Indische schrijfschool

Waarom een levensverhaal hoofdstukken nodig heeft

hoofdstukken

Wanneer u een levensverhaal schrijft, dan heeft u vanzelf te maken met structuur. Want hoe ordent u nu alles wat u weet en denkt? Dat is structuur: alles ordenen. De grote structuur is die van hoofdstukken. Het meest overzichtelijk is een chronologische ontwikkeling, dus eerst de ouders, dan de kindertijd, de periode van jong volwassen zijn en zo verder. Dat is niet saai. Dat is juist overzichtelijk.

Alles wat hier niet in past, kunt u opbergen in een bijlage of in lange eindnoten. Of in een tekst-kader tussendoor, maar wees daar zuinig mee. U wil uw lezers vasthouden en wanneer u ze veel terzijdes geeft, raken ze de draad van het verhaal kwijt.

Maak alsutublieft hoofdstukken. Anders heeft u heel veel tekst en misschien ook foto’s zonder indeling en dat schrikt af.

  • Een levensverhaal met hoofdstukken: overzichtelijk en daardoor aantrekkelijk om te lezen en te herlezen
  • Een levensverhaal zonder hoofdstukken: een enorme hoeveelheid woorden waarvan je denkt hoe kom ik erdoor

Maar hoe schrijf ik een hoofdstuk?

Dat ga ik nu uitleggen.  Wanneer u een hoofdstukindeling heeft gemaakt en u bent er tevreden over, dan komt de vraag: hoe schrijf  ik een hoofdstuk?

Een hoofdstuk zit in principe eenvoudig in elkaar. Een begin, een einde en dan gebeurtenissen tussen begin en einde. Aan het einde is er een andere situatie dan aan het begin. dat komt door de gebeurtenissen. Vaak zitten mensen lang over dat begin te tobben. Mijn advies: hou het simpel. Doe iets dat werkt en waarin u plezier in hebt omdat het u gemakkelijk afgaat. Dat is de techniek: van groot naar klein.

Gebruik de techniek van groot naar klein

Voorbeeld: een hoofdstuk over uw jeugdjaren in Batavia.

U beschrijft eerst iets groots:

“In de jaren 1930 woonden we in Batavia.”

Dus: het grote is hier de stad Batavia. Hier beschrijft u hoe de stad was: druk of niet, armoede, hoe was het toen met toerisme,  had iedereen telefoon, wat voor winkels waren er toen.  Het doel is: iedereen moet de stad van toen kunnen begrijpen. Het kan geen kwaad, hier te vermelden dat er destijds geen internet was en dat iedereen nog postzegels in huis had.  Dat is het mooie van levenservaring, kunnen vertellen dat er vroeger andere vanzelfsprekendheden waren.

Daarna gaat u een stapje omlaag, bijvoorbeeld naar de straat waar u toen woonde:

“Ons gezin woonde bij het Koningsplein.”

Hier beschrijft u dat plein. Wat voor huizen stonden er, was het er veilig, werd er veel op straat gespeeld, hing er was buiten, welke geluiden waren er te horen en rook het er misschien speciaal? Denk ook aan de Willemskerk.

Nu weer een stapje omlaag en daar wordt het al klein:

“Wij woonde op nummer 12.”

Kijk, hier is uw ouderlijk huis op een mooie logische wijze in beeld gekomen. U beschrijft het huis zodat een lezer er als het ware in kan rondlopen. Het erf, de bomen.  Hoe waren de kamers ingericht? Vertel het alsof u iemand rond gaat leiden.

Nu kunt u de jeugdervaringen die in dit hoofdstuk horen, gaan noteren. U begint bij uw eerste herinnering:

“Ik herinner me mijn baboe.”

Al uw lezers denken: wie was dat? Dat moet u hebben, die nieuwsgierigheid naar uw verhaal.

Zo kunt u in chronologische volgorde het hoofdstuk opbouwen.  Voordelen:

  • U pakt op een mooie manier het tijdbeeld mee
  • U kunt later gemakkelijk nieuwe herinneringen invoegen
  • U heeft een structuur die voor iedereen te volgen is

Hou het simpel. Moeilijk maken kan altijd nog. 

Als u dit onder de knie heeft, kunt u het ook andersom proberen. Dus van klein naar groot. Dan begint u met de alleerste herinnering, of met uw ouders, en dan maakt u het beeld voor uw lezers steeds groter. Het is leuk om te experimenteren en te ervaren wat voor u het prettigste werkt en wat u het mooiste vindt. Dat hoeft niet met een heel hoofdstuk, hoor. Een eerste pagina is genoeg, dan ziet u het al. U heeft het verhaal, en nu komt het plezier van het goed opschrijven.

Gedachten bij 15 augustus

15 augustus

Stichting Herdenking 15 Augustus 1945 – Indiëherdenking 15 augustus 2014, CC BY 2.0, https://commons.wikimedia.org/w/index.php?curid=39695118

15 augustus

Dat is een traditie waar ik dankbaar voor ben, al zet het een klem om mijn hart. Op 15 augustus klinkt de klok bij het Indisch monument aan de Haagse Teldersweg. Japan capituleerde. De oorlog was voorbij, maar er kwam geen vrede.

Opheffing

Wanneer het eenmaal 15 augustus is geweest, denk ik vanzelf aan 17 augustus, toen de Republiek Indonesië werd uitgeroepen, dan de Bersiap, het leven in de kampen en erbuiten, de politionele acties. De opheffing van het KNIL in 1950. Het is een onverbiddelijke keten van herinneringen aan moeilijkheden die ik niet heb meegemaakt. Ik hoorde erover van andere mensen, ooggetuigen tegen wil en dank. Zo leerde ik over deze geschiedenis, want op mijn middelbare school was Indië een onderwerp van twee minuten.

Moeders

Een oudere vriendin zei me eens dat zij en haar moeder vroeger Buitenkampers waren geweest. Ik vroeg, hoe ze aan eten kwamen. Ja, handelen, hier en daar wat proberen, er was ook honger. Jaar in, jaar uit. Dat kon ik me niet voorstellen. Tot op de dag van vandaag – en juist in deze dagen – denk ik aan de moeders, die in tijden van oorlog voor hun kinderen vertrouwen en optimisme moesten uitstralen, want dat hadden de kinderen nodig. En dan na de oorlog soms het weerzien om te ervaren: nu zijn wij andere mensen.

Backpay

Herdenken en terugblikken is de laatste jaren aan het veranderen. Steeds meer groepen mensen worden herdacht, het gaat vaker dan tevoren over verzoenen en aanvaarden. Op zich mooi. Maar ik voel daarbij ook, dat er een deken gelegd wordt over andere emoties, omdat die slecht uitkomen in de tijdgeest. Neem alleen al de Jappenhaat. Of de wrok en achterdocht ten opzichte van elke Hollandse autoriteit. Het niet kunnen of willen vergeven van anderen. De pijn die blijft over een verwoest leven; heus niet alles komt goed. En er is de kwestie van de Indische backpay nog, de plicht van Nederland om soldij en salarissen uit de bezettingstijd te voldoen. Oorlog duurt veel langer dan de jaartallen uit de geschiedenisboekjes.

Beetje pijn

Het is goed dat we hier 15 augustus hebben, met de stem van de klok. Gelukkig besteedt de televisie er ook aandacht aan, dat is een teken dat het serieuzer genomen wordt. Elk jaar weer wordt alles opnieuw uitgelegd, want iets over Indië vergeten ze hier snel. En dat doet bepaald een beetje pijn.

“We werden met open armen ontvangen” zei Ena Stok-van Es

Ena Stok-van Es   “We werden met open armen ontvangen”, zei Ena Stok-van Es. De volle zaal van het Bibit Theater joelde en lachte. Iedereen wist wat de schrijfster bedoelde: hoe koud Nederland had gereageerd op Indische Nederlanders die hier kwamen.

Ena Stok-van Es (1918-2008) is een van de leukste schrijfsters die ik ooit ontmoette. Vol herinneringen aan het Indische leven, spraakzaam, geestig en daarbij gebruikte ze heel vanzelfsprekend woorden als mieters.  Ze schreef verschillende boeken en ze werkte ook nog aan een boek dat Vriendelijk vaderland moest gaan heten – over die ontvangst dus. Dat boek is er niet meer gekomen. Jaren geleden interviewde ik haar voor de Tong Tong Fair.  Bij ons eerste gesprek had ze speciaal voor mij suikervrij hazelnootgebak gekocht. Het smaakte naar gesmolten plastic, maar voor Ena at ik het helemaal op en prees het uitvoerig, zodat ik een tweede stuk kreeg.

Oproep

Ik moest weer aan Ena denken toen ik deze oproep las van de Tong Tong Fair 2018:

Tijdens de 60e Tong Tong Fair plaatsen we de expositie ‘Naar Holland’, over de repatriëring van Indische Nederlanders. De tentoonstelling focust zich dit jaar op de periode 1952-1956, toen veelal Indo-Europese Nederlanders repatrieerden. Of was hun komst een vlucht? Ten behoeve van interviews zoeken wij Indische Nederlanders die in deze periode naar Nederland kwamen. Repatrieerde u in 1952-1956 en wilt u vertellen waarom u Indonesië verliet? Of bent u kind of kleinkind van een repatriant uit 1952-1956? Wat hoorde u thuis? Hoe heeft ú de ervaringen van uw ouders ervaren? Stuur een mail naar de samensteller van de tentoonstelling, dr. Margaret Leidelmeijer: margaret@leidelmeijeronderzoek.nl

Opname

Ena Stok-van EsWat had Ena hier geweldig over kunnen vertellen. Ze kon met humor (die een beetje pijn deed) herinneringen aan de kille ontvangst ophalen. Misschien was het juist die kilte, waardoor ze op latere leeftijd besloot naar haar geboorteland terug te gaan om daar onderzoek te doen voor de romans die ze wilde schrijven.

Had ze schrijfervaring? Ena bezat gezond verstand, optimisme en ze wist dat ze een belangrijk levensverhaal had. De kinderen waren benieuwd, al begrepen ze pas hoe een en ander zat bij het eerste boek.

Dat Ena de romanvorm koos, was goed gedaan. Zo was ze vrijer in het noteren van gevoelige passages, details die ze zich niet precies meer herinnerde kon ze in alle vrijheid aanvullen en het belangrijkste: ze had er veel meer plezier in.  Dat is te merken. De romans zijn meeslepend en spannend.

Het interview en de gesprekken die er waren,  heb ik niet gefilmd. Daar heb ik nu spijt van. Echt, dat gevoel alsof er iets in je hart wordt omgedraaid. Ik dacht er toen niet aan.  Ik durfde ook niet goed. Misschien nam ik aan, dat er altijd een ‘volgende keer’ zou komen. Dat er nog tijd genoeg zou zijn om dit en dat nog te vragen. Zo heb ik over meer mensen spijt. Die levensverhalen komen niet meer terug.

Ena Stok-van Es heeft gelukkig haar boeken achtergelaten met heel wat autobiografische elementen erin. U kent Het geurend goud van Banda toch wel?

 

Praktische schrijftip

Noteer voor uzelf de belangrijkste vragen die u heeft over de familie of uw leven. Maar een top tien, de belangrijkste vraag staat bovenaan. Wie zouden daar het antwoord op kunnen geven? Werk van de eerste vraag af naar beneden, zo weet u het belangrijkste het snelste.

Kent u misschien een knakenkind?

knakenkind

Foto H. Salzwedel, Soerabaja circa 1890 (KITLV media)

Of ik meer wist over knakenkinderen, mailde iemand mij. Nee, dacht ik verbaasd, wat zijn dat dan? Soms hoor je iets dat een begin van een groter verhaal is, en dat is zo met deze knakenkinderen.

Knaakkind

Dit was de vraag in de mail:

“Een vriend van mijn broer met Indonesisch uiterlijk vertelde plots dat zijn vader een knaakkind was. Een leuk woord. Daar moet meer achterzitten, dacht ik. Ik ben op zoek gegaan en daardoor meer geïnteresseerd in ons koloniale verleden. Ik vond wel wat over knaakkind, maar er zijn meer versies… wat weet u van een knaakkind?”

De vraag werd via Kester Freriks ook voorgelegd aan bezoekers die zijn lezing op Bronbeek bijwoonden.  Daardoor weten we al iets meer:

“Knaakkinderen zijn buitenechtelijke of voorechtelijke kinderen die van de vader een muntstuk (een knaak) kregen dat aan de moeder of grootmoeder werd gegeven die het kind verzorgde; het is niet per se gebonden aan de reis want veel van die kinderen werden niet erkend dus de reis naar Nederland was niet nodig; je zou kunnen zeggen dat met dit muntstuk de verzorging van het kind werd afgekocht.”

Rijksdaalder

Het moet een symbolische afkoop zijn want zeg nou zelf: een rijksdaalder is niks als je een kind ervan moet opvoeden. Het is wel schrijnend dat een vader zijn kind voor twee gulden vijftig wegdeed, en ook al waren de tijden toen anders, ook in die periode waren er mannen die hun vaderschap serieus namen, ongeacht of het kind buiten of binnen het huwelijk was geboren. En er waren ook echtgenotes die de voorkinderen van hun man met liefde opnamen. Niet iedereen, niet altijd, maar ze waren er wel.

Verhaal

Hoe dan ook,  het verhaal van de knakenkinderen is nog niet verteld. Zijn er kinderen of kleinkinderen van voormalige knakenkinderen, die iets meer weten?

 

Praktische schrijftip

Kent u woorden en uitdrukkingen uit Indië die met kinderen te maken hebben? Denk ook aan anak mas. Voor u misschien een vertrouwde uitdrukking maar latere generaties moeten het ook begrijpen. Schrijf ze op in een genummerd lijstje. Daarbij hoort: van wie hoorde u die uitdrukking, wat betekende het, welk gevoel had u erbij?

open brief van een KNIL-dochter: Aan Zijne Majesteit Koning Willem Alexander

KNIL

Wilhelmina in gesprek met oud-militairen van het KNIL, te Bronbeek. (Wikimedia commons/ Tropenmuseum

Wie bereid is voor de Nederlandse vlag te sneuvelen, mag daar iets voor terug verwachten. Erkenning. Respect. Aandacht. Dat geldt ook voor het KNIL.  In een Facebookgroep vond ik een open brief van Toby de Brouwer. Ze gaf me toestemming die hier te plaatsen.


Aan zijne Majesteit Koning Willem Alexander

Den Haag, 22 mei 2019

Beste Majesteit,

Tot mijn grote ontsteltenis, ongeloof en veel verdriet, zag ik dat U op 27 juni a.s. het Nationaal Museum aan de Sophialaan in de Haag gaat openen. Dit kan toch niet waar zijn?

De Indische gemeenschap wacht nu al meer dan 74 jaar op erkenning, excuses en backpay-salarissen voor onze voorouders er ouders.

Onze vaders en opa’s hebben in het KNIL gevochten voor Nederland en uw overgrootmoeder koningin Wilhelmina.
Onze vaders en opa’s hebben in Jappenkampen gezeten, velen hebben het niet overleefd,
Anderen hadden het geluk te overleven, maar ze zijn gemarteld, kregen niet te eten en hadden verschrikkelijke ziektes.

Onderluitenants KNIL L. J. Kievit. K. A. Gootjes. H. J. Pattinama, W. Dieleman en C. W. Broekhuizen. (Wikimedia Commons, Nationaal Archief)

 

De 2e generatie van deze ouderen hebben er heel veel ellende van ondervonden.
U heeft vast niet veel tijd om te lezen, maar lees eens de tolk van Java van Alfred Birney en denk daarbij dat dat maar 1 geval was, zo zijn er duizenden.
Deze duizenden wachten nog altijd op de uitbetaling van de salarissen voor de tijden dat hun vaders en opa’s gevangen hebben gezeten.

Al de opeenvolgende regeringen hebben de Indische Kwestie nooit totaal willen oplossen en dit is een smet, ook op naam van uw overgrootmoeder koningin Wilhelmina.
Zij heeft zoveel beloofd en de beloften zijn nooit nagekomen.

U bent zelf geen veteraan, maar ik hoop dat u wel het gevoel voor hen kan opbrengen wat dit met hun heeft gedaan en nog doet.
Mijn vader is verbitterd gestorven door dit onrecht, ik heb hem beloofd voor hem te blijven vechten.
Nu ben ik zelf al 71 jaar en die belofte drukt zwaar op mij, want zo als het het nu uitziet zal ik even verbitterd als hij gaan sterven.

U heeft een leuk gezin en een leuke familie, kunt u zich voorstellen hoe het zou zij als hen dit overkwam/overkomt?

Ik las laatst dat u in een achterstand wijk spontaan op bezoek bent geweest, ik kreeg er een warm gevoel door en dacht: hee, een echte koning voor de mensen.

U heeft op uw school waarschijnlijk ook niet de gehele kwestie van Nederlands Indië geleerd, want daarover werd gezwegen en wij worden niet gehoord.

KNIL betekent KONINKLIJK NEDERLANDS INDISCH LEGER, onze vaders en voorvaders waren en zijn echte Nederlanders, hebben gevochten voor een land wat de meesten niet kenden en voor uw overgrootmoeder. En wij worden gewoonweg genegeerd, weet u wat dit met ons doet?

Geef ons net als die nieuwe Nederlanders in de achterstand wijk van Den Haag ook de mogelijkheid met u te praten.
U kunt bij mij thuis komen of er kan een andere afspraak gemaakt worden zodat u met
meerdere slachtoffers kunt praten.

Geef ons die kans voor u het museum gaat openen, anders is die opening voor duizenden
Indische Nederlanders een diepe belediging.
Open uw hart en praat alstublieft een keertje met ons en luister eens naar onze ECHTE
verhalen, want in de loop van de jaren zijn al die regeringen niet juist ingelicht door betreffende ambtenaren.

Met diep respect als u dit voor ons doet en met grote teleurstelling als u ons weer niet wilt horen.

Hoogachtend,
Toby de Brouwer
Dochter van een KNIL soldaat

In Soerabaja (Wikimedia Commons/Tropenmuseum)

 

Praktische schrijftip

Een manier om over vroeger te schrijven, is in briefvorm. Schrijf een brief aan uw vader of moeder over uw kindertijd. Wat was er fijn, wat vond u moeilijk, wat herinnert u zich nog van het samenzijn? Die brief schrijft u eerst voor uzelf, om te bewaren. U hoeft die aan niemand te laten lezen, als u niet wilt.

Wat betekent het om Indisch te zijn in Nederland?

Met Marc Tierolf en op het tafeltje de ketjap van Oma Miet

Dit is de vraag die ik stelde tijdens mijn interviews op de Tong Tong Fair: wat betekent het om Indisch te zijn in Nederland? De antwoorden waren verschillend. Marc Tierolf blijft uitleggen wat Indisch is, en andere gasten zeiden dat ze eerst het IQ van de gesprekspartner inschatten om pas dan te beslissen of ze gaan uitleggen.

Jongere generaties

Want ja, Indisch zijn is nog altijd iets dat uitgelegd moet worden. Kennelijk. Wat treurig, eigenlijk. Er is ook vrolijker nieuws: de jongere generaties zijn actief op zoek naar verhalen, herinneringen, brieven en anecdotes en daarvoor hebben ze de oudere generaties nodig. Dus als u ooit denkt: ‘Waarom zou ik mijn herinneringen opschrijven?’ Dan is dit het antwoord: de jongere generaties zitten er wel degelijk op te wachten. Ze weten weinig.

Voorbeeld. Op de Tong Tong Fair interviewde ik de schrijfster Merel Hubatka over haar roman Norman. Die gaat eigenlijk over haar vader, een man die bestuursambtenaar was op Nieuw-Guinea. Na het gesprek stond een oudere heer op die zich meldde als kennis van haar vader. Dat was voor Merel bijzonder: om haar vader op een nieuwe manier te leren kennen. Door het bestuursleven van haar vader, zet Merel zich nu in voor zelfstandigheid van de Papua’s. Dat had haar vader nooit kunnen denken toen hij als jonge jongen brieven schreef naar de familie in Nederland.

Dus u ziet: elke generatie heeft een eigen verantwoordelijkheid. De ene generatie voor het bewaren en doorgeven. De andere generatie voor het ontvangen en verwerken. We hoeven alleen onze eigen verantwoordelijkheid te dragen.

De kinderen

In mijn talkshow De Eerste Generatie Show interviewde ik Frank Boon (83). Hij had zijn levensverhaal opgeschreven, dat uitgeprint bij de kopieerwinkel om de hoek laten inbinden. Simpel, goedkoop en praktisch. Daaruit las hij een passage over de Bersiap voor, een ellendig fragment. Dus ik vroeg: “Waarom heeft u dit opgeschreven? Er zijn genoeg mensen die de kinderen hier niet mee willen belasten.” En hij zei: “De kinderen hebben er recht op om alles te weten, ook de moeilijke dingen. Alleen dan kunnen we van de geschiedenis leren.”  Goed punt.

Spreekuur

En dan hield ik ook nog elke dag spreekuur voor de Indische Schrijfschool. Ik zat aan een tafeltje en wachtte op wie er wilde komen praten. Dat ging goed. Ik ontmoette cursisten (leuk!), luisterde naar levensverhalen (ontroerend) en kon voor een aantal bezoekers praktische schrijfproblemen oplossen (super). Volgend jaar hoop ik weer spreekuur te kunnen houden. En als u denkt: ga daar-of-daar ook eens heen, dan hoor ik het graag.

Praktische schrijftip

Herinneringen opschrijven hoeft geen groot project te zijn. U kunt beginnen met een rijtje jaartallen die belangrijk waren, namen van familieleden, plaatsen waar u heeft gewoond. Dat is voor latere generaties al een enorm houvast.

Gratis spreekuur op de Tong Tong Fair


Elk jaar kijk ik uit naar de Tong Tong Fair. Het is een tijdelijke Indische stad waar je iedereen zomaar tegenkomt,  en waar je van alles hoort. Plus, nergens anders kan ik de geur van doerians opsnuiven. Doe ik al op de eerste dag. Lekker.

Spreekuur

Dit jaar ga ik iets nieuws doen met de Indische Schrijfschool. Dat is: spreekuur houden. Elke dag tussen drie en vijf uur zit ik aan een tafeltje en ik wacht op u. Misschien wilt u:

  • mij een stukje laten lezen dat u zelf heeft geschreven en vragen wat ik ervan vind
  • advies krijgen omdat u aan het schrijven bent en u zit vast
  • horen hoe u het beste kunt beginnen aan uw levensverhaal
  • hallo zeggen
  • mij advies geven omdat ik beter een hele andere cursus kan geven en u weet welke
  • vertellen dat u een buitengewone leuke honderdplusser kent die alles nog weet
  • vragen waar de toiletten zijn
  • anders, namelijk…

Dat anders is natuurlijk spannend voor mij. U heeft vragen of overwegingen die ik niet ken, en daarom ga ik dus klaar zitten, in de hoop dat u ze met me wilt delen.

Gratis

Het spreekuur is gratis. Ik zeg het er voor de zekerheid even bij. U kunt gewoon aanschuiven en dan praten we verder. Naar alle waarschijnlijkheid zit ik in de stand van Tong Tong, dus voor de Grand Pasar. Daar is het relatief rustig. Ideaal voor een gesprek.

Programma

Als ik er even niet ben, is de kans groot dat ik in Studio Tong Tong zit. Dit jaar ga ik daar weer interviews houden, heerlijk. Het programma van  Tong Tong vindt u hier. Daarna kom ik weer naar mijn tafeltje terug. Ik heb nog nooit eerder spreekuur gehouden, dus ik vind het ook een beetje eng. Maar als u aanschuift, is het weer gezellig.

Praktische schrijftip

Altijd pen en papier meenemen, u kunt zomaar een idee krijgen. Kleine notitieblokjes zijn goedkoop en gemakkelijk. Altijd wanneer ik zònder het huis verlaat, krijg ik een idee. Typisch.

“Moeder en ik” – over liefde en herinneringen

moeder en ik  Moeder en zoon. Zij inmiddels 103, hij een man in in de tachtig. Zij had hem haar herinneringen verteld en nu zij ze niet meer wist, was het zijn beurt om te vertellen. Dit is mijn verhaal over een bijzondere ontmoeting. Het interview verscheen destijds in Moesson.

Inmiddels zijn ze er alletwee niet meer. Maar wat opgeschreven is, blijft bestaan.


Caroline Rijckmans is 103 jaar oud. Zijn er oudere Indische dames in Nederland? Misschien. Het is de vraag of zij evenveel liefde en zorg ontvangen van een pleegzoon, zoals mevrouw Rijckmans dat krijgt van John Jonxis, geboren in 1928 te Buitenzorg. Bijna tachtig jaar is hij. Ze wonen samen in Alphen aan den Rijn. Een hechte eenheid.

“Moeder en ik”

“Ik ben er weer,” roept John Jonxis als hij de voordeur opendoet. Zijn pleegmoeder herkent zijn stem, zijn stap waarmee hij naar de woonkamer komt. “Wie is dat?” vraagt ze als ze mij ziet. Terwijl John uitleg verschaft, geef ik mevrouw Rijckmans een hand en kijk naar iemand die twee wereldoorlogen overleefde en haar geboorteland moest verlaten om hier een nieuw leven te beginnen. Ze loopt moeilijk, haar gehoor is niet zo best maar ze ziet er goedverzorgd uit. Glanzend zilverwit haar dat zorgvuldig is opgestoken, speldjes en kammen erin, alles op de juiste plaats. Ze draagt een mooie jurk, de kleuren passen bij haar, en aan haar vingers zie ik verschillende ringen met stenen. “Dag mevrouw Rijckmans,” zeg ik blij. Ze zegt kort: “Dag mevrouw.” We gaan zitten, wachten tot John met koffie en spekkoek uit de keuken komt.

Weer is zij stil

Elke wand aan de huiskamer is bedekt met olieverfschilderijen. Veel Hollandse polderlandschappen waarin wat mist hangt, als iets onduidbaars dat eerder in sawahs hoort. Ze zijn van John, weet ik. Hij schildert graag en goed, en hij verkoopt regelmatig, de landschappen en zijn Indonesische werk. John schuift aan en dan, verwacht ik, zal de waterval van herinneringen losbarsten. Want wat zal deze oude mevrouw veel gezien hebben, ik kan haast niet wachten om mijn eerste vraag te stellen. Rustig beginnen, vermaan ik mezelf, en dus vraag ik wanneer ze geboren is. Mevrouw Rijckmans kijkt me zwijgend aan. Nog een keer. Geen antwoord. Dan vraag ik naar de plaats, en weer is mevrouw Rijckmans stil. Ze wendt het hoofd naar John aan die antwoord geeft: 26 november 1904, Kota Radja, Atjeh.

Het is snel gegaan

John zegt tegen mij: “Vorig jaar was moeder helder. Een paar maanden geleden ook. Het is snel gegaan.” Nu begrijp ik het: ik ben te laat gekomen. Te laat voor de vragen, voor de antwoorden, te laat om de kostbare herinneringen aan Indië te horen van iemand die zo ver kan terugblikken. John kijkt een beetje ongemakkelijk naar mij. Want ik ben de buitenstaander en doordat ik er ben, valt het hem op. Anders niet; hij begrijpt haar uitstekend en zij hem ook. John haalt een oude Indische foto van de kast waarop een gezin staat afgebeeld: “Kijk moeder, uw ouders”. Dan een oudere foto waarop een vrouw een baby vast houdt. “Mijn moeder”, weet mevrouw Rijckmans. John haalt de fotoboeken tevoorschijn. Misschien dat er op die manier meer herinneringen terugkomen. Onder de foto’s staan namen en plaatsen, door mevrouw neergeschreven in een rond en precies handschrift, in de tijd toen ze alles nog wist.

“Kijk, dit is Buitenzorg”

Mevrouw Rijckmans bladert. Ze praat in korte zinnen, neemt een enkele keer stukjes eruit, alsof de rest van de woorden er niet toe doen. “Zoveel verdriet. Ze zijn weg. Oma ook. Al die mensen die er niet meer zijn.” We kijken naar de gezichten van de generaties voor haar, naar degenen met wie ze opgroeide, en mevrouw heeft ze allemaal overleefd. “Zo’n foto. Iedereen staat er op. Het is fijn als je dat hebt. Dan kun je er in alle rust naar kijken.” En: “Ik was toen zo jong. Nu niet meer.” Voorzichtig vraag ik hoe dat kan, zo oud worden. Mevrouw kijkt me opeens recht aan en zegt: “Omdat ik nooit getrouwd ben. Ik gaf me helemaal aan mijn werk als onderwijzeres. Al die kinderen met hun hebbelijkheden. Dat deed me wat.” Waarom nooit getrouwd? “Mijn ziel stond er niet naar.”
Verder in het fotoboek. John: “Kijk, dit is Buitenzorg, daar heeft u gewoond.” “Rechts uw vader, en dan uw oudste zuster Mary, uw zuster Louise en uw broer Emile. Mevrouw: “Mary was een beetje vreemd. Hoe dat kwam, weet ik niet. Maar ik was zo klein, ik begreep het toen niet.” Als ik vraag “hoezo, vreemd”, is het net of ik niets gezegd heb. Mevrouw wijst op een foto en vraagt aan John: “Wie is dit?” “Uw vader,” zegt John, “u heeft het me verteld. Hij was resident van Zuid-Oost Borneo. U heeft hem dood gevonden aan zijn schrijftafel.” Een foto van Emile, veel ouder. John tegen zijn moeder: “Emile heeft aan de Birma spoorweg moeten werken.” Tegen mij: “Na de Jappentijd was hij als jurist verbonden aan de temporele krijgsraad, hij moest de Jap berechten.” Mevrouw: “O, ja.” John: “Hier is uw moeder… in dit huis heb ik gelogeerd… uw moeder tussen de bedienden.” Mevrouw: “We hadden goede bedienden.” Tegen mij: “Al sla je me dood, ik zou het niet meer herkennen. Hij weet alles heel goed.”

Samen één geheugen

Dan is het duidelijk. John en zijn moeder hebben samen één geheugen met veel dezelfde herinneringen. Vroeger heeft ze haar verhalen aan hem verteld en omdat hij alles heeft onthouden, kan hij de verhalen nu aan zijn moeder vertellen. Elke dag geeft John haar het Indische verleden terug. Af en toe komt daardoor de emotie van toen naar boven. Mevrouw: “Wat een verdriet.” Ja, knikt John. Het is ook verdrietig steeds afscheid te moeten nemen. Ze was de jongste in het gezin, ooit, en het is zwaar om de oudste te zijn geworden. Mijn vragenlijst schuif ik opzij. Een oude mevrouw, een oud geheugen, ik wacht af wat er gebeurt. Op de grens van onthouden en vergeten.
Soms mag ik over die grens heen.

Idealen voor dit kind

Voorin de fotoboeken liggen papieren van het Indisch Familie Archief, over de afkomst van mevrouw Rijckmans. Hele stambomen. “Indisch, hè,” zegt John trots en hij wijst op de namen van haar ouders: vader Louis François Joseph (1864-1933) en Carolina Sophia Maria Wrück (1876-1958). John heeft ook een stapeltje interviews, kleine stukken uit lokale kranten, en daaruit begrijp ik wie mevrouw Rijckmans was en is.
Er waren vier kinderen, zij was de jongste. Ze werd Lien genoemd. Een katholiek gezin van niveau: doordat de vader resident was, kon er financieel veel. Ze reisden graag over de hele wereld. Als twaalfjarig meisje kwam Lien in Nederland; dat was in 1916, middenin de Eerste Wereldoorlog. Het gezin vergezelde Emile die rechten studeerde. Het moet thuis hecht en warm geweest zijn. Nadien gingen ze terug. Wonen en werken in Buitenzorg, waar Lien opgroeide tot jonge vrouw. Ze ging graag dansen in de soos en ze hield van pianospelen. Ondanks haar talent hiervoor, mocht ze niet naar het conservatorium. Toen werd ze lerares, eerst bij de Ursulinen en later op de herstelscholen. In een van die klassen zat John, een Indische jongen die haar wat deed. Hij was arm, mager en ze had kassian met hem. Tijdens de oorlog was ze relatief veilig, maar niet in de Bersiaptijd. Het huis leeggeroofd, maar zelf bleef ze gelukkig in leven. Ze nam John in huis en gaf hem brood en bijles. Aan zijn moeder beloofde ze dat ze voor dit kind idealen zou hebben, ze zou iets van hem maken. Ze hield woord.
In 1951 voeren Lien en haar pleegkind op de Willem Ruys naar Nederland. Hij wilde kunstschilder worden, maar dat had ze liever niet. Nederland zat midden in de wederopbouw, er waren andere mensen nodig. Dus ging John de techniek in en zoals Lien had voorzien, liep het. Hij had een mooie carrière. Samen maakten ze veel reizen; ze hebben half Europa gezien. Lien gaf in Amsterdam een aantal jaren les op een middelbare school en toen ging ze met pensioen. Ze heeft lang piano gespeeld, tot het lichaam niet meer wilde. Te oud.

“Moeder zag het goed”

moeder en ikZo blijkt dat het levensverhaal van mevrouw Rijckmans en John door elkaar lopen. John was 17 jaar toen hij min of meer geadopteerd werd en sindsdien zijn ze samen geweest, zo’n 63 jaar lang dus. Getrouwd is John nooit, evenmin als zijn pleegmoeder. Naast haar lijkt hij een kind, ondanks zijn respectabele leeftijd. John lacht: “Ja, dat weet ik. In mij is nog altijd de vechterbaasjongen van vroeger. Vechten is boksen. Mijn vader trainde mij, hij leerde me met gewichten te werken en te sparren.” Wat zachter: “We hadden zo’n goede band, ik mis hem elke dag.” Zijn vader overleed in 1944, door dwangarbeid aan de Pekanbaroe spoorweg.
Hij vervolgt: “Mijn biologische moeder is Soendanees. We hadden het erg arm in de oorlog, ze moest alles verkopen: beddengoed, ringen maar gelukkig niet haar trouwring. Moeder is een paar maanden later ook naar Nederland gekomen en hier is ze gestorven. Ze heeft me in het begin geholpen met mijn studie, net als mijn pleegmoeder. Zo kwam ik door de Hogere Technische School (HTS). Uiteindelijk ben ik hoofdconstructeur geweest bij machinefabriek Werkspoor Stork.” John kijkt naar zijn schilderijen en denkt hardop: “Moeder zag het goed. Als ik kunstschilder was geworden, had ik armoede gekend.” Tegen mij zegt hij: “Over de oorlog droom ik nooit. We leven tenslotte hier en we hebben geboft, als je bedenkt hoe berooid we aankwamen. Toen we hier kwamen wonen, heeft de parochiepriester me gevraagd zieke en eenzame mensen te bezoeken. Dat deed ik. Ik ben ook acoliet geworden, dat ben ik tot op de dag van vandaag. Als oudste misdienaar begeleid je dan de jongeren, en dat vraagt veel aandacht.”

Vertrouwen

Johns dagen zijn gevuld. Hij schildert, zet zich in voor de kerk en zorgt voor zijn pleegmoeder. Dat ook hij kwetsbaar is, weet hij: “Vorig jaar ben ik gestopt met motorrijden. Het risico was te groot. Als er iets met mij gebeurt, zit ze morgen in een tehuis. Dat wil ik niet.” Soms piekert hij: “Als ze maar niet valt. Ik kan haar moeilijk optillen. We hebben tegenwoordig een lift in huis, zo kan ze zelf naar boven.” Verbaasd dat ik ernaar vraag: “Wie haar haar opsteekt? Ik natuurlijk. Ja, elke ochtend.”
Behoedzaam informeer ik waarom John zelf niet getrouwd is. Eerst grapt hij: “Ik ben getrouwd met de schildersezel.” Later legt hij de situatie rustig uit: “Door de oorlog kan ik niet meer goed mijn vertrouwen geven aan een vrouw. Ik heb toen te veel gezien wat er mis kan gaan in een huwelijk. Hoe vrouwen kunnen zijn. Later in Holland zag ik de Hollandse meisjes, maar je staat toch anders tegenover een blanke vrouw. Als ik nu iemand zou ontmoeten… het hangt er natuurlijk van af hoe zij tegenover mijn levenswijze als mantelzorger staat.”

Als er geen oorlog was geweest

“Hoe laat is het?” vraagt mevrouw Rijckmans dwars door het gesprek. “Gaan we zo eten?” John zegt het. Ze praten door elkaar heen, ik kan het niet volgen, maar dat ze elkaar feilloos begrijpen is duidelijk. Tegen mij zegt mevrouw: “Ik eet weinig. De honger is op mijn leeftijd verdwenen. Dat is voorbij. Ik drink goed koffie en thee, ik slaap goed. Wat zeuren ze toch over het eten.”
John: “Als ik weer veertig kon zijn, zou ik bioloog worden op een onderneming in Indië. Weet u, als er geen oorlog geweest, dan was alles zo anders gegaan. Dan had ik mijn plicht gedaan tegenover de familie en een gezin gehad met zonen. Nu sterft deze tak Jonxis met mij uit. Maar ik aanvaard het. Soeda, het is voorbij.”

Praktische schrijftip

Wanneer u schrijven lastiger vindt dan vertellen, vraag dan een familielid om een aantal gesprekken met u te voeren. Vraag wel concreet: zeven of tien gesprekken van een uur. Dan is het gemakkelijke om ja  te zeggen. De opname van het gesprek kunt u hopelijk zelf uittikken. Gewoon bewaren kan ook. Zo heeft u toch het een en ander vastgelegd.

“Waar blank en bruin tezamen vloeid”

  Wie kan een foto als deze weerstaan? “Senèn Daëng Mapata, onze vergeten oermoeder” lees ik. De foto zat bij een mooi gedicht dat Wieke van Dorsser me stuurde. Nadenken over moeders is belangrijker dan we vaak denken. Wie was de moeder van uw moeder, en hoe was haar moeder?  Denken in generaties is de familie begrijpen

Hier is het gedicht.


Waar blank en bruin tezamen vloeid’

Waar blank en bruin tezamen vloeid’
Ontstond een nieuwe plant
Die diepgeworteld groeid’en bloeid’
Veracht door tweeërlei kant.

Statig strekte zij haar rug,
Hief zij trots haar bloemen op
Niets kon haar deren, zij was de brug
Tussen ’t blank en bruin getob.

Maar éénmaal spleet de grond uiteen
En scheurde in één slag
De sterke plant zo middendoor
Dat was een zwarte dag

Het ene deel kwam West terecht
Het andere deel bleef Oost
Aan beide groeiden worteltjes
Dat was misschien een troost.

Nu wordt het westelijk deel weer wit
Het oostelijk deel weer bruin
Maar beide behouden ze hun rechte rug
En ook hun trotse kruin!

Wieke van Dorsser

 

Praktische schrijftip

Als u opziet tegen een heel levensverhaal schrijven, dan kunt u proberen of korte stukjes gemakkelijker gaan. Misschien ligt het u om gedichten te schrijven, dat weet u pas als u het uitprobeert. Rijm erin is niet verplicht.

kleinzoon Dion: “In 2010 ging ik op zoek naar mijn roots”

Poublon

“Jogja, 2010”

Wat weten de kleinkinderen, als praten over vroeger moeilijk is? Dat antwoord geeft Dion, een kleinzoon op zoek naar informatie over zijn grootvader Ernst Poublon. Was er maar meer verteld, denk je, was er toch maar iets opgeschreven.


Ik ben Dion, kleinzoon van Ernst Poublon, KNIL-militair. Mijn overgrootvader is vermoord door Japanners waar mijn opa bij was en volgens mij is hij mede daardoor bij het KNIL gegaan. Of hij gevangen is direct na de dood van zijn vader of later, toen hij al bij het KNIL zat, weet ik niet zeker. Hij werd in ieder geval krijgsgevangen genomen en hij heeft aan de Birma spoorlijn gewerkt. Daar heeft hij veel verschrikkelijks gezien. Daarna is hij volgens mij bij Gadjah Merah gegaan.

Mijn opa is nooit meer terug gegaan naar Jogja. Hij heeft nooit naar het graf kunnen gaan. Een broer van hem uit Australië wist dat er een graf was maar niemand uit de Nederlandse kant is daar ooit geweest.

In 2010 ging ik op zoek naar mijn roots.

Zestien uur vliegen.
Drie uur in de trein vanuit Jakarta naar Bandung.
Acht uur in de trein van Bandung naar Jogja.

Poublon

“Mijn opa Ernest Poublon”

Tijdens die rit vertraagt de trein bij sommige bruggen met veel groen eromheen. Een vlinder vliegt naar mijn raam. Ik herinner me dat mijn Indische oma altijd zei: “als een vlinder bij je landt, dan zul je spoedig iemand of een oude bekende weerzien die je hebt gemist.”
Ik vroeg aan het meisje uit Bandung dat naast mij zat of dat iets typisch Indisch was. (Ik had geen idee of het Hollands of Indisch was.) Ze zei dat ze dat inderdaad zo was.

’s Avonds in Jogja aangekomen. Slapen. ’s Ochtends had ik het plan om het graf te gaan zoeken. Becak gepakt en gevraagd waar er een Christelijke begraafplaats was.

Op het kerkhof aangekomen vroeg ik of er een graf was met de naam Poublon. Ze brachten me naar drie graven naast elkaar, allemaal Poublon, maar van veel te nieuw marmer. Het moest een veel ouder graf zijn. “World War Two, KNIL,” zei ik. De man liep naar een oudere man die daar vroeger gewerkt had en soms kwam buurten bij z’n oude collega’s.

Ik moest met hem meelopen. Na een tijdje stopte hij tussen twee graven. Hij had een schep en begon gras weg te kappen, graven, de man was zeker over de zeventig en ik zie deze opa in de warme zon tussen z’n slippers met die 90 graden schep tekeer gaan en ik snapte niet wat hij deed….
Een tik. Hij veegt wat zand weg met sapo lidi en daar staat de naam van mijn overgrootopa: T. Poublon.
Kippenvel.

Zo lang reizen om in Jogja te komen en binnen één uur het graf vinden. Wat een toeval dat die oude man er was die dag en dat hij wist waar het was. Onder het gras.
Blijkbaar was hij degene die tientallen jaren geleden vanwege een nieuwe straat en bushalte het graf heeft moeten verplaatsen en hij wist nog waar het tussen gelegd was.

Ik weet niet zeker of dit een KNIL-graf was maar in mijn verhaal heb ik het altijd onthouden als het KNIL-graf.

Graag zou ik meer weten

Poublon

“Overgrootopa, mijn opa en een oom”

Graag zou ik meer willen weten over tijdlijnen en iets horen over andere verhalen. Beweegredenen.

Waren er twijfels, zeker bij wat getintere Indos zoals m’n opa? Ze voelden zich vast Nederlands maar vonden ze dat altijd nog.

Was er verschil tussen de blanke KNIL en mijn Indo-opa KNIL militairen? Ik wil nog zoveel meer weten.

 

 

 

 

 

Praktische schrijftip

Vragen over vroeger hebben we bijna allemaal. Het brengt rust en overzicht om die vragen genummerd te noteren. Elke vraag gaat over 1 onderwerp: een wat, een wanneer, een waar. Voor anderen is het dan gemakkelijker een antwoord te geven, en u weet zelf precies wat u nog wilt weten. Hoe duidelijker de vraag, hoe groter de kans op het antwoord.

Ga naar de bovenkant