Indische schrijfschool

Dit was de eerste moderne Indische meisjesroman

Indische meisjesromansIndische meisjesromans waren er destijds genoeg. Vooral vrouwelijke auteurs schreven graag voor meisjes, meestal met lieve opvoedende gedachten in het boek. (Er waren uitzonderingen)

Maar al die boeken werden per dag ouderwetser toen de moderne tijd in Indië arriveerde, in de jaren 1920 en 1930. Meisjes keken anders naar hun toekomst, ze konden een beroep kiezen. Een eigen leven. In de grote steden kwam met de vestiging van de kantoren ook meer werkgelegenheid.
Hoe was dat nieuwe zelfstandige leven voor meisjes, voor jonge vrouwen?

Joop ter Heul

In Nederland was de serie boeken verschenen over Joop ter Heul, een meisje dat opgroeide, dankzij haar vader ‘de piepert’ een schooldiploma haalde en dankzij haar schoonvader werkervaring opdeed, dus klaar was om economisch zelfstandig te zijn.
Maar: een Hollands meisje.
Toch anders.

Ems van Soest (1908-1984):  “Ik nam de typemachine en schreef achter elkaar De Pauw, mijn eerste boek. Ik heb altijd getracht het Indische leven, mijn leven, zo precies mogelijk weer te geven.”
De Pauw. Een verhaal van modern meisjesleven in Indië verscheen in 1930, het eerste moderne Indische meisjesboek:

  •  de hoofdpersoon Inka van der Beelen verdient als 19-jarige haar eigen geld, ze is in betrekking op kantoor
  •  vanwege verwikkelingen woont ze in een pension
  •  het verhaal speelt zich af in Indië
  • en: Inka is Indisch.

De Pauw is haar bijnaam, omdat de mensen haar trots vinden. Dat is ze ook, op haar manier: ze houdt het hoofd hoog, omdat ze verlegen is over de armoede thuis.

Indisch gezin

Ems groeide op in een liefdevol Indisch gezin: vader Willem die op de thee-onderneming Ngargoloko-Malebari werkzaam was, haar Padangse moeder Emma van Angelbeek en haar twee broers Wim en Jan. Een modern gezin was het ook: Ems volgde de driejarige HBS, haalde type-en stenodiploma’s en mocht toen naar het kantoor van Crone in Semarang. In deze tijd gaan steeds meer vrouwen en meisjes buitenshuis werken, maar helemaal vanzelfsprekend was het niet.
Genoeg mensen die het onwenselijk vonden dat een vrouw economisch zelfstandig was, want zou ze dan nog wel willen trouwen en zich willen opofferen voor man en kinderen?
indische meisjesromansDe Pauw ging voor een deel over Ems zelf. Van haar vooruitstrevende ouders mocht ze naar kantoor. Ze werkte, al wilde ze eigenlijk net als haar moeder Emma van Angelbeek liever schrijven. Er is een foto van de jonge Ems, die aan haar bureau zit.
Op kantoor was het dus niet bijzonder leuk. Een citaat uit De Pauw:

“Ouwe, trouwe ratelkast,” sprak ze tegen haar Remington. “Je verveelt me soms gruwelijk. Kon ik maar eens wat interessanter dingen op je neertikkelen, maar helaas, de Baas voelt slechts voor zakelijke en geldswaardige pampieren… enfin!” Ze zuchtte van verademing, toen het vijf uur sloeg (…).

De Pauw was een succes. Daarna publiceerde Ems meer meisjesboeken, soms wel twee per jaar. Zo werd ze een geliefd schrijfster. Alle jonge meisjes lazen haar boeken, ook de Hollandse prinsesjes in Nederland.
Wie goed leest, en het leven van deze ooit beroemde Indische auteur kent, ziet er stukjes in staan die uit haar eigen leven komen.
Een voorbeeld.

In De Pauw staat:
“Paul heeft nooit veel met meisjes opgehad, hij vond ze onbeduidend, aanstellerig en ongevoelig, tenminste, diegene onder haar, die hij kende. En dus dacht hij, toen wij kwamen, over ons hetzelfde. Maar toen hij jou wat meer leerde kennen, vertelde hij aan Mevrouw de Groote eens in een vertrouwelijke bui, dat jij hem deed denken aan zijn gestorven zusje, waar hij dol, dolveel van gehouden heeft.”

Het zusje

Ja, dat gestorven zusje. Margootje was het eerste kind geweest, voor Ems en haar twee oudere broers. Ze stierf zes dagen na haar eerste verjaardag aan de gevolgen van een ongelukkige val. Dat zusje keert terug in verschillende romans. Over het gezinsdrama zelf schreef Ems ook zonder literaire verhulling:

  • Moe en afgemat, acht maanden zwanger, snakte ze [Emma, de moeder van Ems] naar een bad en vroeg de jonge baboe, die na Carsina’s vertrek voor het kind zorgde, om op Nonnie te passen. Margootje had de pop, die ze met haar verjaardag gekregen had, in een slendang gedaan en wiegde die onder het zingen van “nina, nina bobo”.
  • Ze liet de pop ruiken aan de bloembakken toen Emma in de badkamer verdween. Heerlijk, dat water waarmee ze zich siramde….. ze zong blij een lied uit haar meisjestijd, toen ze plotseling verstarde.
  • Een vreemd geluid, alsof iets viel van vrij grote hoogte….. een plofje op de marmeren vloer en dan plotseling een klagelijk gehuil van haar kleintje. Ze rende met natte haren de mandikamer uit en vond haar kind met het achterhoofdje op de vloer, blijkbaar van een hoge stoel gevallen waarop de baboe haar had gezet. (…)
  • De door de Regent geroepen dokter stelde vast: “Zware hersenschudding tengevolge van een val.
  • Bloemstukken en kransen werden binnengedragen. Doch het kleine kistje was uitsluitend bedolven onder de boeketroosjes, die Margootje met haar eigen handjes hand gestreeld.
  • Margaretha Christina van Soest” stond er met mooie letters [op de grafzerk]. “Geboren 15 april 1892. Sf. Kalibagor. Overleden 21 april 1893 te Banjoemas”.

Erg, hè?
Misschien mocht Ems daarom wel zoveel van haar ouders.

Stralend

Ems bleef ongetrouwd, tegen haar verlangen in. Ook dat komt in de romans terug: er zijn meisjes die een eigen levensweg moeten volgen, ook al willen ze trouwen en moeder worden. Dat eenzame en de positieve keuze voor een ander volwaardig bestaan, plus daarbij de stralende aanwezigheid van Ems zelf, moet op generaties meisjes van invloed zijn geweest.
Zij leerden: ook zonder huwelijk kan ik  een waardevol leven leiden. Net als Ems.
Dat was modern. Zelfbeschikkingsrecht.

Talent

Ems sloeg haar vleugels uit. Ze ging reizen, ze publiceerde romans voor volwassenen en ze ontwikkelde zich in de journalistiek.  Ems liet zien hoe veelzijdig haar talent was. Het prachtige Theeland (1938), de voorloper van romans als Hella Haasse’s Heren van de thee, was daarvan een overtuigend bewijs. Ems: “Ik voelde gewoon, dat ik méér kon.” De waardering bleef uit. Kort na de oorlog verscheen Een wajang in Gods handen (1946) waarin waarin ze onder meer schreef over  Indische NSB-ers en intimidatie van vrouwen door Japanners. Het grote publiek zag haar liever als meisjesboekenschrijfster.

Nieuwe kans

De jaren ’60 en ’70 waren moeilijk voor Ems van Soest. Ze woonde inmiddels in Den Haag, in Nederland, en ze was eenzaam. De roem was vervlogen. Of ze ooit weer echt zou schrijven, betwijfelde ze: “Zal ik er ooit nog de inspiratie, de discipline, de kans toe krijgen en zal ik ooit bestand zijn (…) de venijnen te weerstaan van de huidigen critiek?”
De kans kwam. Op verzoek van Lilian Ducelle begon Ems over haar Indische jaren te publiceren. De theegeur op de onderneming, de pracht van de tjemara-bomen, de elegante jurken die mama voor haar maakte, de lagere school- alles even dierbaar. Er kwamen brieven van lezers, vol herkenning en sympathie.
In 1984 overleed Ems. De laatste periode was soms treurig geweest, maar wel met de troost weer te kunnen schrijven, juist over de gelukkigste tijd in Indië.
Alsof ze het voorzien had, noteerde ze in 1932, als net gedebuteerd schrijfster, in haar Op den achtergrond genoteerd: “ze zou schrijven, zich aan dat allerliefste werk wijden, dat werk, dat haar een tweede leven gaf als het ware, het werk, waaruit ze altijd weer nieuwe moed kon putten”.

Schrijftips

Romans die in het verleden een groot publiek trokken, vertellen ons iets over wat waardering kreeg, wat herkenbaar was en wat belangrijk was. De romans van Ems gaan (ook) over de emancipatie van meisjes en vrouwen. Zeker voor de Tweede Wereldoorlog is daar een sterke ontwikkeling in te zien. Hoe was dat voor de vrouwen in uw familie? Wanneer u een familieverhaal schrijft, heeft u ook kennis van de tijd nodig. Wilt u hierover van gedachten wisselen, maak dan een vrijblijvende telefoonafspraak met mij. Klik hier en kijk hoe dat gaat. (er opent een nieuwe pagina)

Schrijftip: Indisch genoeg om het verhaal op te schrijven? (video)

Indisch zijn betekende drie generaties terug  iets anders dan nu. En ook was het anders in Bandoeng dan in Batavia, per wijk soms al, en ook per persoon. Twee generaties terug, ook weer anders. En zo gaat het verder. Dat kan de vraag oproepen of u wel Indisch genoeg bent om uw familieverhaal op te schrijven. Want u kijkt naar toen… en dan naar nu…

Andere tijden, andere ervaringen.

Nuances

Voor mijn nieuwe boek probeer ik te achterhalen wat Indisch zijn betekende aan het einde van de negentiende eeuw. Er is dan een toenemende aandacht voor wat genoemd wordt het ‘Indo-proletariaat’.  Geen vriendelijk woord. Daar rekende niemand zich toe die hoger was opgeleid, die Nederlands sprak zonder accent, de taal schreef zonder veel fouten, tussen Europeanen woonde en die veelal dankzij een inheemse voormoeder een getinte huidskleur had. Al die mensen van toen noemen we tegenwoordig Indisch. Het lijkt een verzamelterm. Want destijds bestonden er meer nuances.

Dat is interessant. Het vraagt om aandacht en keuzes maken in hoe we iemand benoemen.

Video

In deze video:

  • mijn antwoord op deze vraag, die in mijn mailbus komt
  • hoe u ontdekt wat Indisch zijn toen en nu betekent
  • de bonus die u vanzelf krijgt bij het schrijven van een familieverhaal

Heeft u een vraag, stuur me dan een berichtje via de contactpagina – klik hier. (opent in een nieuw venster)

Waarom we juist nu oude Indische romans moeten lezen

oude Indische romansOude Indische romans, dat zijn de romans van voor de oorlog. Ik bedoel van voor de Eerste Wereldoorlog, uit dan wel over Indië.

Ik dacht aan die boeken toen de afgelopen week de discussie ontstond over de aanpassingen in het werk van de schrijver Ronald Dahl. Hij leeft niet meer. De erfgenamen en de uitgever vonden veranderingen in de tekst nodig, want nu hebben we een ander moreel kompas.
En de boeken moeten gelezen en verkocht worden.
Nou… dat moet alleen, als je op winst uit bent.
Verder is het vrije keuze, dacht ik.

Een ander gewoon

In de oude Indische romans staan volop passages en opmerkingen die heel anders zijn dan we nu gewoon en wenselijk vinden.

  • Seksistisch.
  • Racistisch.
  • Discriminerend.
  • Enzovoort.

Wie dat niet wil lezen, kan de romans laten liggen. Geen probleem.
Maar ik blijf ze lezen. Want ik verlang ernaar het oude Indië te leren kennen en begrijpen. De tijdgeest van toen, van de generaties mensen die destijds hun leven hadden. Wat voelden ze, wat dachten ze, wat vonden ze?
Dat staat in de romans.
Ik hoef het er niet mee eens te zijn, ik kan me erover opwinden, ik kan er ongelukkig of ellendig van zijn, maar ja: het normaal van toen, was het normaal van toen.

Even voor de duidelijkheid. Ik bedoel dus romans die toen geschreven werden. Die bevatten de tijdgeest. Dus niet de historische romans die nu gepubliceerd worden, die lees ik nauwelijks. Want: het zijn romans met de visie van nu op de tijd van toen.
Bepaald wat anders.
En ook: wat we nu seksistisch en racistisch noemen, dat maakte toen deel uit van het normaal van de koloniale samenleving.

Veel lezen

Wie het oude Indië wil begrijpen, moet veel lezen:

  •  kranten die destijds verschenen over de actualiteit van die dagen
  •  discussies in brochures en pamfletten
  •  studies, dus non fictie
  •  de bijschriften van foto’s in fotoboeken
  •  romans

Maar: een roman is geen monument van de waarheid.
Een roman is meer:

  •  wie is de auteur, wat wilde hij/zij in de roman zeggen?
  •  hoe is de historische context?
  •  wat waren de reacties?

oude Indische romansSoms is een enkele passage al informatief. Ik ben de romans van Thérèse Hoven (1860-1941) aan het herlezen. Een Hollandse schrijfster met tropenervaring. In Nonnie Hubrechts (1900) gaat het over een gezinsdrama. De titelheldin is Jo, een meisje dat uit een overspelige relatie is geboren en lang niet weet bij wie ze thuis hoort. De eigenlijke heldin van het boek is de Indische echtgenote, die haar blijvend liefdevol ondersteunt.
Ik las wat Marietje van Son, een Indisch meisje, aan Jo had verteld:

  • Marietje had haar, vooral in den laatsten tijd, zulke rare verhalen gedaan van menschen, die vergiftigd waren.
  • Marietje was vol van baboe-praatjes en, als Jo er om dacht, dan luisterde ze er niet naar, want ze wist, dat Maatje er tegen was, maar ze vergat wel eens braaf te zijn en zich te herinneren, wat Mama haar verboden had.
  • […] ’t was wel verleidelijk om naar te luisteren. Heel griezelig, maar ook erg wijs en Marietje kon zoo smakelijk uitweiden over dingen, waar ze anders nooit van hoorde. Over baboes en njais, die haar heer vergift toedienden uit jaloerscheid.

Wat, wat?
Baboe-praatjes? Graag meer daarvan.
En dan die bijna achteloze vermelding van vergiftigen, dat is ook informatief. Zo uitzonderlijk was het dus niet, ik kom het in meer oude Indische romans tegen. Zo schrijft P.A. Daum over een ‘Pil Nummer 11’. Dat vergiftigen staat haaks op ons moderne beeld van de njai die altijd passief en slachtoffer zou zijn.
Dat beeld moeten we bijstellen.
(Voordat u het zegt: ja, ik heb een obsessie voor gif)

Wat ook kan: herkenning

Bij de Indische schrijfster Melati van Java (1853-1927) vindt u de leukste en zelfstandigste Indische meisjes en vrouwen als romanpersonage. Ze zijn mooi van buiten en mooi van binnen, ze zijn zelfstandig en soms zelfs rebels. Voorbeeld?
In het toneelstuk Tante Betje (circa 1901) protesteert het Indische meisje Hetty tegen het eenzijdige van alleen onderwijs op Nederland gericht. Ze komt in opstand tegen haar gouvernante, juffrouw Dumont:

  • Hetty: Dat is onrechtvaardig, heel onrechtvaardig. Waarom moeten wij Indische meisjes meer leeren dan de Hollandsche, en wij, die nog al den naam hebben van zoo dom en lui te zijn, terwijl zij daar zoo ontwikkeld zijn en zoo wijs. Neen, die rivieren gaan mij niets aan. Laat ze loopen waar zij willen. (Zij springt van het tabouret, neemt een waaier van den muur, gaat op een der wipstoelen zitten en waait zich met veel drukte.)
  • […] Juffrouw Dumont: Zullen wij dan Indische geschiedenis behandelen?
  • Hetty: O neen! Die Hamangkoe Rats en Dipo Negaras en Sentots en die Riebeeken en Maatsuijkers, die maken mij nog meer biengoeng [in de war] dan Rijn, Maas, Waal en al die Tjis. Daar komen de Hollandsche meisjes ook makkelijk af. Ik zou ze wel eens willen hooren uitspreken Baagelen, Ceelebès, Sammerang. Dat heb ik u nog moeten leeren die Indische uitspraak, Juf!

In de stem van Hetty is de schrijfster zelf aanwezig. Zij volgde enige tijd onderwijs bij de Ursulinen. Dat was ook zo gericht op Europa. Klopt niet, zegt iemand al in 1901.

Dit kunnen u en ik ons voorstellen.
Er zijn ook hele andere romans.

Belangrijke rotboeken

De koloniale samenleving was raciaal verdeeld. Willen we begrijpen hoe dat doorwerkt, dan moeten we begrijpen hoe dat destijds werkte.
Een hele tijd terug kreeg ik Het leven in Nederlandsch-Indië uit 1900 van iemand cadeau, die dat “ellendige boek” niet in huis wilde hebben. De schrijver is Bas Veth (1860-1922), die met zijn anti-Indië opmerkingen een storm van kritiek veroorzaakte. Dus ik lezen. En ja hoor, volop seksisme en racisme.
Maar het verdiepte mijn blik.
De roman Levenshonger (1902) van Henri Borel (1869-1933) is een rotboek. Het is racistisch, seksistisch, een factor me-too met platte seks. Het gaat over een man die zijn Indonesische concubine beroerd behandelt, besluit dat hij seks moet hebben met een Hollandse vrouw want dat zal hem goed doen en erna pleegt hij in het openbaar zelfmoord.
Nou, lekker lezen is anders.
Henri Borel zet een deur voor me open naar een leven dat voor mij onbekend is. Ik zit in het hoofd van die man die dat alles beleeft en doet. Ik kan niet weg al voel ik walging.
Straks weer herlezen.
Wat ik niet begrijp, daar moet ik meer moeite voor doen.

Zo zijn er enorm veel romans. Verrassend en overweldigend. Heerlijk en walgelijk. Vertrouwd en onbegrijpelijk. Ik kan er zo duizend opsommen. En elk daarvan zet de deur naar Indië op een kier open. Dat maakt ze waardevol. Of denkt u daar anders over?

Schrijftips
Welke generatie van uw familie leefde in welke jaren in Indië? Als u dat weet, kunt u achterhalen welke romans hij of zij las. Om dichterbij de tijd van toen te komen, adviseer ik: lees die romans ook. Ik praat er graag met u over verder in een vrijblijvend telefoongesprek. Klik hier en kijk hoe het gaat om dat te af te spreken. (er opent een nieuwe webpagina)

Waar zijn de vrouwen in de tangsi?

vrouwen in de tangsiZoek op trefwoord ’tangsi’ en dan komen de manschappen in beeld. Militairen in en voor de kazerne, op de slaapzaal, noem maar, noem maar.
En de vrouwen?

Daarover vertelt de Indische schrijfster Lin Scholte (1921-1997). Zij groeide op in de tangs, als dochter van een Hollandse militair en een Javaanse vrouw. Eerst was haar moeder zijn njai, daarna zijn echtgenote.
Djemini, heette ze.
Bij Tong Tong verscheen het verzameld werk van Lin Scholte, waarvoor ik een biografische inleiding schreef. Heerlijk, familiegeschiedenis.

Anak kompenie

Moeder en dochter staan op de voorkant van het boek Anak kompenie, dat in 1965 verscheen. Anak kompenie, kind van de compagnie, waarmee het Oost-Indische leger werd bedoeld.
We zitten dan diep in de militaire wereld. In de tangsi, het kampement waar vooral de lagere rangen militairen woonden.
En vrouwen.
En kinderen.
vrouwen in de tangsiDoor en met elkaar, een eigen samenleving, waar de maatschappij vaak weinig kennis van had.

Er zijn slaapzalen waar een zogeheten ‘zedelijkheidsgordijn’ hangt. Dat wordt tussen de bedden getrokken om de seks wat privé te houden.
Maar ja, daardoor wist je het juist.
En als je niet doof was, hoorde je bepaald geluiden.
In de tangsi leefde je met elkaar.
Er waren vrouwen die het slecht hadden, en ook vrouwen die het goed hadden. Vrouwen in een te afhankelijke positie. Vrouwen in een gelukkige relatie.
Dit laatste is belangrijk om te weten. Ik zie dat er een tendens is om deze vrouwen allemaal te beschouwen als slachtoffer. Dat waren ze niet.

Lin Scholte vertelt haar verhaal, en ook dat van haar moeder. Djemini groeide op in tangsi Soelung nabij Soerabaja. We zijn aan het begin van de twintigste eeuw.
Als jong meisje leefde Djemini mee met het leven van de volwassen vrouwen. Een militaire structuur bezat dit. In Anak Kompenie staat:

  • Het leven van alledag was ingesteld op het signaal van de hoornblazer, terwijl de vrouwen en kinderen evengoed aan de militaire tucht en reglementen gebonden waren als hun mannen en vaders. Want vóór alles: orde en regel moest er zijn. Het begon ’s morgens in alle vroegte alom zes uur, wanneer de hoornblazer de reveille blies. Dit was het teken dat de chambrees moesten worden ontruimd; de mannen om hun dienst te verrichten na het ochtendappèl, de vrouwen en kinderen om te verhuizen naar de vrouwen-loodsen, die doorgaans achter op het terrein van de tangsi’s waren gebouwd.
  • De kookloods, waar de gezinnen overdag grotendeels verbleven, was een grote, overdekte ruimte, waarin dwars op elkaar stenen aanrechten in carré waren geplaatst met ruimten eronder, waar de vrouwen hun kook-attributen in konden opbergen; op de aanrechten konden ze hun maaltijden koken.
  • De vaatwas deden ze op de daarvoor bestemde plaatsen: hetzij in de kookloods zelf, hetzij vóór de kookloods op lange stenen tafels waarboven de waterleiding liep met enkele tapkranen eraan. De badkamers voor de gezinnen en die voor de mannen lagen apart, maar waren gelijk van opzet en bouw, eveneens bestemd voor het gemeenschappelijk gebruik.
  • […] De vrouwen verrichtten hun gewone bezigheden in de loodsen, gingen daarna naar de pasar voor de dagelijkse inkopen, en kookten hun maaltje op hun afdeling van de kookloods.
  • Om twaalf uur op het signaal: afslag-blazen, keerden ze terug naar hun chambrees, met de ijzeren rijstketel in de ene, en welgevulde rantangs in de andere hand.
  • De maaltijden gebruikten ze naar believen op hun ‘eigen tampatje’ in de chambree of aan de lange houten tafels met dito banken in de corridors.
  • Van twaalf tot vijftien uur mochten ze in hun chambrees verblijven. Dan moesten deze weer worden verlaten; de vrouwen begaven zich naar de loodsen, de mannen moesten soms nog dienst doen en zich in elk geval op het middag-appèl melden om zestien uur.
  • Om zeventien uur mochten de gezinnen weer in hun chambrees, ook wel secties genoemd terugkomen, tot de volgende morgen.

Een leven met militaire structuur dus. Binnen de regels zaten de mogelijkheden. Djemini groeide op en moest trouwen. Nu komt het.

Man 1: Oerip

Oerip was ook militair en gelegerd in tangsi Sambongan. Djemini had er geen zin in, maar trouwde toch. Na het feest vertrok het jonge echtpaar naar zijn tangsi waar het huwelijk geconsumeerd zou worden.

  • Gedurende de feestdagen had Djemini nog altijd op de grond geslapen tussen haar adiks en haar moeder. Nu zij Oerips vrouw was, diende ze het bed met hem te delen, begreep ze. Maar het zinde haar allerminst. Ze ontrolde haar matje op het bovenbed en klauterde erop.
  • Verbaasd stak Oerip zijn hoofd uit de klamboe in het onderbed en vroeg zacht waarom ze niet bij hem kwam liggen.
  • “Dank je feestelijk! Ik slaap niet met vreemden!” was Djemini’s antwoord.

Daar bleef ze bij. Na een half jaar ging Oerip klagen bij Djemini’s ouders. Toen verbeterde de situatie wat Oerop wat, maar het huwelijk consumeren was er niet bij.
Djemini wilde niet.
Na weer een half jaar ging Djemini terug naar haar ouders.
Einde huwelijk.

Man 2: Radian

Bij haar ouders werd Djemini flink gepest door de andere tangsivrouwen. Ze was te zelfstandig, te eigengereid – en ze paste daardoor minder goed in de groep.
In deze periode komt man 2 in beeld, schrijft Lin Scholte:

  • Hij heette Radian en was ‘gelijkgesteld’; dit was mogelijk geweest door uitzonderlijke dienstprestaties. Een gelijkgestelde Inheemse onderofficier genoot dezelfde privileges als zijn Europese collega.
  • Zijn bezoldiging lag aanmerkelijk hoger dan die van zijn Inheemse ranggenoot, al was deze niet dezelfde als van zijn Europese collega. Radian was een aanmatigend persoon, want hij sprak Nederlands.
  • Hij maakte werk van Djemini; wachtte haar op de meest onverwachte plaatsen op en vroeg haar om met hem uit te gaan.

Na wikken en wegen besluit Djemini in te gaan op zijn avances: ‘ In tangsi Djagalan in Weltevreden werd ze officieel ingeschreven als Radians huishoudster.’ Nu zitten we in Batavia.
Ook Radian viel tegen. Hij was jaloers, controlerend en had losse handen. Ook maakte hij nare opmerkingen over Djemini’s familie.
Dus dat was evenmin een blijvende situatie.
Toen Radian een keer dronken thuis kwam, zag ze een kans:

  • De vermoeiende morgen, de alcohol en het voedsel deden hun werk want Radian sliep als een os. Maar hij was niet zo aangeschoten dat hij van zijn gewoonte afweek om zijn geldbuidel onder het hoofdkussen te leggen.
  • Op de grond gehurkt, aan het hoofdeinde van het bed, liet Djemini haar vingers onder het hoofdkussen glijden, tot haar vingers de geldbuidel raakten. Eindelijk kon ze de buidel grijpen in de klem van twee vingers. Centimeter voor centimeter trok ze deze naar zich toe. Telkens als Radians ademhaling onrustig werd, hield ze even op.
  • Na wat haar een eeuwigheid leek, gaf de geldbuidel eindelijk mee. In een uiterste hoek van het vertrek knipte ze hem open en nam er twee rijksdaalders uit; de rest liet ze zitten.

Met dit geld kon ze weer terug naar haar ouders.
Die waren weer boos, Radian natuurlijk ook.
Maar: Djemini wilde niet.
En als zij niet wilde, dan gebeurde het niet.
Nu komt man 3.

Man 3: Piet Scholte

In Tangsi Soeloeng was Piet Scholte geplaatst. Een Hollandse militair, gelovig, en ongelukkig- zijn verkering in Nederland had het uitgemaakt. Hij zag Djemini aan het werk in de vrouwenloods en kwam opvallend vaak pisang ambon bij haar kopen.
Dat leidde tot samen uitgaan. Daarna tot het verzoek van Piet of Djemini zijn huishoudster wilde worden. En nu komen de overwegingen van Djemini, die haar dochter zeer informatief opschreef:

  • Ze lichtte haar moeder in die het allang had zien aankomen, en die er meer mee ingenomen was dan Djemini-zelf. Want die had voorlopig haar bekomst van iedere verbintenis in welk verband ook. Behalve haar laatste ervaring met Radian en wat ze om zich heen zag aan verbintenissen van haar eigen bangsa, leek geen haar ideaal.
  • Zo de mannen hun vrouwen niet sloegen dan verwaarloosden ze het gezin voor het ‘main-dadu’ – dobbelspel – , of ze hadden in de kampong wel een bini-muda – jonge vrouw- , waardoor het huwelijk vroeg of laat spaak liep. Maar haar was ook niet ontgaan, dat de verbintenis van een munti met een ‘wong-londo’ evenmin rooskleurig was. De blanda-man hield doorgaans veel van de ‘vierkante pot’, en was vaker ‘mabok’ dan hun muntji lief was. Bovendien sloegen ze de vrouwen evengoed als de mannen van haar eigen ras het deden.
  • Tenslotte gingen de blanda’s vroeg of laat toch terug naar hun land en lieten hun muntji’s ziten. Met of zonder kinderen.

De vierkante pot: dat is de jeneverfles. Alcoholisme kwam nogal eens voor in het leger (en daarbuiten).
Deze Hollandse Piet Scholte was dus bepaald geen aantrekkelijke partij voor Djemini. Maar ze deed het toch, omdat bij haar ouders wonen niet meer ging.
Alweer, voor de derde keer was het Djemini zelf die een beslissing nam, weloverwogen en in de wetenschap dat ze altijd weg kon gaan.
Autonomie.

Dit laatste verhaal loopt goed af: ze werden verliefd, trouwden, kregen kinderen. De eerste was een meisje, dat bekend zou worden als de schrijfster Lin Scholte. Dankzij haar weten we meer over de vrouwen in de tangsi, de vrouwen die voor velen een voormoeder waren.

Schrijftips
Wanneer u over de familie schrijft, kijk dan vooral naar de tijd van toen. Niet naar de meningen en opvattingen van nu. Hoe de tijd van toen was, ontdekt u het beste in romans en herinneringsboeken uit die tijd. Dus niet van nu. Van toen. Daar zit de tijdgeest in. Bent u op zoek naar boeken om de vorige generaties beter te leren begrijpen? Ik denk graag met u mee. Klik hier en kijk op de pagina contact hoe u gemakkelijk een gratis overleg-gesprek met mij kunt boeken.

Calendy

Hoe de Steurtjes in Indië kwamen


Steurtjes, dat is het woord voor de tehuiskinderen van Pa van der Steur. Hij vertrok eind negentiende eeuw uit Haarlem naar Indië om daar een christelijk tehuis voor militairen op te zetten. Toen kwamen er ook kinderen bij.

Ja, nee het ligt natuurlijk ingewikkelder. Kinderen komen nergens vanzelf bij. Eerst even de situatie van het tehuis Oranje-Nassau te Magelang.
Een christelijk tehuis dus. Pa was in den beginne verbonden aan de Zevende Dag Baptisten, waar de sabbat (de ‘zondag’) op zaterdag werd gehouden. Dat dus eind negentiende eeuw, waar er op die dag gewerkt moest worden. Dan weet je meteen: sociaal gezien geen gemakkelijk geloof. Wie bleef, had ruggengraat.

Christelijk tehuis

Het christelijke van het tehuis zat in:

  • uit Nederland was een orgel meegekomen, dat klonk goed bij het psalmen zingen
  • Van der Steur kon als zendeling meeslepend over het geloof vertellen, ook tijdens zijn bezoeken aan het militair hospitaal
  • er was alleen fatsoenlijke lectuur
  • de christelijke feestdagen werden met overtuiging gevierd, Kerst was emotioneel
  • en Van der Steur hoopte, dat door het aanbieden van deze gezelligheid de militairen minder tot niet geneigd waren die bij een vrouw te zoeken zonder dat ze getrouwd waren

Dus, hij was niet tegen omgang tussen Europese militairen en inheemse vrouwen.
Hij was tegen seks buiten het huwelijk.
Net even wat anders.
Het tehuis bloeide. Van der Steur kreeg hulp bij de werkzaamheden.

Kinderen erbij

In april 1893 komen er geleidelijk kinderen in het militaire tehuis wonen. Eerst vier kinderen van een zekere Italiaanse militair Papollo en een inheemse vrouw, die hij na een tip van een militair in de kampong vond. Hij nam ze mee. Zijn overtuiging was: kinderen van een Europese militair horen thuis in de Europese beschaving. Dan deed het er niet toe of er nog tantes of ooms in de kampong woonden. Of elders. Het Europese element was het belangrijkste. We zitten in het hart van de koloniale tijd.
Van der Steur schreef over de opname van deze en de volgende kinderen mooie, romantisch-emotionele artikelen. Zo schreef hij:

[Er] zat op een zekeren dag een vrouw in den tuin met een paar kinderen met zeere oogen. Zij vroeg medicijnen en eten voor haar kinderen. Een en ander werd haar gegeven, doch na een onderzoek waarbij Vogelensang van het 6e [bataljon], met mij medeging, haalden wij kleine Albert half dood uit de kampong, en weldra was ook dat vijftal bij ons.

Maar dáár had de moeder niet om gevraagd: alle kinderen weg. Wat kon ze doen? Niks.

Uitbreiden

Zo was de eerste fase van het tehuis. Eigenlijk meer een gezin, waar de kinderen overal en nergens mochten komen.
Dan komt aan het begin van de twintigste eeuw een nieuwe fase: uitbreidingen. Daarna weer en weer. Er komen meer werkkrachten, zoals Marie, de zuster van Pa van der Steur. Hijzelf trouwt, vooral om een tehuismoeder in Magelang te hebben.

Vooral in de jaren tussen de twee wereldoorlogen in krijgt het tehuis meer en meer de trekken van een goed gerund bedrijf, voor kinderen en militairen. De manschappen hadden plezier in de kinderen en dat is voorstelbaar. Als militair in actie zagen ze veel oorlog, en dan die kinderen… Van der Steur schreef dat de kinderen een trekpleister waren om militairen in het tehuis te krijgen:

Er is niets wat meer schade aan ons werk zou doen dan het scheiden van kinderen en soldaten […] Juist het opnemen der kinderen heeft velen hierheen getrokken, die anders nooit gekomen zijn. Er komen bijna geen militairen op de plaats, al is het maar voor twee dagen voor transport, of zij komen aan, om eens alles te zien, en dat geeft ons menig punt van aanraking/
De kinderen om en bij huis wekken bij menig soldaat gedachten op, die anders wellicht verre zouden blijven.
Neen, nooit splitsing van wat God te zamen heeft doen opgroeien!

SteurtjesHoe het geld

Naar schatting bood Van der Steur in totaal een thuis aan zo’n zevenduizend kinderen. En dan de militairen nog. Plus, al zijn medewerkers moesten ook eten.
Hoe kwam hij aan geld?
Deels subsidies van de Indische overheid; het was gouverneur-generaal VanHeutsz die hem een structurele subsidie toekende.
Grotendeels vaste en incidentele donaties.
In zijn fundraising staan de kinderen dus voorop. Dat vertederde meer dan de aanblik van een Lombok-veteraan.

  • Ze zijn jongens en meisjes
  • Ze komen soms jong, soms ouder
  • Ze zijn inheems, Chinees, Indisch, Hollands
  • Ze zijn wees of half-wees, later ook met ouders
  • Ze zijn inwonend of tegen betaling logerend
  • Ze zijn in enkele gevallen lichte criminelen, die door Van der Steur op het rechte pad worden gebracht

Tehuis als bedrijf

Het bedrijfsachtige karakter van het tehuis had voordelen en nadelen. Het voordeel was duidelijk: met deze aanpak konden er veel tehuiskinderen gevoed en gekleed worden. Ze moesten een opleiding krijgen waarmee ze economisch zelfstandig werden; daarvoor was er een studiefonds.
Steurtjes werd bijna een merk: dat waren flinke kinderen, aanpakkers, doorzetters.

Er waren ook nadelen.

  • Gevoelige kinderen raakten beschadigd in het strenge tehuisleven: de oudere jongens en meisjes konden pesten
  • Je moest flink zijn, opkomen voor jezelf, ook al wist je niet goed hoe
  • Voor persoonlijke aandacht was weinig tijd
  • Er waren lijfstraffen, dat bleef moeilijk al was het deel van het normaal van toen; Van der Steur sloeg met zijn riem

Het tehuis groeide uit tot een enorm vastgoedcomplex met scholen, een kerk, een begraafplaats, een muziekkapel, werkplaatsen  en wat al niet. Oud-Steurtjes hielpen met geld, en nieuwe Steurtjes bleven instromen.
Vooral na de Eerste Wereldoorlog nam de roem van Van der Steur toe. Er kwamen meer inzamelingsacties, op zijn verjaardag publiceerden de kranten zijn nieuwe bedelactie en zijn naam leek garant te staan voor liefdevolle kinderzorg.

Vergeten waren de wanklanken uit 1902, toen Van der Steur grievende uitspraken had gedaan over Indo-paupers. Niemand vroeg zich af, of de inheemse familie niet ook recht had op de kinderen. Nu denk ik: misschien ligt hier nog een taak voor een programma als Opsporing Verzocht. Er is inmiddels zoveel mogelijk met DNA-onderzoek.

Van der Steur stierf kort na de capitulatie in 1945. Oudere tehuisjongens hadden hem uit het kamp gehaald, zodat hij thuis kon sterven. Zijn zuster Marie sprak aan zijn graf.

In Nederland

Eenmaal in Nederland hielden de Steurtjes de naam van Pa in ere. Ze zochten elkaar op, vertelden de verhalen en waren nog steeds flinke aanpakkers, ook in de opvoeding van hun eigen kinderen. Eenmaal een Steurtje, altijd een Steurtje.

De kinderen en kleinkinderen weten vaak dat hun voor/ouder een Steurtje was, alleen al door het portret van Pa dat in de huiskamer hing. Wat ze meestal niet weten, is dat Van der Steur van heel wat tehuiskinderen een dossier aanlegde. Die liggen in het zogeheten Pupillenarchief, dat ik mocht inzien toen ik de biografie van Van der Steur schreef. Het archief ligt in de Leidse universiteitsbibliotheek.
Die dossiers zijn alleen toegankelijk voor nazaten, vanwege de privacy. Logisch. Er zitten vaak zeer vertrouwelijke en openhartige documenten in, dat vraagt om zorgvuldigheid.

(foto’s uit Archief van der Steur)

Schrijftips
Overdenk in wat voor gezinsomstandigheden uw groot/ouders en u zelf opgroeiden, en wat de werkelijke invloed daarvan is geweest. Nooit iets aannemen als vanzelfsprekend, is mijn advies. Van der Steur presenteerde het tehuis als een redding, als een baken van liefde, maar voor veel kinderen was het een moeilijke tijd. Het een en het ander kan alletwee waar zijn. Wilt u daar eens verder over praten, geheel vrijblijvend, met het oog op uw verhaal? Klik hier en maak een telefoonafspraak met me. (er opent een nieuwe pagina, dan kunt u eerst rustig zien hoe het gaat).

Waarom u moet vragen waar de trouwjurk vandaan komt

Het is  oktober 1904, we zijn in Semarang en het is een feestelijke dag. Lien Kloppenburg trouwt met Norbert van Dijck. Haar drie zusjes zijn bruidsmeisje.

Links van het bruidspaar: Troel Kloppenburg.
Aan de rechterkant: Mien en Marie Kloppenburg.
Een serieuze foto is het, niks geen gelach en seksie-kijken wat je nu hebt. Het huwelijk is daarvoor te belangrijk anno 1904 en daarbij is een foto maken ook niet goedkoop.

Twee vragen

Toen ik de foto voor de eerste keer zag, kwamen er meteen twee vragen in me op:

  1. Hoe komen de meisjes Kloppenburg toch aan dat prachtige dikke haar?
  2. Waar kwam de trouwjurk van Lien vandaan?

Pudding

Het antwoord op de eerste vraag ontdekte ik snel. Dik haar krijg je door het gebruik van lidah boeaja, en dan op de klassieke manier toegepast. Dus zelf in de keuken een puddinggelei van de plant maken, die in het haar masseren en dan de pudding een hele middag laten intrekken, bij voorkeur elke week.
Dat heb ik nog nooit aangedurfd. Want ik heb Europees haar, en misschien valt het dan uit.
Bij twijfel niet oversteken.

Nu de tweede vraag. De trouwjurk van Lien. Ik zie hoe recht ze staat, hoe gestroomlijnd haar figuur is, hoe smal haar taille oogt.
Vermoedelijk draagt ze een corset. Vast speciaal voor of met deze jurk gekocht. Alleen: waar?

Nadenken over kleding is nadenken over het dagelijks leven en bijzondere dagen. Zo leer ik het Indische leven, de Indische cultuur, kennen.
Er zijn volop geschiedenisboeken met jaartallen en feiten. Mooi, hoor. Maar dragen die bij aan ons gevoelsbegrip van hoe mensen leefden, generaties geleden?
Voor mij minder.

Bruidsjurk

In het algemeen waren er drie opties voor een meisje Kloppenburg om aan een jurk te komen:

  1. de djaït
  2. de modiste
  3. Parijs (Bandoeng ook)

De djaït is de huisnaaister. Een meestal inheemse vrouw die ofwel met de naald wat kon of ook met de naaimachine. De ene djaït was de andere niet. Een vakvrouw kon je een afbeelding uit een Europees damesblad laten zien en dan maakte ze het zo na.
En dan paste alles ook.
Maar niet elke bruid wilde een jurk van de djaït. Dat had in de koloniale maatschappij toch wat minder status dan de modiste.

Een modiste was duurder dan een huisnaaister. Daardoor, en haar veelal Europese afkomst, had ze weer meer status. Vaak had ze eigen stoffen en patronen, ze kon exclusieve modellen leveren. Dat is belangrijk gevoelsmatig.
Wat status betreft, moest de modiste in eigen stad het afleggen tegen de modiste in de grote stad.

Het allerduurste was couture uit Parijs. Ook uit Bandoeng, de stad die het Parijs van Java werd genoemd. In de Preanger-bode staat veel interessante advertenties. Ach, kon ik maar even op bezoek, wat zou ik dan veel meer begrijpen.
Maar Europa, dat was toch belangrijker voor wie status en Europees aanzien wilde.

Deze advertentie van 3 maart 1904 trof me: een getrouwde vrouw (“mevrouw”) met een goed lopende eigen bedrijf. Mevrouw Sandt van Rooijen had ook vast atelierdames in dienst. Ik dacht meteen: zou haar archief bewaard zijn gebleven? Zo gaat het met nadenken over het verleden, je komt van het een in het ander terecht. Nu wil ik opeens heel graag een boek lezen over bruidswinkels in Indië.

 

 

Uit Parijs

Ik vermoed dat Lien in Parijs haar japon heeft besteld en wel hierom:

  • haar ouders, vooral haar moeder, waren gevoelig voor status. Dat had te maken met een Indische achtergrond in een op Holland gerichte koloniale maatschappij. Mevrouw Kloppenburg richtte zich op het Hollandse, het Europese, in de opvoeding. Zo konden haar meisjes in het leven vooruit komen.
  • het oogt enorm deftig en duur, en de kleding van de bruidsmeisjes past er zo goed bij
  •  dit is een foto met status, kijk eens naar die bloemen (duur), de waaiers die de bruidsmeisjes vast houden (kostbaar), daar past het Europese Parijs goed bij
  • haar zusje Marie kreeg later een bruidsjurk uit Parijs
    Dat was een tragische geschiedenis. Even tussendoor, hoor.

De bruidsjapon van Marie

Uit het verre Parijs werd een bruidsjapon besteld voor Marie Kloppenburg. Haar Emile stond op Franse couture en Marie, een beeldschoon Indisch meisje zou er een witte wolken tule er ongetwijfeld verrukkelijk uitzien, de zusjes als bruidsmeisjes, de moeder-
Maar vlak voor de trouwdag stierf Emile. Het kwam onverwacht. Niemand wist zelfs waaraan hij overleden was. Later ging in de familie het verhaal dat op het kerkhof een Indonesische vrouw van Emils graf was weggelopen toen zij Marie had zien naderen. Jaloezie, vergiftiging, hoe het zij, Marie was radeloos van verdriet.
De bruidsjapon heeft ze nooit gedragen.
Erg, hè?

Bron

Dit dus over de bruidsjurk in 1904.
Het zegt iets over normen en waarden, over wat toen belangrijk was en mogelijk was.
Dat geldt ook voor latere perioden.
Wat een bruid draagt, vertelt ons iets belangrijks over haar leven. Het is een belangrijke bron van informatie.

Schrijftips
“Mijn moeder trouwde in de oorlog”- dat kan. Hoe kwam ze aan haar jurk?
Kijk eens naar de vrouwen in opeenvolgende generaties in uw familie. Wat droegen zij op hun huwelijksdag, waarom en hoe kwamen ze aan die jurk? Zo kunt u meer te weten komen over uw familiegeschiedenis.
Ik hou me aanbevolen voor foto’s van trouwjurken. Zo romantisch. Wanneer u met mij telefonisch wilt overleggen over het schrijven van een familieverhaal, bent u welkom. Het is vrijblijvend voor u en mij. Klik hier voor het inplannen van een afspraak. (er opent dan een nieuwe pagina)

“Een Indische afkomst mag niemand zich toe-eigenen”

Indische afkomst“Soms heb ik de indruk,” zegt Evert Mutter uit Batavia (1938) voorzichtig, “de indruk dat mijn jeugdherinneringen er niet mogen zijn.” En daarna zegt hij: “Veel mensen verketteren Indië en daarmee de door mij en anderen gekoesterde herinneringen. Omdat, zo is de redenering, de samenleving niet deugde.”

Goed punt, vind ik.
Er is immers een verschil tussen:

  • wat we nu vinden van het koloniale systeem in Indië
  • wat de persoonlijke levenservaring uit die tijd is

Batavia

Ik vraag aan Evert wat zijn eerste herinnering is.

“Wat ik me het eerst herinner, is in Batavia, we woonden in een groot huis in de wijk Tjideng. Wanneer mijn vader naar kantoor ging, stond de kebon klaar met de fiets. En ik keek toe vanaf de voorgalerij. Daar lag rood graniet, als ik eraan terugdenk, voel ik de kou van toen weer op mijn benen.
De vroege ochtend. Alles fris. De geur van de vochtige aarde uit de tuin. Dat kokkie al bezig was in de keuken, ze kookte op areng (houtskool).”

Hoe oud die herinnering is? Misschien wel tachtig jaar. En toch niet vergeten. We praten verder over herinneren en Evert vertelt:

  •  bij een barbecue ruik ik soms in een ogenblik de geur weer van kokkie
  • ik herinner me ook meer van vroeger als ik op de Tong Tong Fair kom
  • foto’s brengen ook herinneringen terug, vooral de fotoboeken van Tjaal Aeckerlin, er zijn foto’s waar de hitte af straalt
  • in het park als ik de wind in de populieren hoor ruizen
  • wanneer het zomers warm is, en er komt regen op het asfalt, die geur brengt me terug naar toen
  • op onverwachte momenten, zoals:

Toko Toet

  • We haalden eten bij Toko Toet. Het was er vol en omdat ik wachten haat, bleef ik wachten in de auto en ging mijn vrouw naar binnen.
  • Ik zag een oudere Indischman naar buiten komen, met twee plastic tasjes en een ijsmuts op. Hij stopte even om een sjekkie te bouwen, met zo’n torpedopuntje er aan. Door de wind had hij moeite het sjekkie aan te steken. Uiteindelijk lukte het toch, de vlam kwam erin en ik zag hem genieten van het eerste trekje,
    tegelijkertijd kwam Indië in me terug: het besef dat hij daar geboren en getogen was, en hier in Nederland straks in vreemde grond begraven zou worden. Alles van Indië voelde ik toen weer: de warmte, de geuren, hoe het was. Alles.
  • Dit soort ervaringen hou ik meestal voor mezelf. De meesten begrijpen het niet. Of willen het niet begrijpen.

Dat Evert dit zegt, heeft te maken met de hernieuwde belangstelling voor het koloniale verleden, en de weinige ruimte die hij daarin vindt voor persoonlijke en positieve verhalen. Daar is nog een andere ontwikkeling bij gekomen: mensen die zich Indisch noemen maar het niet zijn. Eerder mailde hij me een mooi stuk daarover, hier komt het:

  • De term Indisch krijgt tegenwoordig een bredere betekenis. Ik reserveer het begrip Indisch nog altijd voor nazaten van mensen met gemengd bloed en voor zaken die te maken hebben met die groep. Ik merk nu dat totoks (dus volbloed Hollanders), die generaties lang in Indië hebben gewoond maar zich nooit vermengd hebben met de oorspronkelijke bevolking, zich ook Indisch noemen.
  • Ik weiger dat consequent.
    Immers deze totoks hebben in de koloniale samenleving, de Indischman altijd met een zeker dedain behandeld. Ze waren als de dood anders te verindischen. Natuurlijk ken je deze attitude ook uit de literatuur.
  • Overigens heb ik goede totok vrienden die deze houding van mij betreuren.

Ik vraag om een toelichting.

  • Tokoks, Hollanders dus, hadden in Indië een goed leven. Ze hadden Indië lief en hebben zich later contre coeur in Nederland gevestigd. Noodgedwongen, net als de Indische gemeenschap. Dan is het gemakkelijk je daarmee te vereenzelvigen. Maar in de koloniale tijd keken ze wel met enige dedain naar ons.
  • Indertijd had je ook die polemiek tussen Tjalie en Rob Nieuwenhuijs. Tjalie beschouwde Hella Haasse niet als een Indische schrijver en dat was ze niet, ook al wilde ze het graag.
  • Een Indische afkomst mag niemand zich toe-eigenen. Dat kan niet. Wij zijn van gemengd bloed en dat is een specifiek element dat bij anderen niet aanwezig is.
  • Veel totoks die daar lang woonden hebben een veel Indischer accent dan ik. En dat is echt zo. Dus niet gecultiveerd. Maar daarmee zijn ze nog niet Indisch. Voor mij is het verhaal van de Indische gemeenschap een verhaal van weemoed en heimwee, het besef niet helemaal hier thuis te horen, omdat je je geboorteland verloren hebt.

Kennis doorgeven

Een specifieke afkomst is ook een specifieke geschiedenis. Nu Evert met pensioen is – na een mooie carrière als ambtenaar -, is hij niet echt milder geworden. Niks van soedah laat maar. Hij zet zich actiever dan ooit in om de kennis van het Indisch verleden te bewaren en door te geven:

  • als gastdocent op middelbare scholen
  •  als deelnemer aan de bijeenkomsten van de Stichting Dialoog Japan-Nederland-Indonesië
  •  voor interviews, onder meer voor het boek Kind in Indië
  •  vragen van onderzoekers van antwoord voorzien
  •  en met het lezen van de groeiende stapel boeken die hij thuis heeft

Zijn familieverhaal heeft hij al opgeschreven dus dat is af. Blijft over het grote verhaal van de Indische gemeenschap, van de cultuur, de historie, de persoonlijke herinneringen:

“De gemiddelde kennis hier van Indië is erbarmelijk. Ik zal blijven vechten voor meer begrip daarvan. De geschiedenis wil ik zoveel mogelijk uitdragen. Er zijn nog altijd mensen die denken dat de oorlog eindigde in mei, en niet op 15 augustus.”

Schrijftips
Heeft u weleens het gevoel beter van niet over iets van vroeger te kunnen vertellen? Zelfcensuur maakt schrijven lastig. Probeer dan eerst alleen voor uzelf op te schrijven wat u belangrijk vindt. Brengt u het naar buiten, bijvoorbeeld als boek voor de familie, dan kunt u altijd nog wat gaan herschrijven als u dat echt nodig vindt.

Het roemruchte proces over de vergiftiging van K. Grutterink

vergiftiging Het leek een eenvoudige strafzaak: ex-njai vergiftigt Europeaan. Maar anno 1923 waren de koloniale tijden niet meer wat ze geweest waren. Het Europees prestige was kwetsbaar en moest rekening houden met de publieke opinie, ook en misschien vooral van Inheemse zijde.

Deze strafzaak groeide uit tot een van de beroemdste processen in decennia. Had de Soendanese Anna werkelijk arsenicum gebruikt of niet?

De eerste berichten in de Preanger-bode over de Bandoengse zaak waren weinig opvallend. Alweer een wrokkige vrouw, en zo harteloos ook.

  • 23 februari 1922: We vernemen dat de heer Grutterink, employé der onderneming Tjikembang, is overleden als gevolg van vergiftiging. Hiervan wordt de familie zijner ontslagen bediende verdacht. De justitie stelt een nauwkeurig onderzoek in.
  • 1 april 1922: De gewezen huishoudster van den overledene, een Soendaneesche vrouw, Anna geheeten, heeft bekend, dat ze door een helpster van een der bedienden „iets” door de melk van den overledene heeft laten mengen, maar zij ontkent dat het arsenicum en beweert dat het nagel-schrapsel geweest is.
  • 5 april 1922: Op last der justitie werd het lijk van den op 21 Maart begraven emploijé Grutterink der onderneming Tjikembang, die, naar aangenomen wordt, door vergiftiging den dood vond, gisterochtend weer boven de aarde gebracht. Het lugubere werk geschiedde door het personeel van het kerkhof alhier onder leiding van den opzichter der begraafplaats, den heer Nienkemper. Verder waren tegenwoordig commissaris Heijnen en de Inlandsche vrouw, gewezen huishoudster van den doode, van wie vermoed wordt, dat zij den heer G. deed vergiftigen. Het is een kleine, jonge vrouw van 17 á 18 jaar. […] De hernieuwde sectie was noodig, daar de vorige geen voldoende aanwijzingen had opgeleverd voor de doodsoorzaak.

Huishoudster

Uit de aanhoudende stroom krantenberichten kwam meer informatie naar voren. Anna bleek Nji Anah te heten. De erkenning van haar eigen naam, dus niet een gegeven Europese, toonde al dat ze buiten het koloniale oog om, een eigen identiteit bezat.
In december 1922 vernam het nieuwsgierige lezerspubliek enkele details over het samenleven van Grutterink en Nji Anah: “Zij was gedurende elf maanden huishoudster geweest van den heer G. Van dezen kreeg zij veel mooie kleeren, een salaris van f 25 ’s maands en bovendien alles vrij.”
Een later krantenbericht sprak over cadeautjes.
Via de omrekenpagina van het IISG leerde ik: 25 gulden toen, is nu een kleine 200 euro. Geen groots inkomen, maar wel vast en met extra’s. Anderzijds: je was wel ook ’s nachts huishoudster, dus dan is het schamel betaald.
In september 1923 zal ze een hoger bedrag noemen: ‘elke maand ongeveer 55 gulden te hebben ontvangen; zij voerde de geheele huishouding waartoe de 30 gulden werden bestemd. Voor deze dertig gulden werden alleen de bij-spijzen e. d. gekocht. Bovendien kreeg bekl. sarongs, broches en ringen cadeau van den heer G. Zij was zeer tevreden met haar betrekking als huishoudster en zij hield wel eenig geld van het tractement over.’

De kranten doken op het motief, dat Nji Anah wel of niet had aangezet tot moord.
Grutterink was op dienstreis geweest.
Bij een onverwachte thuiskomst trof hij een voor hem onwenselijke sitruatie aan: in zijn eigen huis werd gedobbeld (had hij verboden) en Nji Anah leek een relatie te hebben aangeknoopt met Dana, ze werd met hem in de slaapkamer aangetroffen.
Grutterink ontsloeg haar.
Weg inkomsten.

Maar Nji Anah had connecties.
Connecties in de kampong, connecties met een doekoen, en connecties met de andere bedienden. Tijdens het proces werden ze voor zover mogelijk allemaal gehoord.
Moeilijke vragen klonken:

  • had Nji Anah nu wel of geen warangan (ruwe arsenicum) gekocht, of laten kopen in de warong?
  • kon de toediening van nagelgruis kwaad?
  • wat was nu de werkelijke invloed van iemand bewerken en hoe moest de rechtbank dat wegen?

Iemand bewerken

Ja, dat bewerken. Nji Anah wilde terug bij Grutterink, waarom kwam helaas niet aan de orde. Dat de man haar had ontslagen, deed vermoeden dat hij er niet zo snel op terug zou komen. Er waren dus andere middelen nodig om hem van mening te doen veranderen.
Ik kan die gerust uit de kranten citeren, want u doet het toch niet na (toch?) en bovendien, er komt meer bij kijken dan alleen de handeling, dat weten u en ik.
Dit was het bewerken dat bij Grutterink nieuwe liefde moest doen ontstaan, de doekoen adviseerde het:

  • Om dit nog beter te doen gelukken, had zij aan Nji Antimah ook een fleschje met odeur ter hand gesteld en daarmede de sprei, der luierstoel en het tafellaken van haar mijnheer doen besprenkelen, verder moest een zwarte kip geslacht worden en de kop en pooten van dit dier onder de huisdeur begraven worden — Wij gaan verder — 7 uur ’s morgens dronk de heer G. het glas melk met de daarin gemengde warangan.

Wat voor odeur (geur), denk je dan. Maar daar zwijgt de Preanger-bode helaas over. Later meldt de krant nog dat het ‘beprevelde odeur’ betrof, dus dan doet de geur er minder toe, maar wat je prevelt des te meer. Logisch.
Later schrijft de krant: ‘Als derde middel om de liefde op te wekken werd aangeraden een op bepaalde wijze bereid sirihblad, lepiet genaamd, uit te kauwen en het sap daarvan op het erf van mijnheer uit te spuwen. ‘ Weer van die halve informatie: hoe toch, die ‘bepaalde wijze’?
Grutterink bleef bij zijn opinie en betaalde daarvoor de prijs.
Nji Anah ook, leek het. De rechtbank gaf haar de doodstraf. Dan zijn we in januari 1923. Er was evenwel een nieuw probleem ontstaan.
De beklaagde Nji Anah was inmiddels zwanger.
Van Dana.
Met wie ze ook trouwde.

Sarekat Islam

Kun je een jonge vrouw, aanstaande moeder, tot de dood veroordelen?
Wat ik zei, de koloniale tijden waren veranderd.
In 1923 zijn er grote en invloedrijke verenigingen als Sarekat Islam. De wens is: meer zeggenschap, meer macht, zelfstandigheid. Het nationalisme groeit, en enkele jaren later zal de Nederlandse regering het interneringskamp Boven-Digoel inrichten.
Dus dat er steeds meer aandacht kwam van inheemse zijde voor dit proces, maakte het beladen. Het koloniale gezag wist: een opstand heb je zo. En wat dan?

Wegens vormfouten moest het proces overnieuw. Alles van de eerste procesgang telde niet meer.
Kan gebeuren. Maar het viel op. De getuigen konden nu een nieuwe getuigenis afleggen, met de vraag of ze werkelijk wilden meehelpen Nji Anah ter dood te veroordelen. De pers achtte het risico van ‘draaien’ aanwezig.

Ik zet een stap vooruit in de tijd, naar juli 1927. Weer komen er zittingsdagen, zo schrijft de Preanger-bode:

  • 11 juli 1923 Er was een enorme belangstelling, zoowel van Europeesche als van Inlandsche zijde. De zaal van den landraad was overvuld met Inlandsch publiek en ook buiten zagen wij honderden toeschouwers.
  • 12 juli 1923 Er was hedenmorgen een zoodanige belangstelling, dat de Landraadweg af en toe werd versperd door drommen Inlanders, die tezamen groepten. De politie had echter zulke extra-maatregelen genomen, dat geen hinder voor het verkeer werd ondervonden.
    Reeds des morgens echter moest met eenigen drang het aantal kijkers worden teruggehouden van het bestormen van de landraadzaal, waar men een plaats wilde veroveren. In de zaal was geen stoel onbezet. Wederom gaven eenige Europeanen in persoon blijk van de geweldige belangstelling, die er voor dit strafgeding bestaat.
    Nji Anah zat er voor den rechter goed gekleed en uiterlijk zeer rustig. Reeds op den eersten dag van de zitting werden door een Inlandsch fotograaf opnamen gemaakt. Ook de Inlandsche pers was vertegenwoordigd.
  • 13 juli 1923 Onder nog grootere belangstelling van de zijde van het publiek dan op den eersten dag werd Donderdag 12 dezer voortgegaan met de herbehandeling van deze geruchtmakende moordzaak.
  • 17 september 1923 De zaal van den landraad is geheel gevuld met Inlandsch publiek.

 

Indië keek mee

De publieke belangstelling zette druk. Indië keek mee. Vooral de inheemse bevolking en die was niet alleen numeriek groter dan het Europese gedeelte, maar was ook groeiend in invloedsfeer. Een eigen pers, dat was een enorm belangrijk instrument.
Tot teleurstelling van het publiek moest het proces onderbroken worden. Nji Anah kreeg tijd om rustig te bevallen.
Daarna maakte ze een rentree in de rechtszaal, met het kind op de arm. We zijn in maart 1924. De Indische courant schrijft over de ontknoping:

  • Er was goede belangstelling, ook van vrouwelijke zijde. Een drietal voormannen der Bandoengsche communistische en Sarekat Islam-vereeniging werd onder de bezoekers opgemerkt.
  • Beklaagde volhardde in de ontkenning van het haar ten laste gelegde.
  • De landraad acht niet bewezen […] .
  • Derhalve wordt Nji Anah vrijgesproken van het haar ten laste gelegde, (applaus weerklinkt). De landraadszaal wordt daarop ontruimd. De beklaagde wordt in vrijheid gesteld. Zij wordt buiten opgewacht door talrijke nieuwsgierigen, gelukwenschen worden uitgesproken; sommigen lachen het kind toe, dat Nji Anah op den arm draagt.

Wat een afloop, gezien het begin. Alles was gered: het prestige van de Europese rechtspraak, de rust in de kolonie, het leven van moeder en kind.
Ja, het bleef kassian voor Grutterink.
Dat wel.

Schrijftips
Had u Europese familie in Indië? Verdiep u in de tijd waarin zij leefden. Waar hadden zij contact met de Inheemse bevolkingsgroep, en dan bedoel ik buiten de bedienden om. Wat merkten ze van organisaties als de Sarekat Islam?
Ik hoop dat u hiermee als het ware ‘van buiten af’ naar toen vroeger kijkt. Als u denkt, daar wil ik eens over praten, dan bent u van harte welkom voor een vrijblijvend telefoongesprek. Klik hier om te kijken hoe u in mijn online kalender een afspraak maakt.

Over de beroemdste Indische schrijfster uit de negentiende eeuw

Op de foto: Melati van Java (1853-1927), de eerste Indische schrijfster van bestsellers. Haar romans bleven nogal eens een kwart eeuw in omloop. Deze foto is rond 1871 genomen, toen ze pas in Nederland was aangekomen.

Een foto vol betekenissen.
Dat is vrijwel altijd het geval met oude Indische foto’s. Die zijn veel meer dan een kiekje. Op deze foto is het levensverhaal van de schrijfster zichtbaar, voor wie het kan zien.

Indisch meisje

Melati van Java is het pseudoniem dat de uitgever bedacht. Zelf vond Marie Sloot de auteursnaam ‘Melati’ voldoende want: dat is de Indische jasmijn, schreef ze, die alleen op Java bloeit.
Dus nog eens ‘van Java’ erbij was dubbelop.
Toch gebeurde het.
Dan zijn we al in 1874 bij de verschijning van haar debuutroman De jonkvrouwe van Groenerode, waarin de hoofdrol is weggelegd voor een Indische jonge vrouw. Het was een uitzonderlijk positieve tekening, zo heel anders dan de herenromans over Indische meisjes en vrouwen schreven.
Melati schreef:

  • Eugenie de Lody zit op een voetenbankje zoo dicht mogelijk bij ’t kolommetje; haar boek is op den grond gevallen en met de oogen naar ’t plafond gericht, schijnt ze te droomen.
  • Zij telt achttien jaar en heeft al ’t schoone en frissche der levenslente; hoe eenvoudig het zwart wollen kleed ook is, dat slechts een hagelwit kantje om den hals tot eenige afwisseling heeft, zij draagt het met een eigenaardige bevalligheid.
  • Hare groote blauwe oogen zijn zoo helder en diep als de schoone hemel van haar geboorteland; het haar, dat in twee lange vlechten tot op hare knieën valt, schijnt ravenzwart, maar als het licht der kleine petroleumlamp ze beschijnt, vertoonen zij een fraaie, kastanjebruine kleur.
  • Waarlijk, de laatste erfdochter der Lody’s behoeft niet voor de schoonste vrouwen van haar oud geslacht onder te doen.

Een rolmodel. Zo kon een Indisch meisje dus ook zijn: mooi van buiten, mooi van binnen.

Even een stap terug.

Marie Sloot groeide op in Indië, vooral in haar geboorteplaats Semarang. Ze was vooral hecht met haar moeder Louise Sloot-van Haastert en haar grootmoeder Sajia. Van haar moeder kreeg ze huisonderwijs, al bracht ze ook enige tijd door bij de Zusters Ursulinen.
Het meisje was creatief en intelligent. Al vroeg leerde ze lezen en schrijven, en dat leidde snel tot het produceren van verhalen in schriften. Die las ze voor aan haar zusje Christine en haar broer Nico.
Die reisden mee naar Nederland. Haar vader, de Twent Carel Sloot, wilde terug naar Nederland. En de huwelijkswetten waren toen zo, dat de rest van het gezin hem moest gehoorzamen. Zin of geen zin.
Niemand had zin.
Misschien ging daarom haar grootmoeder Sajia mee- ook om bij haar dochter te kunnen blijven.

In Nederland duurde het slechts enkele maanden, voordat Sajia stierf.
Twee jaar later stierf Louise, de moeder van de schrijfster.
Toen was Marie als oudste kind degene die zich Indië zou willen blijven herinneren. Zij was de bewaarster van het famuliegeheugen.

Indië komt terug in haar Indische romans, net als die hechte moeder-dochter relatie. Vooral vanwege haar Indische romans werd ze aan het einde van de negentiende eeuw toegelaten tot de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, als een van de eerste vrouwen. Een eervol moment.
Maar door de opkomst van een nieuwe literaire mode raakte ze in de vergetelheid. De laatste jaren wint ze langzaam weer aan bekendheid.
Maar nu die foto.

Wat zie ik?

In de eerste tijd in Nederland is deze foto gemaakt. Toen ik de biografie van Melati schreef, heb ik er lang naar gekeken en wel als volgt:

  • de foto zwaar inscannen
  • de foto tonen over het hele scherm van uw computer
  • achteruit leunen in uw stoel en ernaar staren
  •  dan vraagt u aan zichzelf: wat zie ik eigenijk?

Dus u gaat opsommen. Dat is de eerste fase.
Ik somde op:

  •  ze heeft heur haar in vlechten
  •  ze kijkt strak
  •  ze maakt een mollige indruk
  •  ze heeft een donkere teint
  • wat een merkwaardige jurk eigenlijk
  •  ik zie een duur kruis, misschien zitten daar wel diamanten in

Wat betekent het?

Nu komt de tweede fase van het begrijpend kijken. Daarin vraagt u aan uzelf: wat betekende het toen, wat ik hier zie?
Dan heeft u wat kennis nodig van de historische context.
Ik wist dat rond 1871 het schoonheidsideaal voor jonge vrouwen vooral van de afdeling blank en blond was. Dus ze was: anders. Dat doet iets met je.
Het strakke kijken kan daarmee te maken hebben: misschien wilde ze helemaal niet op de foto. En ik zag ook aan de vorm van haar bovenlip, dat ze vermoedelijk wat vooruitstekende tanden had.
Weer anders.

Die mooie vlechten. Die jurk- en ik wist door de lijnen die ik zag: ze draagt een corset. Dat was destijds fatsoenlijk. Vrije losse reformjurken waarin je kon fietsen kwamen pas later op.
Voor zo’n kapsel en het aantrekken van een corset heb je een ander nodig. Zou haar zusje haar geholpen hebben, of waren er bedienden?
Nieuw vragen waarmee ik verder onderzoek kon doen.

Dat kruis. Waardevol. En het liet me zien dat ze openlijk katholiek was. Toen, in die tijd, vormden de katholieken een minderheid in Nederland. Misschien dat het gezin Sloot daarom snel na aankomst in Nederland naar Roermond in Limburg verhuisde.
Juist dat openlijke bleek een voordeel te zijn.
Marie Sloot publiceerde ook katholieke romans, die de wind in de rug kregen door de katholieke emancipatie van die tijd.
Dat had wel een prijs. Marie werd als jonge vrouw raar aangekeken in Roermond: een katholieke vrouw die publiceerde, kon dat wel?
Ja, weer was ze anders.

Dus door de foto, en kennis van de tijd, ontdekte ik: ze is steeds anders. Waar ze ook woont, wat ze ook doet, ze is nooit gewoon. Zo kreeg ik door de foto een manier van kijken naar haar leven en romans aangereikt. Marie Sloot had de moed zichzelf te zijn.
Toen mijn biografie verscheen, moest daarom deze foto op de voorkant.

Schrijftips
Heeft u ook een oude Indische foto die deel uitmaakt van uw verhaal? Voer dan het tweestappen-plan uit zoals ik dat hierboven beschreef. Ik hoop dat er bij u vragen opborrelen over wat u ziet. Dat u denkt: hoe kan dit of dat nou? Wat betekent het een en het ander? Daar denk ik graag samen met u over na en ook over het verhaal dat u schrijft. Als u dat wat lijkt, boek dan een gratis overleg-gesprek via mijn digitale agenda: klik hier en kijk hoe dat gaat. (er opent een nieuwe pagina)

Waarom een levensverhaal ook een dieper verhaal heeft

levensverhaalZe was en is een legende: de kruidengeneeskundige mevrouw J. Kloppenburg-Versteegh (1862- 1948). Kort na de oorlog stierf ze, maar tot op de dag van vandaag hebben mensen baat bij haar kennis van kruiden, planten, wortels- en wat er nog meer aan geneeskrachtigs komt uit de Indonesische natuur. De foto is uit 1906.

Ik schreef haar biografie, en nog altijd intrigeert ze me.
Er zit een verhaal achter haar verhaal.
Dat begin ik geleidelijk te begrijpen.
Eigenlijk is dat ook het geval met elk levensverhaal met een Indische achtergrond. Je hebt:

  •  de feiten
  •  de betekenis die de mensen het toen gaven
  •  de context, die we nu kunnen zien en duiden

Indische vrouw

Mevrouw Kloppenburg was uitmuntend in haar eigen publiciteit. Die was bepaald geen luxe. Want: in de koloniale tijd was weinig ruimte voor een Indische vrouw die medische kennis bezat, een eigen praktijk leidde, boeken publiceerde en dit alles met succes volbracht zonder enige westerse opleiding in de medicijnen.
In de regel was een arts toen een witte man in een witte jas. Een autoriteit.
Dus geen Indische vrouw zoals mevrouw, die door haar moeder was opgeleid.

Moeder

De moeder heette Albertina van Spreeuwenburg. Door haar huwelijk met Carel Versteegh werd zij het hoofd van de huishouding op de onderneming Soekamangli (Java). Njonja besar. De grote mevrouw.
Of iemand haar daarop heeft voorbereid, betwijfel ik.
Ze ontdekte dat de bevolking die werkzaam was op de onderneming, bij haar kwam met ziekten en kwalen. Wat te doen? Via haar man kende ze een westerse arts en aan hem zond ze bodes per paard met een leitje, waarop ze de symptomen had beschreven. Per kerend leitje kreeg ze advies.
Daarbij moet ze een levendige interesse hebben gehad in plantengeneeskunde.
Dus haar kennis groeide.

Geschrapt

Dat is al een bijzonder mooi verhaal, verteld door haar dochter. Wat hierin ontbreekt is: hoe ontdekte ze die geneeskrachtige kruiden? Vast niet door experimenteren. Vermoedelijk door omgang met de inheemse bevolking. Dat paste niet zo goed in het koloniale verhaal. Dus werd het geschrapt.
In het verhaal van de dochter zelf, staan al iets meer bronnen.
In het kort gaat dit zo.

De dochter groeit op tot jonge vrouw, trouwt met Herman Kloppenburg en krijgt kinderen. Dan wordt Tina, het oudste meisje, ziek. Mevrouw Kloppenburg haalt er een westerse arts bij. De man stelt een verkeerde diagnose en Tina sterft. Dat is 1899.
Mevrouw Kloppenburg is radeloos van verdriet en schuldgevoel.
Dan stort ze zich op aanraden van haar moeder op de studie van de plantengeneeskunde. Het is wat we nu zingeving noemen. Geef aan anderen wat je zelf nodig had. Daar zit de troost.
Er kwamen patiënten en boeken. Vooral van Indische planten en haar geneeskracht (1907) verschenen in de loop der jaren verschillende edities, al dan niet met een platenatlas waarin afbeeldingen stonden van de te gebruiken planten. Met de twee boeken kon iedereen zelf medicijnen maken. Maar wie zelf naar mevrouw Kloppenburg kon, deed dat. Ze woonde het langste in Semarang, Bodjongweg 80.
Ik was er in 2008 en keek naar het huis. Haar achterkleinzoon Fred had me verteld wat-waar was, als kleine jongen liep hij er rond. En ik wist er door hem ook de weg.
Mevrouw Kloppenburg was toen dichtbij me.

Maar hoe legitimeerde mevrouw nu haar succes? Ik bedoel: in die tijd.

  • Het was liefdewerk, want ze vroeg geen geld aan haar patiënten
    Dus ze manifesteerde zich niet als arts, wat ze eigenlijk wel was. En daarbij, haar echtgenoot Herman wilde niet dat zijn vrouw geld verdiende, want in het huwelijk moest alleen de man kostwinner zijn en dat was hij.
  •  God wilde het, dus niemand kon ertegen zijn
    Mevrouw was overtuigd katholiek en verhaalde nogal eens over dromen waarin ze boodschappen en raadgevingen ontving. Zo werd duidelijk dat de Heilige Geest aan haar zijde stond.
  • Ze trad op als Europese vrouw van stand, het Indische aspect negeerde ze
    Dit had te maken met de verhollandsing van de koloniale maatschappij; naarmate er meer vrouwen uit Nederland arriveerde, werd het belangrijker om Hollands te zijn. Taal, gedrag en uiterlijk werden daarop gericht. Mevrouw Kloppenburg voedde haar kinderen streng op. Iets dat ook maar zweemde naar het Indische, werd verboden. Haar jongste dochter vertelde me dat aan tafel geen “staltaal” mocht worden gesproken – wat een woord.
  •  Ook schreef ze nogal dwingend van toon in haar boeken, ze liet weinig ruimte over voor discussie. Ze was een ijzeren vuist in een fluwelen handschoen.

Kettingganger

Een goed voorbeeld van dit alles staat in haar boek Eene nabetrachting (1940).
Hier volgt de dramatische geschiedenis van een kettingganger – een dwangarbeider, in de woorden van mevrouw zelf:

  • Kapokboom
  • Hieronder het verhaal hoe ik er toe gekomen ben om de jonge blaadjes van dezen boom tegen darmverwondingen en daaruit voortvloeiende darmbloedingen te gebruiken.
    Wij woonden indertijd te Padang en bij het huis hoorde een erf, zoo groot, dat de kebon het onderhoud daarvan niet kon bijhouden en wij tot het destijds daar gebruikelijke middel overgingen om tegen f 0,40 kettinggangers – dat zijn veroordeelden – uit de gevangenis te betrekken. Terwijl ik door den tuin wandelde, zag ik op eens één dezer kettinggangers neervallen en dichterbij gekomen bemerkte ik dat hij in een plas bloed lag.
  • Eén der andere veroordeelden nam gauw wat jonge topblaadjes van een kapokboom, kneusde deze met wat water zacht en goot het vocht in den mond van zijn gezel. Deze viel daarop in een rustige slaap tot een uur of drie en om 4 uur – de tijd dat de kettinggangers naar de gevangenis moesten terugkeeren – ging hij alsof er niets gebeurd was met zijn kornuiten mee naar de gevangenis.
  • Dit geval wekte in zoo’n mate mijn belangstelling op, dat ik door mijn man liet informeren hoe het verder met den patiënt gegaan was en wie toch die medegevangene was, die hem die jonge kapokblaadjes had toegediend. De patiënt was geheel genezen en deed gewoon zijn werk en zijn medegevangenen, die hem zoo goed geholpen had, bleek een ter dood veroordeelde hadji uit Tjilegon te zijn, wiens doodstraf wegens deelname aan het uitmoorden der Europeanen aldaar veranderd was in levenslange gevangenisstraf. In Tjilegon (Bantam) en omgeving was hij een bekend doekoen (dessa geneesheer; wonderdokter) geweest. Ook te Padang in de gevangenis was de man nog stug tegen blanda’s en haatte alles wat Europeaan was.
  • Hoe dankbaar ben ik echter dat ik door tusschenkomst van dezen massa-moordenaar in het bezit gekomen ben van een middel tegen darmbloedingen, waarmede ik vele mijner medemenschen het leven heb mogen redden. Is het niet een tol, die deze dweepzieke hadji betalen moest, voor de menschenlevens waarvan hij, gedreven door geloofswaan, een einde maakte?
  • Toeval, zullen enkelen, misschien velen zeggen, doch ik wil hierin weer liever zien de bestiering van den almachtigen God. Ik voor mij geloof niet aan het toeval, tenminste niet als aan eene gebeurlijkheid tengevolge van feitenwillekeur, doch zie in alles liever de doelbewuste leiding van den Schepper, ook al vermogen wij het doel zijner handelen niet te zien of te begrijpen. Geen toeval, maar een ingrijpen van God, in wiens handen wij slechts de nietige werktuigen zijn.

Dat schreef mevrouw Kloppenburg.
Het staat er bijna terloops: een kettingganger. Dat was een dwangarbeider, een veroordeeld man die dwangarbeid kreeg opgelegd. Een koloniale term is ook: kettingbeer. De mening van nu daarover staat haaks op de beleving van toen.
Maar in de interpretatie van mevrouw Kloppenburg moest het zo zijn, want hij was nu anderen weer tot zegen.
De ervaring leidde tot vermeldingen in haar kruidenboek:

Recept

D y s e n t e r i e III.
De jonge bladeren van den Randoe of Kapokboom, die overal in de warmte groeit, (hoe kouder het klimaat is, hoe schraler de kapok). De jonge bladeren bezigt men om de hevigste dysenterie te stoppen; men neemt er een goede handvol van vermengd met wat zout en een weinig water, de bladeren worden heel fijn gekneusd en uitgewrongen en met bijvoeging van een portglas water
door een fijnen doek gedaan. Men perst het sap uit en geeft het den lijder 2 maal daags te drinken ’s morgens op de nuchtere maag en ’s middags om 4 uur; als men het ’s morgens drinkt, dan ’s avonds te voren klaarmaken en in den dauw zetten. Bij gebruik van Randoe of Kapokbladeren mag men geen Katès en geen Ananas gebruiken.

Dysenterie is een zware vorm van diarree, met een risico op uitdroging, verzwakking en de dood. En in het tropische klimaat kan het snel gaan, dus dan wil je wel zelf iets kunnen maken. Ook al is het afkomstig van een massa-moordenaar. Of juist, zoals mevrouw Kloppenburg vindt.

Schrijftips
U ziet het, in een levensverhaal zitten meerdere lagen. Om die te zien, moet u wat afstand nemen en denken: wat mis ik, is er een deel van het verhaal dat ontbreekt, hoe zat het in de tijd van toen?
Ik hoop dat u ouderen in de familie hebt die verhalen kunnen vertellen. Dan is het tijd voor een interview om gewone en ongewone vragen te gaan stellen. Daar help ik u graag bij, evenals bij het schrijven van een levensverhaal. Wilt u van vrijblijvend gedachten wisselen in een telefoongesprek, klik hier om een dag en uur te boeken. (u komt dan op een nieuwe pagina) Ik ben benieuwd naar uw verhaal.

Ga naar de bovenkant