te bewaren, dat zeker. Maar het is ook een manier om voor uzelf de balans op te maken. Terugkijken en wegen: hoe was dat voor mij, hoe heeft dat in mijn leven doorgewerkt, wat vind ik er nu van?

Tijd voor uzelf

Het is dus tijd voor uzelf reserveren. En ik weet dat juist dit moeilijk kan zijn, voor degenen die gewend zijn klaar te staan voor anderen, te zorgen en te regelen. Dat zijn degenen die altijd het kleinste stukje spekkoek nemen. Uit gewoonte.  Dat is lief, en tegelijkertijd zeg ik: is er genoeg voor uzelf?

Samen

Dit jaar krijg ik meer mails van vijftigplussers, zestigplussers die in Nederland geboren zijn maar wel hart en ziel naar het Indische neigen. Omdat ze Indisch zijn, of op een andere manier ermee verbonden zijn en blijven. Ja, en wat betekent dat, hoe is dat vroeger geweest en wat ermee te doen? Dat zijn ook levensverhalen die belangrijk zijn.  Voor uzelf en ook voor anderen. Schrijven is blijven. (Hoera!)

 

 

 

Gratis workshop Levensverhaal schrijven

 Gratis workshop Levensverhaal schrijven

Gratis workshop Levensverhaal schrijven

Klaar om nu eens écht uw levensverhaal op te schrijven? Of dat van uw vader of moeder? Want dan ligt het tenminste vást, voor nu en voor later.

Heeft u er ook genoeg om het steeds uit te stellen naar morgen? Of van piekeren over hoe u zoiets nou moet beginnen? Bent u er klaar voor nu dat mooie levensverhaal op te schrijven, voordat het niet meer kan? En bent u bereid om ermee aan te slag te gaan? Dan is dit uw kans: een gratis workshop Levensverhaal Schrijven!

Een uur lang leg ik u uit hoe u het moet aanpakken om een levensverhaal op papier te krijgen. Het is geen hogere wiskunde. Alleen een kwestie van het weten en het dan doen. Ik heb met mijn methode zo’n dertig boeken geschreven. Die methode werkt dus. En in deze workshop leg ik aan u uit hoe die methode in elkaar zit. Dan kunt u erna aan de slag.

De workshop Levensverhaal is op zondag 28 oktober 2018, om 20.00 uur. Legt u pen en papier klaar?

In het kort:

  • Bent u klaar met het uitstellen naar morgen en overmorgen waardoor het er nooit van komt?
  • Wilt u moeilijke ervaringen van u áf schrijven?
  • Bent u al twintig jaar bezig en is het nóg steeds niet af?
  • Of heeft u juist geen idee hoe u moet beginnen?
  • Bezit u genoeg levenservaring om te weten dat u het met een beetje hulp best voor elkaar krijgt?
  • En bent u bereid om plezier te beleven aan het schrijven?

Dan is dit de oplossing voor u. Het enige dat u hoeft te doen, is u op te geven voor de workshop. Maar alléén doen als u deze keer echt dat verhaal op papier wilt gaan zetten. Ik heb er enorm veel zin in om wat ik weet aan u te vertellen. Doet u mee of doet u mee?

klik hier om u op te geven

met hartelijke groet,

Vilan

Mijn Javaanse oma Raden Adjeng Momoh

Javaanse oma Telkens weer als ik in een toko of op de Pasar Malam tussen de Javaanse koekjes ook wadjik zie liggen denk ik even terug aan mijn Javaanse oma Raden Adjeng Momoh.

 

Een verhaal van: Arnold  Herbig.

 

Muziek klinkt zacht uit de radio. Mammie en ik zitten in de huiskamer. Alhoewel, Mammie zit op de bank een tafelkleed te borduren terwijl ik naast haar lig te lezen. Het wachten is op Pappie want zodra hij thuis is, kunnen wij aan tafel voor het middageten.
Het geschuifel van blote voeten nadert ons en weldra staat Sanapi, onze baboe dalam, bij ons.
“Ndòrò”, zegt zij, “bij ons op de achtergalerij staat een vrouw die naar u of ndòrò toean vraagt.”
“Wie is het?” vraagt Mam.
“Dat weet ik niet ndòrò, dat zei de vrouw niet. Zij zei alleen dat zij de ndòro njonja en de ndòrò toean heel goed kent.”
Mammie legt haar handwerk naast zich neer en staat dan op. Gevolgd door Sanapi loopt zij mij voorbij. Nieuwsgierig als altijd heb ik het boek rap naast mij neergelegd en volg beide vrouwen op een afstand.
Vanaf de binnengalerij zie ik vóór de keuken Ira, onze kokkie, in gesprek met een oudere Javaanse vrouw. Naast de vrouw staat op de grond een koffertje van gevlochten rotan. Tijdens het gesprek draait de vrouw zich om en ziet Mammie op zich afkomen. Mammie houdt haar pas een tel in om daarna snel naar de vrouw toe te lopen.

Sedert ons gezin na de oorlog weer enkele jaren is herenigd, weet ik dat de vriendenkring van Pappie en Mammie ook Javanen en Chinezen omvat. Dit in tegenstelling tot de vriendenkring van Oma Juul door wie ik de eerste zes jaren van mijn leven ben grootgebracht. Daarom zijn er soms momenten dat ik mij nog verwonder over mijn ouders.
Kijk Mammie nu! Zo gauw zij bij de vrouw is aangekomen neemt zij haar in haar armen. Wanneer de vrouwen hun omhelzing hebben verbroken, zegt de oude vrouw: “Adoeh non, ik heb zó verlangd jullie weer terug te zien. Door de oorlog wist ik niet meer waar jullie zaten. Het is zo lang geleden, ja non?!”
Mammie en de vrouw raken elkaar steeds weer even aan. Het lijkt of zij zich ervan moeten overtuigen dat de ander voor haar staat.
Plotseling draait Mammie zich naar mij om en zegt: “Nolleke, kom jij eens hier en groet Oma eens netjes.”
Ik twijfel even want waar komt deze Oma opeens vandaan? Ik heb geen Javaanse familie dat weet ik zeker!
“Nolleke, hoor je wat ik gezegd heb? Kom hier!”
Mammies stem klinkt nu heel ongeduldig, voor mij een teken om subiet te gehoorzamen.

Ik loop naar de oude vrouw toe.
“Dag Oma”, zeg ik terwijl ik haar een hand geef.
“Allah njootje, wat ben jij groot geworden. Ik heb je zoveel gedragen toen je nog een baby was”, zegt mijn nieuwe Oma in het Indonesisch.
“Nolleke, breng jij Oma’s koffer naar jouw kamer. Lieke komt toch nog niet thuis dus kan Oma bij jou op de kamer slapen.”
‘Ook dat nog’, denk ik, ‘wij hebben hier achter toch een logeerkamer!’
Ik weet dat ik niets hoef te zeggen wanneer mijn mening niet wordt gevraagd dus doe ik maar wat mij is opgedragen.
Wanneer Pappie thuis komt, volgt hetzelfde toneel. Hij omarmt de oude vrouw die bijna in zijn omhelzing verdwijnt.
De volwassenen hebben elkaar heel wat te vertellen terwijl ik met mijn boek naar mijn kamer ga om weer verder te lezen.
Het middagmaal wordt opgediend en wij gaan aan tafel. Tot mijn verbazing schuift Oma niet bij ons aan tafel aan. Zij gaat weer naar achteren naar de bedienden. Op mijn vraag waarom zij dat doet, krijg ik van Pappie alleen als antwoord dat Oma bij het avondeten wel bij ons aan tafel zal zitten. Aan zijn stem hoor ik dat ik niets meer moet vragen en beter mijn bord kan leegeten.
Het is middag, Pappie is nog op kantoor en Mammie en ik zitten op het platje voor het huis. Op het tafeltje tussen ons in staat een kopje koffie voor Mam, een kopje thee voor mij en een schaal met plakken roti koekoes. Na over ditjes en datjes gekletst te hebben vertelt Mammie over mijn Javaanse Oma.

De ouders van Pappie waren Opa Charles en Oma Eugenie, zij woonden in Midden-Java. Zij hadden vijf kinderen waarvan Pappie de oudste was. Het huwelijk van Opa en Oma ging niet goed en daarom besloten zij uit elkaar te gaan.
Oma Eugenie leerde toen Opa Karel kennen. Zij besloten met elkaar te trouwen en vertrokken met de vier zusjes van Pappie naar Batavia.
En Opa Charles? Opa had een Soendanese vrouw leren kennen en vroeg haar of zij bij hem wilde komen wonen. Die vrouw was Oma Momoh. Opa en Oma Momoh vertrokken naar Oost-Java waar Opa, samen met Pappie, op een vezelonderneming ging werken. Opa en Oma kregen samen vijf kinderen. Zij waren gelukkig samen totdat kort na de geboorte van hun jongste dochter Opa overleed. Oma Momoh had het niet breed maar met de maandelijkse geldelijke bijdrage van Pappie kon zij haar gezinnetje draaiende houden.
Mammie was nog maar zestien jaar toen zij met Pappie trouwde, maar zij was nu wel de vrouw des huizes en daarom moest zij allerlei zaken leren die een huisvrouw diende te weten. Oma was daarbij een grote steun voor haar.
Tijdens de oorlog hadden zij elkaar uit het oog verloren tot niet zo lang geleden de vroegere chauffeur van Pappie achter de woonplaats van Oma was gekomen. Daarop had Pappie Oma een briefje gezonden en haar gevraagd een keer naar ons toe te komen.

Na mammies verhaal waren wij beiden even stil, maar dan wilde ik weten waar Oma nu was. Mammie dacht dat Oma bij de bedienden zou zitten.
Dat kan ik niet begrijpen, als zij mijn Oma is dan behoort zij bij ons te zitten en niet achter. Ik sta op en wil het huis ingaan.
“Wat ga jij doen?” vraagt Mam.
“Oma halen, zij hoort toch bij ons?”
“Laat Oma met rust. Zij komt heus wel als zij dat wil.”
“Neen, ik ga haar halen.“
“Nolleke luisteren!”
“Maaam”.
“Ga je gang zoek het dan maar zelf uit.”
Ik loop naar binnen. In de woonkamer komt de scherpe geur van een krètèk sigaret mij tegemoet. Bij mijn slaapkamer aangekomen zie ik Oma op de rand van haar bed zitten met een sigaret in haar hand.
“Oma djangan merokok di kamar saja toch. Niet in mijn kamer roken oma. Kom mee naar voren bij Mammie zitten.”
“Nee njootje, ik ga wel bij Ira zitten. Ik hoor niet bij jullie daar voor.”
“Oma maar ik wil dat u met mij meekomt.”
“Njootje luister jij nou naar Oma, ik hoor daar niet.”
Terwijl Oma opstaat pakt zij haar pakje sigaretten op, streelt mij even over het hoofd en verlaat de kamer.
“Oma wil niet bij ons zitten”, zeg ik tegen Mam als ik weer terug ben.
“Ik heb je gezegd om Oma met rust te laten maar jij wilt weer eens niet luisteren.”
“Maar als zij mijn Oma is dan …..”
“Nolleke houdt nu op. Ik wil er niets meer over horen!”
“Goed, mag ik naar Dolf?”
“Als je maar zorgt dat je op tijd thuis bent.”
“Mam, Dolf woont hier naast hoor.”
“Dag jong.”

Bij het avondeten zit Oma wél bij ons aan tafel. Ik durf daar niets over te zeggen maar ik begrijp de grote mensen soms niet.
Wanneer het voor mij bedtijd is geworden geef ik niet alleen Pap en Mam een nachtkus maar ook Oma Momoh.
“Njootje wat voor koek zal ik morgen voor jou maken?” vraagt zij voordat ik naar mijn kamer ga.
Ik hoef niet lang na te denken en zeg: “Wadjik graag Oma en lekker zoet.”
De volgende middag bij de thee staat een schaal met wadjik op tafel.
Wadjik is een heel simpele koek die gesneden is in een ruitvorm en is gemaakt van kleefrijst, goela Djawa en klappermelk. De wadjik die Ira maakt of Mammie een enkele keer voor mij koopt, is gemaakt volgens het geijkte recept en dus nooit zoet genoeg naar mijn smaak. Maar vandaag proef ik dan eindelijk de koek zoals ik die wil hebben.
De tijd verstrijkt en het is voor Oma weer tijd om naar huis te gaan, maar de dag vóór haar vertrek maakt zij nog een keer mijn koekje voor mij.

Sindsdien komt Oma Momoh regelmatig bij ons logeren en altijd staat dan de wadjik voor mij klaar. Dan wordt Mammie in het ziekenhuis opgenomen en ik zie Oma nog één keer aan Mammies ziekbed. De tijd verstrijkt. Pap ligt weer voor een lange tijd in het ziekenhuis. Tijdens de oorlog heeft hij TBC (tuberculose) opgelopen en door verwaarlozing heeft de ziekte weer zijn kop opgestoken. Nadat Pap op een gegeven moment wordt ontslagen terwijl hij in het ziekenhuis ligt, hertrouwt hij met Marian. Zij was voor ons geen onbekende. Zij werkte als verpleegster in het ziekenhuis waar Pappie na de oorlog was opgenomen. Mammie, Pappie en Marian werden vrienden en hielden door de jaren heen altijd contact me elkaar.
Na een bezoekje van Marian aan Oma Momoh, komt Oma regelmatig Pappie opzoeken. Een enkele keer ontmoet ik Oma in het ziekenhuis. Enkele weken na een valpartij in de badkamer van het ziekenhuis komt Pap te overlijden.

Een paar maanden daarna krijg ik toestemming om naar Nederland te vertrekken. In afwachting van mijn vertrek logeer ik tijdelijk bij de Chinese familie voor wie Marian werkt, wanneer op een dag Oma Momoh het voorerf komt oplopen. In haar hand heeft zij een pakketje gebonden in een theedoek. Oma mag niet via de voordeur naar binnen, neen, zij moet via de tuindeur naar achteren lopen! Oma is maar een eenvoudige Javaanse vrouw en is niet welkom in de woning van deze rijke Chinese familie. Ik schaam mij dat ik haar op deze wijze moet ontvangen. Fluisterend bied ik haar mijn verontschuldigingen aan maar dan zegt zij zacht: “Njootje, Oma is al oud en ik heb veel meegemaakt. Het is goed zo.”
Op de achtergalerij gezeten ontknoopt Oma de theedoek en ja, ik had het kunnen weten! In haar hand houdt zij een schaal met mijn geliefde, zoete wadjik. Oma vertelt dat zij op een dag Marian in de stad was tegengekomen en van haar had gehoord dat ik binnenkort naar Holland zal vertrekken. Zij is blij dat ik eindelijk kan gaan, want in Indonesië heb ik geen toekomst. Met tranen in onze ogen nemen wij afscheid van elkaar.

Als ik jaren later met Dick, mijn levenspartner, een bezoek breng aan Indonesië is mijn Javaanse Oma Raden Adjeng Momoh lang geleden heen gegaan en net als Oma is ook mijn heerlijke, zoete Javaanse koekje nog maar een herinnering.


Voor de Indonesische woorden heb ik de oude schrijfwijze aangehouden.

Raden Adjeng = titel voor vrouw van adel
of Momoh Oma’s echte naam was, kon niemand mij vertellen
later leerde ik dat Oma de Njai van Opa was. Gelukkig werd zij goed behandeld
baboe dalam = voor vrouwelijke bediende voor in huis
ndoro njonja/toean = Hoog Javaans voor mevrouw/meneer.
Naar gelang van haar leeftijd wordt een vrouw aangesproken met: non of nonnie (klein meisje), njonja moedah (jonge dame) of njonja (mevrouw). Bevindt de njonja zich in dezelfde kamer als haar moeder dan ‘zakt de njonja in waarde’ en wordt ze weer njonja moedah genoemd.
Het voorgaande geldt ook voor een man: sinjo, njo of njootje (kleine jongen), toean moedah (jonge heer) en daarna toean. Bevindt de toean zich in dezelfde kamer als zijn vader dan wordt de toean weer toean moedah.
Soenda = streek in Midden-Java waar, naar men zegt, de mooiste vrouwen van Java vandaan komen
krètèk sigaret = sigaret met kruidnagel al dan niet gerold in het fijnste binnenblad van de maïskolf

 

Een echtvriend van onder de waringin

Op 4 februari 1938 publiceerde Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië een bijzonder vermakelijk verhaal over een gestolen eend. Die was weg. Opgegeten. Evenzogoed was het diefstal. Ik kwam een opvallende uitdrukking tegen: een “echtvriend van onder den waringin”. Wat betekent dat ongeveer?

Hier komt het hele artikel. Zo leuk, met al die details.

Staartje van een Manila-Eend

De Landrechter te Batavia behandelde de zaak tegen den Europeeschen beklaagde Van der S., tot voor kort mandoer bij een particulieren nachtveiligheidsdienst, wien lichte begunstiging ten laste gelegd was. Als getuigen in deze strafzaak fungeerden de Europeesche jongelui B. en Br. Laatstgenoemde verscheen in het blauwe pakje van Soekamiskin voor den rechter, terwijl B., die zijn straftijd reeds achter den rug heeft, „in civiel” zijn opwachting maakte.

Beiden zijn zij inderdaad geen onbekenden voor de politie en Justitie. Het eerste, gezamenlijke, vonnis werd geïncasseerd, toen zij voor den Politierechter te Batavia terecht stonden wegens het plegen van diefstal met braak, op klaarlichten dag, ten huize van een Chineesche vrouw in gang Hauber ketjil 11, waar zij ook woonden. Vervolgens hadden zij zich, wegens diefstal door insluiping ten huize van den heer De Hond op Kramat, gepleegd in den vooravond, eveneens voor den Politierechter te verantwoorden. Br., die den diefstal gepleegd had, werd toen opnieuw tot gevangenisstraf veroordeeld, terwijl B., die buiten was blijven wachten, werd vrijgesproken, omdat het wettig en overtuigend bewijs niet kon worden geleverd, dat hij geweten had wat B. in de woning van den heer De H. ging doen en dat hij voor die woning op den uitkijk had gestaan.
Vervolgens stonden beide jongelui nog voor den Landrechter terecht vanwege het doodslaan van een Manila-eend, afkomstig uit den (gemeentelijken) vijver aan den Lembangweg, met een sikoe-sikoe (breekijzer). Ze hadden deze zaak uit eigen beweging aangegeven, omdat ze, toen de affaire van de inbraak in gang Hauber aan het rollen was gebracht, met een schoone lei wilden beginnen. De eend was ten huize van Van der S., bij wien B. en Br. toen inwoonden, volgens alle regelen der lekkerbekkerswetenschap klaargemaakt en verorberd.
En in deze nieuwe zaak ging het er om, dat Van der S., de gastheer, precies geweten had, althans vermoed moest hebben, dat het met de eend geen zuivere koffie was geweest en dat hij niettemin gedaan had, alsof zijn neus bloedde, de eend door zrjn Inlandsche vrouw had laten klaarmaken en er vervolgens braaf van had gegeten.

 

De Eend van Tante

Beklaagde Van der S. begon en eindigde met hardnekkig schuld te ontkennen. Hij vertelde, dat omstreeks Februari 1936 B. en Br. bij hem waren komen inwonen: ze zouden nl. voor hun eigen kost zorgen, doch B. zou de helft van de huishuur dragen, waarvan echter niets was gekomen.
Argwaan had beklaagde heelemaal niet gekoesterd. B. beweerde, dat hij bij de N. K. P. M. in Zuid-Sumatra werkte en dat hij over eenigen tijd weer terug zou gaan; Br. voerde weliswaar niets uit, maar men moet zich nu eenmaal niet met andermans zaken bemoeien en aangezien beklaagde geen last van zijn not paying guests had gehad, had hij zich van hen niet veel aangetrokken. B. had bovendien bij zijn komst ruim ƒ 150 op zak en daar kan mem een heelen tijd van leven.
Toen kwam de avond, dat de twee jongelui met een eend thuiskwamen. Ze maakten me wakker, aldus vertelde beklaagde, en zeiden dat ze een eend hadden meegebracht, die reeds achter in de keuken lag. Op de vraag hoe ze aan die eend waren gekomen, had B. geantwoord, dat hij het beest van zijn tante op Petodjo had gekregen. Bekl. had dat zonder meer geloofd, was weer gaan slapen, ditmaal extra-fijn in het vooruitzicht den volgenden morgen eenige eendenboutjes te kunnen verschalken.
Daaraan had dan ook niets gemankeerd. Bekl.’s Inlandsche vrouw had er een heerlijk zwartzuurtje van gemaakt en met z’n allen had men voor de rest gezorgd: dieven, diefjesmaat en de respectieve vrouwelijke aanhangselen.
Maar nu zij voor dit geval hadden moeten brommen, schenen B. en Br. het niet meer dan billijk te vinden, dat ook Van der S. de eendenboutjes niet voor niets kreeg. Beide getuigen waren in hun verklaringen uiterst bezwarend, vooral 8., die lachend zijn verhaal deed.

„Hallo, we hebben wat fijns”

Dien avond thuiskomend, aldus B., riep ik tegen Van der S., die in de slaapkamer was: „Hallo, we hebben wat fijns op den kop getikt, zeg. Een vette Manila-eend”.
“Schreeuw niet zoo hard,” zei Van der S., “anders hooren de buren het.” En vervolgens, bij het overnemen van de eend uit de handen van B.: “wees voorzichtig, praat er niet over; ik zal wel zorgen, dat er geen veertje overblijft, zoodat de politie niets vindt als ze een inval mocht doen . . .” Persoonlijk had Van der S. daarna het vette eendje op de kast in de keuken gelegd.

Het debat tusschen beklaagde en getuige B. was niet onvermakelijk, zij het ook minder hartelijk van toon en wezen. Zoo voegde beklaagde den getuige op een gegeven moment allervinnigst toe: „Ik heb dat beest nooit vast gehad, B., dat lieg je”. Waarop B., kalm en lachend: „Ach jij, je bent de man die achter de schermen wilt blijven, maar nu lukt dat niet meer.” En toen bekl. weer, blazend van nijd: „Heelemaal niet. Dat is alles gelogen. Als ik het ook maar vermoed had, dat de eend van diefstal afkomstig was, had ik het zelf aan de politie doorgegeven.” En vervolgens de getuige, op zijn beurt dupliceerend: „Ja hè, jij bent de flinke kerel. Maar je moet den Landrechter ook vertellen, dat je mij opium wou laten smokkelen en dat ik daarop niet wou ingaan.” Beklaagde persisteerde standvastig, ook toen Br. hem eveneens bezwaarde, door o.m. te verklaren dat bekl. had gezegd: ik zal de veeren wel door mijn vrouw laten wegmoffelen. Als de politie dan een inval doet, vindt ze toch niets meer. Maar beklaagde hield vol: hij had de eend niet aangeraakt, had niet in de verste verte vermoed dat het beest niet van B.’s tante cadeau was gekregen enz. enz.

Bier en Pait als Huishuur

Want hij herhaalde het met klem en waardigheid: als hij ook maar iets vermoed had, dan zou hij Wist de Landrechter wel (en dat kon navraag velen) dat hij, beklaagde, in de drie jaar gedurende welke hij bij dien particulieren nachtveiligheidsdienst werkzaam was geweest, de meeste zaken had aangebracht? Dat hij meermalen de politie tips had gegeven, om op het spoor van misdaden te komen? Hier, inspecteur W e r s o n van de derde sectie wist daar alles van. En nou was-ie, alleen „door die rot-eend”, zijn baantje van bewaker der misdaad kwijtgeraakt.
De Landrechter kwam, onaardig genoeg, heelemaal niet onder den indruk van deze lijst van wapenfeiten. Hij bromde zelfs zooiets van dat je nu eenmaal dieven met dieven vangt, en dat men zeer wel zaken bij de politie kan aanbrengen en zelf zaakjes afwikkelen, om tusschen de bedrijven door persoonlijk dingen uit te halen, die niet in den haak zijn.
Getuige B. was overigens een zeer kwade en hechte tegenpartij. Hij werd bij wijze van spreken kalmer naarmate bekl. zich opwond, en deelde nog mede, dat bekl. hem had overgehaald, samen te gaan wonen. Inderdaad had hij nooit de halve huishuur betaald, maar daar stond tegenover dat hij beklaagde heel vaak had getracteerd op bier en pait en hem ook dikwijls had meegenomen naar de bioscoop. De halve huur was dus in natura dubbel en dwars betaald geworden
Toen wilde de Landrechter weten, waar bekl.’s vrouw thans wel was; want die moest er toch ook iets van geweten hebben hoe het gegaan was.

Het afvallige Vrouwtje

Maar deze mevrouw Ojé bleek foetsie en dubbel-afvallig. Want in de eerste plaats had ze bekl. in den steek gelaten, om haar geluk elders te beproeven, en in de tweede plaats had ze bij haar verhoor door de politie beklaagde vrij onbehoorlijk bezwaard.
Ja, bevestigde bekl., ze is aan den haal. Ik geloof dat ze nu in Bandjermasin zit, maar weten doe ik het niet. Ik zelf kan haar nergens vinden, terwijl ik haar noodig heb voor een andere zaak.
Je hebt haar natuurlijk zoolang aan den haal laten gaan, hè?, veronderstelde de Landrechter listig.
O neen, zei bekl., ze was allang weg voordat deze zaak begon.
Niettemin, de verklaring van de trouwelooze mevrouw Ojé werd er niet minder bezwarend door. Bij de thuiskomst der jongelui met de eend had ze tegen haar echtvriend van onder den waringin gezegd: Jan, ik begrijp niet, dat jij je met zulke menschen als B. en Br. inlaat.


Niettemin, de verklaring van de trouwelooze mevrouw Ojé werd er niet minder bezwarend door. Bij de thuiskomst der jongelui met de eend had ze tegen haar echtvriend van onder den waringin gezegd: Jan, ik begrijp niet, dat jij je met zulke menschen als B. en Br. inlaat.


Landrechter: Ze vertrouwde dat eendenzaakje dus niet. Misschien kwam dat wel, omdat zij geen mandoer bij een nachtveiligheidsdienst was en dus niet zoo verstandig was als U beweert te zijn geweest. ..
Oan had mevrouw Ojé bekl. ook nog hooren zeggen: ssst, schreeuw niet zoo hard, anders hooren de buren het. En den volgenden dag: nou, zeg, jullie hebben een goede eend uitgezocht, er is geen veertje meer te vinden, daarvoor is gezorgd.
Beklaagde gaf den strijd niet op. Hij viel maar weer terug op zijn wapenfeiten bij den nachtveiligheidsdienst en zijn waardevolle tips aan inspecteur Werson. En dan zou hij, bij een voorwaardelijke straf, wellicht een nieuwe baan kunnen krijgen.
Landrechter: Tja, met dieven vangt men dieven. Maar je kan zelf ook wel wat vangen, een dooie eend b.v. En er zijn er, die het veel handiger aanleggen en de zaken door anderen laten opknappen.
Waarop getuige B. maar weer inviel met: Ja, Landrechter, hij wou me opium laten smokkelen, maar ik wou niet. En getuige Br. had toen nog een verhaal omtrent een clandestienen Mauser, welken bekl. voor hem zou verkoopen, hoewel hij bekl. gezegd had, dat het een clandestien vuurwapen was.
Bekl.: Dat is niet waar. En ik heb inspecteur Werson zoo vaak geholpen.
Landrechter: Ja, dat is een manier. Anderen aanbrengen en het zelf ook doen. Als jij dacht, dat het zaakje van die thuiskomst met een dooie eend gezond was, moet je zelf toch wel een heel domme eend geweest zijn. Je bracht veel zaken aan, dus zoo dom was je niet en bovendien zie je er ook wel leep uit.
Wat vanaf het begin wel duidelijk was geweest, werd steeds duidelijker. Beklaagde hing.
Ik zal gratie vragen, kondigde hij reeds aan voordat het vonnis uitgesproken was. Er hangt voor mij zooveel van af, het gaat om een nieuwe baan.
Maar de Landrechter kwam ook toen geenszins onder den indruk. Doe wat je niet laten kunt, zei hij bijna minzaam. En voor mij gaat het hierom, dat niet alleen de dief, doch ook de diefjesmaat er achter gaat.
Het vonnis luidde: twee weken (onvoorwaardelijke ) gevangenisstraf.

Ga naar de bovenkant