Indische schrijfschool

Een echtvriend van onder de waringin

Op 4 februari 1938 publiceerde Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië een bijzonder vermakelijk verhaal over een gestolen eend. Die was weg. Opgegeten. Evenzogoed was het diefstal. Ik kwam een opvallende uitdrukking tegen: een “echtvriend van onder den waringin”. Wat betekent dat ongeveer?

Hier komt het hele artikel. Zo leuk, met al die details.

Staartje van een Manila-Eend

De Landrechter te Batavia behandelde de zaak tegen den Europeeschen beklaagde Van der S., tot voor kort mandoer bij een particulieren nachtveiligheidsdienst, wien lichte begunstiging ten laste gelegd was. Als getuigen in deze strafzaak fungeerden de Europeesche jongelui B. en Br. Laatstgenoemde verscheen in het blauwe pakje van Soekamiskin voor den rechter, terwijl B., die zijn straftijd reeds achter den rug heeft, „in civiel” zijn opwachting maakte.

Beiden zijn zij inderdaad geen onbekenden voor de politie en Justitie. Het eerste, gezamenlijke, vonnis werd geïncasseerd, toen zij voor den Politierechter te Batavia terecht stonden wegens het plegen van diefstal met braak, op klaarlichten dag, ten huize van een Chineesche vrouw in gang Hauber ketjil 11, waar zij ook woonden. Vervolgens hadden zij zich, wegens diefstal door insluiping ten huize van den heer De Hond op Kramat, gepleegd in den vooravond, eveneens voor den Politierechter te verantwoorden. Br., die den diefstal gepleegd had, werd toen opnieuw tot gevangenisstraf veroordeeld, terwijl B., die buiten was blijven wachten, werd vrijgesproken, omdat het wettig en overtuigend bewijs niet kon worden geleverd, dat hij geweten had wat B. in de woning van den heer De H. ging doen en dat hij voor die woning op den uitkijk had gestaan.
Vervolgens stonden beide jongelui nog voor den Landrechter terecht vanwege het doodslaan van een Manila-eend, afkomstig uit den (gemeentelijken) vijver aan den Lembangweg, met een sikoe-sikoe (breekijzer). Ze hadden deze zaak uit eigen beweging aangegeven, omdat ze, toen de affaire van de inbraak in gang Hauber aan het rollen was gebracht, met een schoone lei wilden beginnen. De eend was ten huize van Van der S., bij wien B. en Br. toen inwoonden, volgens alle regelen der lekkerbekkerswetenschap klaargemaakt en verorberd.
En in deze nieuwe zaak ging het er om, dat Van der S., de gastheer, precies geweten had, althans vermoed moest hebben, dat het met de eend geen zuivere koffie was geweest en dat hij niettemin gedaan had, alsof zijn neus bloedde, de eend door zrjn Inlandsche vrouw had laten klaarmaken en er vervolgens braaf van had gegeten.

 

De Eend van Tante

Beklaagde Van der S. begon en eindigde met hardnekkig schuld te ontkennen. Hij vertelde, dat omstreeks Februari 1936 B. en Br. bij hem waren komen inwonen: ze zouden nl. voor hun eigen kost zorgen, doch B. zou de helft van de huishuur dragen, waarvan echter niets was gekomen.
Argwaan had beklaagde heelemaal niet gekoesterd. B. beweerde, dat hij bij de N. K. P. M. in Zuid-Sumatra werkte en dat hij over eenigen tijd weer terug zou gaan; Br. voerde weliswaar niets uit, maar men moet zich nu eenmaal niet met andermans zaken bemoeien en aangezien beklaagde geen last van zijn not paying guests had gehad, had hij zich van hen niet veel aangetrokken. B. had bovendien bij zijn komst ruim ƒ 150 op zak en daar kan mem een heelen tijd van leven.
Toen kwam de avond, dat de twee jongelui met een eend thuiskwamen. Ze maakten me wakker, aldus vertelde beklaagde, en zeiden dat ze een eend hadden meegebracht, die reeds achter in de keuken lag. Op de vraag hoe ze aan die eend waren gekomen, had B. geantwoord, dat hij het beest van zijn tante op Petodjo had gekregen. Bekl. had dat zonder meer geloofd, was weer gaan slapen, ditmaal extra-fijn in het vooruitzicht den volgenden morgen eenige eendenboutjes te kunnen verschalken.
Daaraan had dan ook niets gemankeerd. Bekl.’s Inlandsche vrouw had er een heerlijk zwartzuurtje van gemaakt en met z’n allen had men voor de rest gezorgd: dieven, diefjesmaat en de respectieve vrouwelijke aanhangselen.
Maar nu zij voor dit geval hadden moeten brommen, schenen B. en Br. het niet meer dan billijk te vinden, dat ook Van der S. de eendenboutjes niet voor niets kreeg. Beide getuigen waren in hun verklaringen uiterst bezwarend, vooral 8., die lachend zijn verhaal deed.

„Hallo, we hebben wat fijns”

Dien avond thuiskomend, aldus B., riep ik tegen Van der S., die in de slaapkamer was: „Hallo, we hebben wat fijns op den kop getikt, zeg. Een vette Manila-eend”.
“Schreeuw niet zoo hard,” zei Van der S., “anders hooren de buren het.” En vervolgens, bij het overnemen van de eend uit de handen van B.: “wees voorzichtig, praat er niet over; ik zal wel zorgen, dat er geen veertje overblijft, zoodat de politie niets vindt als ze een inval mocht doen . . .” Persoonlijk had Van der S. daarna het vette eendje op de kast in de keuken gelegd.

Het debat tusschen beklaagde en getuige B. was niet onvermakelijk, zij het ook minder hartelijk van toon en wezen. Zoo voegde beklaagde den getuige op een gegeven moment allervinnigst toe: „Ik heb dat beest nooit vast gehad, B., dat lieg je”. Waarop B., kalm en lachend: „Ach jij, je bent de man die achter de schermen wilt blijven, maar nu lukt dat niet meer.” En toen bekl. weer, blazend van nijd: „Heelemaal niet. Dat is alles gelogen. Als ik het ook maar vermoed had, dat de eend van diefstal afkomstig was, had ik het zelf aan de politie doorgegeven.” En vervolgens de getuige, op zijn beurt dupliceerend: „Ja hè, jij bent de flinke kerel. Maar je moet den Landrechter ook vertellen, dat je mij opium wou laten smokkelen en dat ik daarop niet wou ingaan.” Beklaagde persisteerde standvastig, ook toen Br. hem eveneens bezwaarde, door o.m. te verklaren dat bekl. had gezegd: ik zal de veeren wel door mijn vrouw laten wegmoffelen. Als de politie dan een inval doet, vindt ze toch niets meer. Maar beklaagde hield vol: hij had de eend niet aangeraakt, had niet in de verste verte vermoed dat het beest niet van B.’s tante cadeau was gekregen enz. enz.

Bier en Pait als Huishuur

Want hij herhaalde het met klem en waardigheid: als hij ook maar iets vermoed had, dan zou hij Wist de Landrechter wel (en dat kon navraag velen) dat hij, beklaagde, in de drie jaar gedurende welke hij bij dien particulieren nachtveiligheidsdienst werkzaam was geweest, de meeste zaken had aangebracht? Dat hij meermalen de politie tips had gegeven, om op het spoor van misdaden te komen? Hier, inspecteur W e r s o n van de derde sectie wist daar alles van. En nou was-ie, alleen „door die rot-eend”, zijn baantje van bewaker der misdaad kwijtgeraakt.
De Landrechter kwam, onaardig genoeg, heelemaal niet onder den indruk van deze lijst van wapenfeiten. Hij bromde zelfs zooiets van dat je nu eenmaal dieven met dieven vangt, en dat men zeer wel zaken bij de politie kan aanbrengen en zelf zaakjes afwikkelen, om tusschen de bedrijven door persoonlijk dingen uit te halen, die niet in den haak zijn.
Getuige B. was overigens een zeer kwade en hechte tegenpartij. Hij werd bij wijze van spreken kalmer naarmate bekl. zich opwond, en deelde nog mede, dat bekl. hem had overgehaald, samen te gaan wonen. Inderdaad had hij nooit de halve huishuur betaald, maar daar stond tegenover dat hij beklaagde heel vaak had getracteerd op bier en pait en hem ook dikwijls had meegenomen naar de bioscoop. De halve huur was dus in natura dubbel en dwars betaald geworden
Toen wilde de Landrechter weten, waar bekl.’s vrouw thans wel was; want die moest er toch ook iets van geweten hebben hoe het gegaan was.

Het afvallige Vrouwtje

Maar deze mevrouw Ojé bleek foetsie en dubbel-afvallig. Want in de eerste plaats had ze bekl. in den steek gelaten, om haar geluk elders te beproeven, en in de tweede plaats had ze bij haar verhoor door de politie beklaagde vrij onbehoorlijk bezwaard.
Ja, bevestigde bekl., ze is aan den haal. Ik geloof dat ze nu in Bandjermasin zit, maar weten doe ik het niet. Ik zelf kan haar nergens vinden, terwijl ik haar noodig heb voor een andere zaak.
Je hebt haar natuurlijk zoolang aan den haal laten gaan, hè?, veronderstelde de Landrechter listig.
O neen, zei bekl., ze was allang weg voordat deze zaak begon.
Niettemin, de verklaring van de trouwelooze mevrouw Ojé werd er niet minder bezwarend door. Bij de thuiskomst der jongelui met de eend had ze tegen haar echtvriend van onder den waringin gezegd: Jan, ik begrijp niet, dat jij je met zulke menschen als B. en Br. inlaat.


Niettemin, de verklaring van de trouwelooze mevrouw Ojé werd er niet minder bezwarend door. Bij de thuiskomst der jongelui met de eend had ze tegen haar echtvriend van onder den waringin gezegd: Jan, ik begrijp niet, dat jij je met zulke menschen als B. en Br. inlaat.


Landrechter: Ze vertrouwde dat eendenzaakje dus niet. Misschien kwam dat wel, omdat zij geen mandoer bij een nachtveiligheidsdienst was en dus niet zoo verstandig was als U beweert te zijn geweest. ..
Oan had mevrouw Ojé bekl. ook nog hooren zeggen: ssst, schreeuw niet zoo hard, anders hooren de buren het. En den volgenden dag: nou, zeg, jullie hebben een goede eend uitgezocht, er is geen veertje meer te vinden, daarvoor is gezorgd.
Beklaagde gaf den strijd niet op. Hij viel maar weer terug op zijn wapenfeiten bij den nachtveiligheidsdienst en zijn waardevolle tips aan inspecteur Werson. En dan zou hij, bij een voorwaardelijke straf, wellicht een nieuwe baan kunnen krijgen.
Landrechter: Tja, met dieven vangt men dieven. Maar je kan zelf ook wel wat vangen, een dooie eend b.v. En er zijn er, die het veel handiger aanleggen en de zaken door anderen laten opknappen.
Waarop getuige B. maar weer inviel met: Ja, Landrechter, hij wou me opium laten smokkelen, maar ik wou niet. En getuige Br. had toen nog een verhaal omtrent een clandestienen Mauser, welken bekl. voor hem zou verkoopen, hoewel hij bekl. gezegd had, dat het een clandestien vuurwapen was.
Bekl.: Dat is niet waar. En ik heb inspecteur Werson zoo vaak geholpen.
Landrechter: Ja, dat is een manier. Anderen aanbrengen en het zelf ook doen. Als jij dacht, dat het zaakje van die thuiskomst met een dooie eend gezond was, moet je zelf toch wel een heel domme eend geweest zijn. Je bracht veel zaken aan, dus zoo dom was je niet en bovendien zie je er ook wel leep uit.
Wat vanaf het begin wel duidelijk was geweest, werd steeds duidelijker. Beklaagde hing.
Ik zal gratie vragen, kondigde hij reeds aan voordat het vonnis uitgesproken was. Er hangt voor mij zooveel van af, het gaat om een nieuwe baan.
Maar de Landrechter kwam ook toen geenszins onder den indruk. Doe wat je niet laten kunt, zei hij bijna minzaam. En voor mij gaat het hierom, dat niet alleen de dief, doch ook de diefjesmaat er achter gaat.
Het vonnis luidde: twee weken (onvoorwaardelijke ) gevangenisstraf.

Houdt u ook een dagboek bij?

dagboeken

(Wikimedia Commons/ Nationaal Archief)

Wie deze foto ziet, denkt: wie is zij? En ik denk: hield ze een dagboek bij? Van deze mooie intelligente vrouw heb ik geen naam, maar haar gezicht vertelt me dat haar leven inhoud had. Toen, daar, met alles dat ze gewoon en ongewoon vond.

Zulke levens hebben wij ook, vol gewone en ongewone dingen. Houdt u een dagboek bij? Voor later, voor kinderen en kleinkinderen? Het kan al in een klein notitieblokje. Dat u iets schrijft over uw dag. Over waar u aan moest denken toen er dit of dat gebeurde. Dat u over vroeger droomde.

Grootmoeder

Zelf dagdroom ik soms dat mijn grootmoeder een dagboek bijhield en dat het er opeens is, en dat ik dan haar zo leer kennen. Waar ze van hield. Of ze snel boos was. Wat ze graag at.  Ik heb haar vooral gekend als vrouw op leeftijd, knorrig vanwege allerlei toestanden. Maar op oude foto’s lacht ze zo vaak, en ze ziet er uit als iemand die in heel veel plezier heeft. Die vrouw heb ik nooit gekend.

Zeg nou zelf, hoe graag zou het dagboek van uw grootmoeder lezen?

Er zijn gelukkigen die een kookschrift van oma hebben. Dat komt heel dicht in de buurt daarvan, vooral wanneer er kleine verhalen bij staan. Maar dat heeft niet elk kookschrift. Een foto-album is supermooi, alleen: die bijschriften ontbreken zo vaak.  En als ze er zijn, roept dat vragen op. Wie, wanneer en waarom eigenlijk?

Generatie

Dat is het ongeluk van de generatie die veel vragen over Indië heeft. Veel moeders en grootmoeders – of hun echtgenoten – hielden geen dagboek bij en vertelden niet zo heel veel, omdat ze de kinderen niet wilden belasten. Zij moesten in Nederland een leven opbouwen.  “We zijn nu hier.”  Gelukkig zijn er nog ouderen om vragen aan te stellen. Maar ooit zijn wij, bent u, de oudere generatie. De oudste generatie.

Levensverhaal

Zoals wij naar de foto van deze vrouw kijken, zo kijken latere generaties naar een foto van mij of u. Een dagboek bijhouden kan een mooi begin zijn om een levensverhaal te schrijven. U went een beetje aan het schrijven. Het blijkt best te gaan. Dan kunt u verder.

dagboek

Helemaal links: mijn eerste dagboek

Ik ben zo ook begonnen, dat zag u al aan de foto. Toen ik tien jaar was, kocht ik bij de toko zo’n glimmend notitieboek. Er staat zelfs diary op de rug. En ik begon, gewoon voor mezelf, om op te schrijven wat er die dag gebeurde en hoe ik me voelde. De dag erna deed ik het weer. En zo werd het een gewoonte. Als ik wil weten hoe ik was toen ik elf, twaalf jaar was, lees ik het dagboek en dan ben ik weer bij het kind dat ik was.

Als u vandaag met uw dagboek begint, is dat een goede dag. Volgende week leest u het alweer met belangstelling terug. Het leven gaat zo snel. Leg het vast.

Stichting Japanse ereschulden en de erkenning

Japanse ereschulden

“‘t is een klotevolk,” zei de een kalm. Een ander: “Ik sta hier voor mijn ouders, die hebben ze doodgehongerd.” De derde: “Wij blijven hier komen tot de Japanse keizer op zijn knieën gaat of tot de laatste van ons er niet meer is.” Een later spreekt de voorzitter woorden van diplomatie, van de geleidelijke weg, van de dialoog zoeken, en hoe tactvol dat ook klinkt, hij zal net zo min wijken als de anderen.

Japanse ambassade

Die middag ben ik bij de maandelijkse demonstratie van de Stichting Japanse Ereschulden. We staan op de stoep tegenover de Japanse Ambassade aan de Tobias Asserlaan in Den Haag. De zon schijnt. Het is een rustige buurt, vol ambassades en je zou kunnen denken dat er hier een gezellig groepje mensen staat. Tot je ziet dat sommigen een JES-hesje dragen, wit met een rode cirkel erop, die creatief bewerkt is. Daarop staat: “Pay your debts”, en voor de zekerheid staat dezelfde boodschap er ook in Japans schrift. Alles is zéér goed leesbaar, evenals de tekst op de spandoeken. In de ambassade hebben ze de lamellen dichtgedaan. Er beweegt niks. Het lijkt net, of niemand in de ambassade wil weten hoeveel jaren oorlogsellende er op de stoep aan de overkant staat. Toch kunnen ze er de klok op gelijk zetten, want de mensen van JES komen elke maand, ook als het vriest, regent of ijzelt. En dat doen ze meer dan twintig jaar lang.

Ereschuld

Vandaag biedt de Stichting Japanse Ereschulden voor de 173ste keer een petitie aan, bestemd voor de Japanse minister-president. Dat aanbieden doet de voorzitter met enkele leden van het bestuur. Ze worden ontvangen door de ambassadeur. Hek open, naar binnen. Wij wachten en praten.
Die middag zijn er zo’n zestig, zeventig mensen, maar in het begin waren er wel 400. Ook toen de Stichting 60 jaar bestond. Uit dat jaar dateren de knalgele paraplu’s met JES-slogans, die ik vandaag ook zie. Een mevrouw zegt: “Als ik op 15 augustus naar het Indisch monument ben geweest, rijd ik hierlangs en dan steek ik de paraplu even uit het raam.” Erkenning, daar gaat het om. Van de schuld, de ereschuld vooral, die de Japanse regering draagt voor het oorlogsleed. Daar hoort een spijtbetuiging bij en vervolgens een compensatieregeling.

Diplomatie

JES heeft de weg van de diplomatie gekozen. Praten, ook met de Nederlandse regering. Als ik aanbied een steen door de ruiten te keilen, hoeft dat niet. “Dan schiet iedereen de loopgraven in en wat heb je dan?” Dat is waar. Het moet moeilijk zijn de balans te vinden. Al die herinneringen van toen… en toch, nu een geaccepteerde gesprekspartner willen zijn.
Ha, daar is de voorzitter weer. Op de Japanse stoep nog wel. Hij vertelt over het gesprek, en verzekert dat het woord ‘ereschuld’ vaak is gevallen. Dan zijn we een minuut stil om degenen te herdenken die er niet meer zijn. Daarna zingen we twee coupletten van ‘the captives’ hymn’, met regels als ‘may the day of freedom dawn’. Het klinkt lekker hard, ook door de geluidsinstallatie die JES meenam. In de ambassade zitten ze vast met hun handen over de oren.

Tram

De demonstratie is nu officieel afgelopen, maar tijdens de lunch wordt er verder gepraat. Ook over het wel en wee, want de meesten komen al jaren lang. Ik loop langzaam naar de tramhalte. De zon schijnt nog steeds. Als de tram langs het Binnenhof boldert, zie ik een groep Japanse toeristen staan. Het is een vreemd gezicht, maar volgende maand ga ik weer naar een koempoelan.

 

Stichting Japanse Ereschulden (JES)
Opgericht: 2004, Stichting sinds januari 2009
Aanwezig: ca 60, aantal donateurs circa 12.000
Activiteiten: demonstratie voor de Japanse ambassade te Den Haag (elke tweede dinsdag van de maand), aanbieden van petities, aandacht vestigen op de rechtsongelijkheid
Website: www.japanse-ereschulden.nl
Eigen periodiek: JES Nieuwsbrief


Dit artikel verscheen eerder in Moesson

Stichting Sakura en de kinderen van een Japanse vader

Japanse vader

Die zaterdagmiddag ben ik in Spijkenisse, waar de stichting Sakura een bijzondere bijeenkomst heeft. Een terugblik op de reizen naar Japan is aangekondigd. Japan, dat is voor de leden het land waar hun vader is geboren. Moeder, vader, oorlog, dat is het verhaal in drie woorden. Eigenlijk is het veel langer. Ik zal die middag ademloos luisteren en Indische gezichten zien met Japanse ogen.

Zoekacties in Japan

“Vooral toen we pas bestonden, hebben we veel zoekacties in Japan gedaan. Door ons netwerk daar vonden we veel vaders en familieleden terug,” vertelt Claudine Meijer, secretaris van de Stichting. Zelf heeft ze haar vader nooit ontmoet, een foto bezit ze evenmin: “Ik ken alleen zijn naam”. De situatie van Claudine staat niet op zich. Voorzitter Richard Volckmann schat dat er ongeveer tweeduizend “lotgenoten” in Nederland zijn: “Er is vaak schaamte, want in de Indische gemeenschap ben je een kind van de vijand. Van de tweeduizend zijn er ongeveer vijftig lid.” Die leden koesteren de Stichting, die sinds 1995 een open oor en hart biedt aan deze lotgenoten.
De oorlog is voorbij en toch niet, denk ik als ik luister naar de levensverhalen. Al zijn de kinderen van toen nu zestigplussers, ze zijn nog altijd een beetje (of meer) het kind dat ze waren. Een kind dat het eenvoudige verlangen heeft van moeder en vader te houden. Alleen ligt dat hier gecompliceerd. Door de afkomst van de vader maar ook, vertelt Claudine: “Soms heb je een lieve pleegvader gehad met een oorlogsverleden, die wilde je niet kwetsen door naar je Japanse vader te vragen. Die opvoedvader kan echt lief zijn geweest, maar ook een eigen trauma aan zijn kamptijd hebben overgehouden. Er zijn opvoedvaders die dat op ons afreageerden, omdat we een Japans gezicht hadden.” Van wie mag je dan ongestraft houden, vraag ik me af.

Japanreizen

Goed zijn zoals je bent, is het laatste dat hier vanzelf spreekt, begrijp ik. Of een familie hebben waar je thuishoort. Het lijkt me zo’n levensrecht. Maar waar zijn deze kinderen thuis? Nederland vindt het verschil tussen Indisch en Indonesisch al héél moeilijk. De Indische gemeenschap accepteert gemakkelijker ‘Jappenhaat’ dan een Japanse vader. Richard: “Leden zeiden vroeger dat ze Chinees bloed hadden, vanwege hun uiterlijk. Dat kon wel.” In het Indisch Platform zat Claudine naast bestuursleden van de Stichting Japanse Ereschulden aan tafel. Dat ging, maar op persoonlijk niveau is het anders. Ik hoor een man vertellen dat hij vijftien jaar was toen hij hoorde dat zijn vader Japans was: “Ik wist meteen dat het een geheim was.” Zijn de ‘kinderen’ dan thuis in Japan? Wel en niet. De ontvangst door de Japanse vader of de familie kan hartelijk zijn, dan mag je erbij horen. Een man zegt trots dat een familielid vond dat hij zo op hun vader leek. Maar de Japanse familie kan ook elk contact weigeren, en dan mag je wéér niet zijn zoals je bent.
Het zijn lastige onderwerpen voor een zaterdagmiddag, al zijn er ook veel foto’s te zien van de Japanreizen en is er ruimte voor, nou, gewone gezelligheid. Veel eten is er ook.

Kinderen

De ‘kinderen’ worden ouder en de Japanse vaders ook. Velen zijn overleden. Een graf bezoeken kan troost bieden, maar, zegt Richard: “We richten ons op de toekomst. Daar betrekken we ook onze kinderen in, want die hadden een ouder die naar een eigen identiteit zocht.” Dan gaat het groepsgesprek verder en komen er weer nieuwe verhalen over vaders, moeders en ‘kinderen’ die naar Japan gingen. Ik zit er stil bij en luister, met een beetje verdriet van binnen.

Stichting Sakura
Opgericht: 1995
Aanwezig: circa 25 van de ongeveer 800 leden
Activiteiten: regionale bijeenkomsten, themadagen, jaarlijks barbequefeest, zoekacties in Japan, reizen naar Japan.
Website: www.stichting-sakura.nl/
Periodiek: twee keer per jaar Sakura Bulletin
Facebook: Kijk en klik


Dit artikel verscheen enigszins gewijzigd eerder in Moesson.

dominee Stanley Tjahjadi van de Indische kerk

Stanley Tjahjadi   Zo is de dominee. Vrolijk als het kan, met aandacht voor wat er werkelijk toe doet. Hij kwam uit Bogor naar Nederland om hier de Indische kerk te steunen. Dat is officeel de Geraja Kristen Indonesia Nederland (GKIN). Een interview met de dominee.

God heeft een plan met mij

“In Indonesië vieren we 17 augustus”, zegt Stanley Tjahjadi. Zijn ogen gaan glanzen als hij aan de kerkdiensten in zijn geboorteland terugdenkt. Dat is immers de dag waarop in 1945 de Indonesische republiek werd uitgeroepen. Een feestdag is het. Dáár. Hier in de gemeente is het anders: “Uit respect voor de Indische leden vieren we niets.” Vier jaar is hij alweer in Nederland als een van de twee full time predikanten bij de Geraja Kristen Indonesia Nederland (GKIN). Hij voelt zich ook een beetje zendeling, vertelt dominee Tjahjadi, want hij komt iets brengen naar de Nederlanders, niet alleen als predikant maar ook vanuit zijn achtergrond. Perspectief wilde daar graag meer over weten. “Ik geloof dat God een reden had om juist mij naar Nederland te sturen. Voor mij was het moeilijk: ik ben niet jong meer en ik moest een nieuwe taal leren. Maar ik geniet van deze tijd. Er is nog veel dat ik hier moet doen. God heeft een plan met mij.”

Mijn moeder zei: ‘Het was de droom van je vader om naar Nederland te gaan.’

U bent inmiddels er zeker van dat u hier met een reden bent. Maar toen u in 2007 beroepen werd, aarzelde u. Hoe is die verandering gegaan?
Het was een worsteling, dat zeg ik eerlijk. Toen de vraag kwam, was ik voorzitter van de synode van Geraja Kristus met het hoofdkantoor in Jakarta. Wij, mijn vrouw Santi en ik, woonden in Bogor. Elke werkdag reisde ik van Bogor naar Jakarta. Mijn kerk in Bogor was tamelijk groot; we waren met vijf predikanten. Elke zondag hadden we drie diensten. De eerste dienst begon om zes uur ’s morgens en dan ws de kerk vol! Vol! Altijd, duizenden mensen is heel gewoon. Dus ik was in mijn comfortzone. Ik hoefde niet naar het buitenland. Maar toen kwam de vraag van mijn vriend Linandi van de Nederlandse GKIN of ik wilde solliciteren. Mijn moeder zei: ‘Het was de droom van je vader om naar Nederland te gaan.’ We – mijn vrouw Santi en ik- hebben aan God gevraagd om de weg te openen, als dit de bedoeling voor ons was. En dat is gebeurd.”

In Indonesië is dat ondenkbaar.

Dus toen kwam u hier in de kerk. Dat moet wennen zijn geweest. Niet alleen door de taal, maar ook door de cultuur.
Ja, o ja! (Lacht) Nederlanders zijn eigenwijs. Veel mensen bidden niet eens meer. Ze blijven ook gemakkelijk weg uit de kerk. Als iemand zich beledigd voelt, komt hij gewoon niet meer. In Indonesië is dat ondenkbaar. Wat er ook gebeurt, je komt naar de dienst, je praat met de dominee. Hier is iemand opeens weg. Zomaar!

Als je van iemand houdt, dan wil je toch bij Hem zijn?

Wat doet u daaraan?
Ik ga naar ze toe, thuis. Om daar te praten. Dat is de persoonlijke benadering, die is het belangrijkste. Samen delen. Niet top down omdat ik de predikant ben. We praten gelijkwaardig, als in een vriendschap. En ik vraag ze dan om weer te komen de volgende zondag. Als je van iemand houdt, dan wil je toch bij Hem zijn?
Maar ik weet ook dat het voor ons in Den Haag een probleem is dat de diensten ’s middags beginnen. We hebben geen eigen gebouw, dus moeten we wachten tot de diensten in de Nederlandse kerk zijn afgelopen. In Nederland moet je soms op een zondag werken, iemand anders heeft een uitnodiging voor een verjaardag of de zon schijnt en het strand roept… en ze gaan ergens anders heen. Ik begrijp het en toch zeg ik: God moet de eerste prioriteit zijn. Mijn gemeente in Bogor komt voor alles naar de dominee toe, uit zichzelf. In Nederland moet je een afspraak maken. Dus ik maak afspraken, veel afspraken, elke dag afspraken. En dan reis ik door het hele land, om te preken en mensen te bezoeken.
Ik doe altijd mijn best om zo te preken dat mijn gemeente de aanwezigheid van God voelt. Dan komen ze terug. Santi helpt me met mijn preken, want ik ben soms te rationeel. Zij kan meer empathie geven. Als ik preek, heb ik vijftien, twintig minuten, meer niet.”

Wij moeten in vriendschap met elkaar leven.

In augustus staat u voor een moeilijke taak. Op 15 augustus capituleerde Japan waardoor de oorlog in het voormalige Nederlands-Indië afgelopen was. Indische mensen hoopten toen dat ze weer in vrede konden leven. Twee dagen later werd de Indonesische republiek uitgeroepen. In uw gemeente zijn de leden Indonesisch, Indisch en ook Hollands. Hoe gaat u daarmee om?
Het is… we weten dat… (zucht diep) Wij moeten in vriendschap met elkaar leven. In Indonesië vieren we de onafhankelijkheidsdag. Er zijn speciale diensten, we eten samen, het is een mooie dag. Maar in Nederland is dat niet altijd mogelijk. Ik moet me aanpassen, ik moet rekening houden met mijn gemeente. Het hangt er ook vanaf waar ik in die maand moet preken. Wij hebben vijf regio’s en elke regio heeft een eigen karakter. Bijvoorbeeld, in Amstelveen is een sterkere Hollandse dan Indonesische cultuur. Dat komt doordat de meesten in Indonesië een Nederlandse opleiding hadden voordat ze hierheen kwamen. In Rijswijk-Den Haag leeft de Indonesische cultuur van traditie sterker; komen meer oudere Indische mensen, zij hebben de oorlog meegemaakt. Dan bidden we samen, in vriendschap.

Is dat genoeg?
Ik hoop het. Vriendschap is het belangrijkste in deze wereld waarin zoveel mensen elkaar haten. Daarom is de persoonlijke ontmoeting zo belangrijk. Dat is voor Indonesiërs vanzelfsprekender dan voor Nederlanders. Indonesiërs maken geen afspraken zoals Nederlanders. Maar we zijn een kerk. Geen gezelligheidsclub. We mogen niet naar binnen keren, we hebben een taak om naar buiten te gaan, om een voorbeeld voor de omgeving te zijn.

Ik kom uit een familie van predikanten: mijn opa, mijn vader, mijn oom, bijna iedereen!

In Nederland is het niet echt in de mode om in God te geloven. Wat vindt u daarvan?
Laat mij dit verhaal vertellen. Ik kom uit een familie van predikanten: mijn opa, mijn vader, mijn oom, bijna iedereen! Als jongen was ik ‘babah binong’ (ondeugend) en ik dacht dat ik vanzelf naar de hemel zou gaan omdat er zoveel predikanten in mijn familie waren.

Een oude protestantse kerk te Bogor (wikimedea commons, Tropenmuseum)Predikant worden? Niets voor mij. Zo dacht ik. Maar toen ik zestien jaar was, zei een voorganger: ‘We kunnen niet meeliften met iemand anders’. Het was of hij het tegen mij had. Daarna merkte ik hoeveel God aan mij wilde geven. Door Hem heb ik mijn vrouw ontmoet aan de Sekolah Tinggi Teologi (Theologische Hogeschool) in Jakarta, door Hem heb ik een opleiding kunnen doen en door Hem ben ik nu hier. Elke dag ben ik daarom blij. Veel Nederlanders verbergen hun identiteit als christen. Het is net of ze van maandag tot en met zaterdag een masker dragen en op zondag durven ze te laten zien zoals ze echt zijn.
Voor mij is het de belangrijkste vraag hoe ik mijn gemeente zo kan toerusten dat ze hun geloof in het dagelijks leven ervaren, dat ze Gods liefde en macht voelen. We moeten het uitdragen.

Tafeltennis

Maar ook de dominee is een mens die steun nodig heeft. En ontspanning, als het moeilijk is geweest. Wat doet u dan?
Ik tafeltennis twee keer per week. In Bogor heb ik vroeger een kampioenstitel gehaald. Nee, geen wedstrijden meer. Alleen voor het plezier. En een keer per maand is er een ministerium vergadering. Met collega’s praten we over wat moeilijk is, in het werk en in het persoonlijke leven. Dat is ook vriendschap.

De GKIN is voortgekomen uit de zending in Indonesië. In Nederland is de denominatie evangelisch met reformatorische elementen. Sinds 2008 is er een samenwerkingsovereenkomst met de PKN. Momenteel kent de kerk in Nederland vijf regio’s: Amstelveen, Arnhem/Nijmegen, Rijswijk/Den Haag, Schiedam/Dordrecht en Tilburg. De diensten zijn in het Nederlands en in het Indonesisch.  De kerk is o.a. op Facebook: klik en kijk 


Dit artikel verscheen eerder in het toenmalige Perspectief, blad van de PCOB. Portretfoto Otto Snoek.

Geen pardon voor saboteurs

Lin Scholte (familiearchief)

Lin Scholte (1921-1997) schreef ook over oorlog en de tijd die erna kwam. In de bundel Takdiran staat een verhaal waarin haar oom Miran voorkomt. Een droevig verhaal. Lins familie was Hollands, Indisch en Indonesisch – er was in die moeilijke jaren altijd wel iemand die in de knel zat.  Misschien gaat daar haar werk in het hart over: haar grote familie verscheurd door oorlog.

Hieronder het verhaal. Meer lezen? Alles staat in haar verzameld werk.

Geen pardon voor saboteurs

Niet lang na de politionele actie, toen de Nederlandse troepen in Malang waren, verhuisden mijn oom Miran en tante Roos met hun kinderen van Blimbing naar Malang, op Rampalbunul, waar ze hun intrek namen in het huis van Roos’ moeder.

Aan het grote exercitieterrein dat Rampal heette, stonden aan twee zijden Europese huizen. De ene zijde, die aan kampung Rampalbunul grensde, deed gemoedelijk aan. De huizen stonden er verder uitéén, de erven waren ook breder en dieper, ertussendoor liepen gangen of smalle weggetjes die zich na korte tijd naar rechts of links ombogen, verder naar achteren toe: het hart van kampung Rampal. Aan die weggetjes stonden keurige stenen of halfstenen huisjes gerijd met schoongeveegde, goed onderhouden erfjes. Miran en Roos woonden in één van die huisjes. Schuins achter hun woonden haar oudere zuster Sih en Basiran met hun kinderen. Hun erven liepen in elkaar.

Toen Miran er pas kwam, bleek Sih er alleen te wonen met de kinderen; Basiran was nog in de bergen waar hij zich verschool. Hij durfde niet goed terug te keren, vertelde Sih. Maar na enkele maanden keerde hij toch terug, omdat Sih hem verzekerd had dat het rustig was in Malang en dat haar zwager Miran geen last van de blanda’s had, ofschoon hij ze toch bevochten had toen hij dienst deed in het Republikeinse leger.

Op een morgen tegen elven droeg Miran zijn jongste op de arm en wiegde het kind in slaap. Hij probeerde het tenminste. Het was de hele morgen al lastig en huilerig geweest (alsof het kind het voorvoelde, zei Miran later). Miran liep het paadje naast het huis op en neer met de huilende baby, toen Basiran het pad kwam oplopen op weg naar zijn huis. Hij maakte een praatje met Miran, en probeerde het kind te sussen door ertegen te praten en er gekke gezichten tegen te trekken. Toen dat niet hielp, vond hij het welletjes en liep verder het paadje af, zeggende dat hij het zo warm had en een bad ging nemen. Miran antwoordde met een grapje en ging voort met de baby te wiegen.

Juist toen deze leek te zullen inslapen, hoorde Miran op de weg buiten het plotselinge afremmen van motoren en het geknars van wielen, even later gevolgd door het doffe, regelmatige geluid van laarzen op de verharde weg. Miran zag een gewapende troep blanda-militairen in hun straatje komen. Telkens maakten een paar mannen zich los uit hun groep, liepen de erven op en drongen de huizen binnen. Enkelen kwamen ook naar zijn erf. Miran liep ze tegemoet en vroeg in het Nederlands wat de heren wensten. Zichtbaar verrast antwoordde de commandant van de troep dat zij een persoon zochten die Ran heette en hier zou wonen. Even flitste het door Miran heen: ze weten het! Ik ben erbij!

Zich vermannend maakte hij zich bekend als Djemiran, vóór de oorlog sergeant eerste klas bij de luchtdoelartillerie, stamboeknummer 27954, en hij stond daarbij stram voor zover dat mogelijk was met een baby op de arm. De commandant schudde het hoofd en zei dat de naam voluit moest zijn: Ba-si-ran.

Mirans gezicht verstrakte toen hij aan zijn zwager dacht; tegelijkertijd voelde hij intuïtief dat deze niet veel goeds boven het hoofd hing. Daarom antwoordde hij omstandig dat hij, Dje-mi-ran er woonde met vrouw, kinderen en schoonmoeder. Maar terwijl Miran met de commandant sprak, waren de anderen doorgelopen, recht op het huis aan van Sih en Basiran.

‘Als u wilt kunt u inzage krijgen van de militaire bescheiden in mijn bezit,’ bood Miran aan, verlangend de man zo lang mogelijk op te houden om zijn zwager de kans te bieden tot vluchten. Vergeefs, want de commandant werd door zijn manschappen weggeroepen achter Mirans huis. Miran vertelde later: ‘Ik voelde me zo stijf als een plank en kon geen stap meer doen toen de man zich van mij afwendde.’ Miran hoorde Sih iets roepen, iets onverstaanbaars. Het klonk dringend, pleitend, wanhopig en toen schreeuwde ze lang en hysterisch. Een schreeuw die verloren ging in het oorverdovend gedaver van een korte vuurstoot uit een stengun. Ze hadden Basiran te pakken gekregen. In zijn blootje in de badkamer, waar hij dacht zich te kunnen verbergen toen hij merkte niet meer te kunnen vluchten.

Hij lag als een levensgroot vraagteken op de vloer van de badkamer, de vingers van zijn rechterhand nog gekromd in de plooien van zijn baddoek.

Later, nadat het lijk was weggehaald, wierp Miran emmers water over de vloer en tegen de wand van de badkamer om alle sporen te verwijderen. Verbijsterd, grenzeloos verbitterd ook. Hij had het niet voor mogelijk gehouden dat blanda’s zonder vorm van proces iemand zouden executeren.

Hij had het niet voor mogelijk gehouden dat blanda’s zonder vorm van proces iemand zouden executeren.

Overpeinzingen in de Javaanse herfst van mijn leven (1-3)

Rudy Hartung

Rudy Hartung (Semarang, 1940) woont weer op Java, bij een gezin in Purworejo. Hij schrijft over zijn leven daar. Het zijn mooie mijmeringen, over toen en nu, en hoe dat samengaat.

 Hanif

Het is ‘s middags 3 uur

Kom Hanif ben je klaar?

‘Even opa… mam waar zijn mijn boeken?’

Hanif zit in 6e klas lagere school

En vertrouwt altijd op de hulp van Warni

Zijn lieve moeder.

Hanif aan het woord en vraagt zoveel…

We lopen door het bamboe-bos,  achter ons huis. Boven ons, bundelen donkere regenwolken zich samen.  Tijdens zo’n wandeling komt Hanif altijd met zijn verhalen en zijn vragen  aanzetten over wat hem interesseert: Hanif vertelt en Hanif vraagt. Hij heeft nu  behoorlijk veel belangstelling over de wereld geschiedenis. Zoals over de wereldoorlogen van vorige eeuw.  Dank zij smartphone en internet heeft hij YouTube en instagram ontdekt. En leest via deze media over de Nazi’s,  Hitler en  Stalin en over Amerikaanse en Duitse generaals. Of over U-duikboten van de Nazi’s.  Was verrast toen hij zulke kwesties aansnijdt.  ‘Opa wat zijn ‘concentration camps?’ vraagt hij. Dáár kan ik op antwoorden en iets uitleggen. Maar over tanks en  Amerikaanse vliegdekschepen, duikboten en gevechtsvliegtuigen, kan hij mij veel vertellen. Zoals over het snelle Duitse slagschip Bismarck dat door de Engelsen achtervolgd werd en dat het haar ondergang was geworden.  Ik wist het niet!

Hij komt met vragen zoals over D-Day, en hoe Duitsland uiteindelijk door Amerika werd verslagen. Ook  zulke vragen kan ik wel beantwoorden. En dat dankzij hulp van Engeland, Canada en Rusland het bezette Europa kon worden bevrijd.   Of over de aanval op Pearl Harbour door Japan. Daarover heeft Hanif heel veel op youtube gezien. Het  was de reden dat de oorlog tegen Japan uitbrak leg ik uit.  De pacific oorlog van Amerika tegen Japan.  En waarbij het voormalig Nederlands Indie erbij betrokken werd. En opa de atoombom van Amerika?  Ook daarover kan ik wat uitleggen. Dat had als doel om Japan tot overgave te dwingen. De eerste werd op Hiroshima geworpen. Maar toen Japan zich nog niet wou overgeven, had Amerika een paar dagen later de tweede atoombom op Nagasaki   geworpen. En dat toen pas Japan zich aan  Amerika overgaf.  Ik vertel ook aan Hanif  dat Japan en Amerika na de oorlog goede vrienden van elkaar zijn geworden. En dat Amerika Japan heeft geholpen met de wederopbouw van het land.

Tot mijn verrassing heeft Hanif mij een serie  liedjes en filmpjes laten  zien en horen op ‘marsdreun’ uit de Nazi-periode ook via youtube. Ikzelf  had die liedjes en filmpjes  nog nooit eerder gehoord en gezien. En tot mijn verrassing hoorde ik plotseling het bekende clublied  “Hand in hand kameraden” van Fijenoord. Maar dan in het Duits, want het was één van die Duitse propaganda Nazi marsliedjes. Hanif heeft in zijn jonge leven (nu 13 jaar), via  YouTube en internet al zoveel gezien. Het is vast veel meer dan ik in mijn hele leven Ik leer er ook van.  Zijn ouders Par en Warni, zijn twee  heel lieve mensen maar weten over dat soort van kwesties vrijwel niets.

Hanif heeft nog een heel leven voor zich. In een Indonesië, een land met nog zoveel aan cultuur en tradities, niet alleen van Java maar ook  van al dieandere eilanden die bij dit land horen.

 

De lagere school van Loano gebouwd door Nederland

We komen op het schoolpleintje aan. Dag opa, een handkus en Hanif loopt de klas in. Ik blijf buiten wachten en ga op de stoep zitten.  Aan de schoolmuur hangt een bordje. Met tekst: Deze school is op 24 november 1910 geopend. De tekst geschreven in het Indonesisch, maar tot kort geleden hing daar het bordje waarop de Nederlandse tekst.

Overpeinzingen in de Javaanse herfst van mijn leven (4-5)

rudy hartung

 

Nederland heeft veel goeds achtergelaten

Veel Indonesiërs heb ik horen zeggen, dat Nederland erg veel goeds in hun land heeft achtergelaten. Zoals alle dienstwoningen. Het zijn scholen, ziekenhuizen, kantoorgebouwen, postkantoren en stations of gevangenissen. Maar ja, niet alles kan worden onderhouden. Want er zijn prioriteiten en er is een budget over besteding van het geld. De Nederlandse spoorrails en veel sterke rivierbruggen verkeren nog in goede staat. Vaak hoor ik een Indonesiër zeggen, met verholen kritiek op hun eigen kwaliteit van bouwen, dat alles wat Nederland heeft gebouwd werkelijk geweldig is en veel beter. Hier in Purworejo hebben we de prachtige woning van de regent gebouwd in Javaanse stijl met een pendopo. Ook het museum van Purworejo is uit de Nederlands Indie periode. Ook het schoolgebouw van de SMA (HAVO) dat vroeger de kweekschool was van Purworejo. Dat ik nu als Indische Nederlander hier weer op Java kan wonen met zoveel vele sympathieke Javanen om mij heen beschouw ik als een mooi gebaar van Indonesië.

Ik wacht op Hanif

Een zware regenbui barst los. Ik blijf onder mijn paraplu zitten.
Het schoolplein voor mij zie ik in een grote waterplas veranderen. Het is een meer geworden.
Het water stroomt langs mijn voeten. Ik blijf het wegstromende water nog even volgen.

Wat als Indonesië geen kolonie van Nederland zou zijn geweest?

Hoe zou dit Indonesië er hebben uitgezien? Als het land nooit een Nederlandse kolonie zou zijn geweest? Mijn antwoord op zo’n vraag zal zijn, dat ik als Indische Nederlander nooit zou zijn geboren. Ik zou geen 2 Javaanse overgrootmoeders hebben gehad. Ik zou Hanif nooit hebben ontmoet. En ik zou nu ook niet op Hanif zitten te wachten. En hij zou nooit aan mij vragen kunnen stellen: Opa waarom dit ? En waarom dat? Naar alle waarschijnlijkheid, zou dit gezinnetje op een veel lagere levenspeil zitten dan nu. Ik word er verdrietig van. Die vraag gaat de prullenmand in. Dus terug naar de realiteit. Elk verleden of geschiedenis van elk land is een vaststaand feit. Het kan niet worden uitgepoetst.

Hoe denkt Indonesië nu over Nederland?

Voor de televisie juicht de Indonesiër mee, als Nederland een WK wint. En er zullen ook weer oranje voetbalshirts met een rood wit blauw vlaggetje, worden gekocht als Nederland, hopelijk weer zou meedoen aan de WK voetbal. Cruiijf, van Persie en nog veel andere bekende Nederlandse voetballers, zijn hier nog heel bekende helden. Dus kom op Nederland waar blijven jullie met het voetballen ? Indonesië wacht op het Oranje elftal !

Terug naar Midden Java (Eind 1992)
Ik ben van 31 juli 1940 en ben in Semarang geboren (Midden Java). Toen ik eenmaal het besluit nam naar mijn geboorteland terug te keren, was het vanzelfsprekend om mij ergens op Midden Java te vestigen. Gewoon door mijn gevoel. Of misschien? Te zijn beïnvloed door een stille kracht ?
Ik hoefde niet naar Bali waar de meeste Nederlanders zitten. Bali is een prachtig eiland, maar ik zou daar niet willen wonen. Ik wou gewoon terug naar mijn roots hier op Java. De Indonesiër en zeker de Javaan begrijpt dat heel goed. Hier ik voel mij thuis.

Maar ik blijf Nederland met haar bevolking en haar cultuur ook prachtig vinden. Par, die met mij al enkele keren naar Nederland is mee gegaan, zeurt vaak: Oom wanneer gaan wij weer naar Belanda? Dus ook voor Par scoort Nederland heel hoog!

Een Indische sleutelroman over wie eigenlijk…?

Indische sleutelroman “Van mij zelf kan ik alleen getuigen, dat ik deze familie nauwelijks bij naam heb gekend,” zei de Indische romanschrijfster Melati van Java. Dat was strategisch gezegd. Iedereen die uit Indië kwam, kende de familie Dezentjé dus Melati van Java ook.

Maar de beschulding luidde: dat de tweedelige roman Hermelijn (1885) gebaseerd was op ware gebeurtenissen binnen de familie Dezentjé.  Klik hier en lees de roman zelf.

Natuurlijk ontkende de schrijfster.

Hermelijn is een liefdesverhaal over een Hollandse vrouw en een Indische vrouw

Inderdaad, dat kom je niet vaak tegen in de letteren. En in de roman is het ook alleen voor degenen zichtbaar die het leren zien. Bij Melati van Java zag ik keer op keer in haar romans liefdevolle vriendschappen tussen vrouwen ontstaan. De eerste keer dacht ik: mooi. De tweede keer dacht ik: zo. De derde keer wist ik: dit is een patroon, en een patroon heeft betekenis. Daar kwam bij, dat ik wist dat de schrijfster zelf een levensgezellin had. Ik schreef een biografie over haar, de eerste Indische bestseller-auteur van Nederland.

Terug naar Hermelijn. De roman is vernoemd naar de Hollandse vrouw, omdat ze zo blank/wit is als een Hermelijnvlinder. Ze gaat naar Indië om daar te trouwen met Conrad de Meyran. Aan boord leest ze hartstochtelijke liefdesbrieven van Conrad. Maar… die zijn geschreven door Corona. Na het huwelijk vertelt Conrad dit aan haar en dat gaat zo.

“ik vertrouwde zoo op de liefde, die uit je brieven sprak”

Melati van Java

‘Ik heb je niet ten huwelijk gevraagd!’
‘Wie deed het dan?’
‘Cor, wie anders, Cor doet alles en papa ziet haar naar de oogen. Zij heeft op een goeden dag gezegd, Conrad moet trouwen, ik weet een goede vrouw voor hem, mijn nicht!’
‘En heb jij toen dadelijk toegestemd?’
‘Volstrekt niet, ik wilde nog niet trouwen en al zou ik het willen, dan nog bedankte ik er voor een meisje te nemen, dat Cor voor mij had uitgezocht, dat, dat… maar ze hebben mij gedwongen.’
En zijn hoofd in de handen verbergend, barstte hij in een luid snikken los.
‘We mogen hier niets zijn dan poppen, eerst hebben ze mij belet officier te worden en nu… ben ik zoo ongelukkig,’ jammerde hij.
‘Meen je dat ik het niet ben?’ vroeg Hermelijn op bijna onhoorbaren toon; zij huiverde en sloot de oogen; het was of zij zich op een helling bevond, die recht naar een afgrond voerde en of er niets meer te doen was dan zich te laten afglijden in den stikduisteren, eeuwigen nacht.
‘Ik kan het niet helpen!’ mompelde hij.
‘Maar waarom je laten dwingen, Conrad, waarom mij bedrogen, ik vertrouwde zoo op de liefde, die uit je brieven sprak.’
‘Welke brieven?’
‘De jouwe.’
‘Ik schreef geen brieven aan je.’
’t Was of het nog donkerder om haar heen werd; zij bracht de hand aan de ooren en aan de oogen, als wilde zij de vreeselijke verwoesting van haar jeugdig leven niet hooren of zien.
‘Maar wie schreef ze dan?’ vroeg zij bevend.
‘Weet ik het? Zij zelf misschien.’
‘Corona! O God, ’t is ongehoord, maar dan zijn we niet getrouwd, Conrad, we kunnen nog vrij worden.’
‘Neen, ik heb het stuk immers geteekend, we zijn vast geketend voor altijd.’
‘O, dat het kort moge wezen! Schande, schande, eeuwige schande… Waarom juist mij?’
‘Je bent een nicht van Corona!’

Familie

Ja, en zo gaat dat verder. Het slot is ontluisterend. Wat heeft dat met de familie Dezentjé te maken? Precies. Dat weet ik niet. Misschien was er een romance van het type Hermelijn-Corona. Misschien was er een man zoals Conrad.

Eigenlijk denk ik dat deze tweedelige roman ook veel elementen bevat van de familie Kloppenburg, waarvan de bekendste de kruidengeneeskundige mevrouw J. Kloppenburg-Versteegh is. De familie bezat in de rijke tijd veel koffie-ondernemingen op Midden-Java, net zoals de familie De Meyran in de roman.  En eh… Melati’s zuster was de beste vriendin van mevrouw Kloppenburg. Tel daarbij op dat Melati ook een keer een spottend toneelstukje schreef over een Indische kruidengeneeskundige.

O die oude Indische romans, er zit zo heel veel meer in dan we bij de eerste lezing kunnen vermoeden.


Verder lezen:

Hermelijn

Biografie van Melati van Java 

 

Go Oen Gwan van Toko Semarang,

Gisteren was ik op de uitvaart van meneer Go. Een zaal vol mensen die van hem hielden, elk met een eigen waarom, van familieleden, vrijmetselaars, kennissen en vrienden. Er werd mooi en warm gesproken, zodat ik van de weeromstuit naar zijn aanwezigheid verlangde.  Hieronder het artikel dat ik jaren geleden schreef voor Den Haag Centraal. De foto is een screenshot van de website van Toko Semarang.

Go Oen Gwan:
‘Chinezen zijn anders, wij aanvaarden wat er is’

Meneer Go (1929) is eigenlijk een beetje beroemd. “Ja, ja,” lacht hij, want hij wil er niet over praten en toch weer weI. Dat er een documentaire over hem werd gemaakt, twee jaar geleden, zegt hij. Hoe heette die? Ayam Kodok. “Kort maar hoor”, benadrukt hij het bestaan ervan. Zo is hij. Tegelijkertijd iets niet en iets wel zeggen. In zulke woordgrapjes schuilt zijn overlevingskunst. Hij weet nog dat zijn grootvader in Indië kapitein van de Chinezen was, vroeger, in de rijke tijd. Meneer Go kijkt naar zijn rij klanten.

De toko is alleen de laatste dagen van de week geopend. Op die middagen zijn “flexibele sluitingstijden” zoals het bordje op de deur zegt. Dicht betekent soms open, vooral wanneer er klanten op het raam tikken. Vaste klanten meestal, die durven dat. Anderen gaan keurig op winkeltijd naar de langgerekte toko, waar boven de vitrine met de snacks, de koekjes en de maaltijden twee grote portretten hangen. “Mijn ouders”, zegt meneer Go trots, de oprichters van Toko Semarang in de jaren 50. Zijn moeder Han Kim Nio en zijn vader Go Ing Liang. Poëzie voor Nederlandse oren.

In 2007 interviewde ik meneer Go in mijn talkshow De Eerste Generatie Show op de Tong Tong Fair. Voor een volle zaal vertelde hij over zijn leven, zijn ouders, over China en over Indië. Ach, had ik dat maar gefilmd. Maar nu is het te laat.

Meneer Go resideert bij de kassa, waarvandaan hij zijn kleine koninkrijk overziet. Een gemakkelijke kassastoel is wel nodig. Vijf supermarktmandjes ernaast. Plastic tassen op een haak, twee overjarige telefoons die het nog altijd doen. Met elke klant die afrekent, heeft meneer Go een speciale verstandhouding.
“Nog onder de twintig euro. Het is binnen uw budget, keurig, keurig”. “Koopt u liever drie potten sambal. Dat is voordeliger. Eén kopen is ongunstig voor u en voor mij want het is duurder en voor mij meer werk, ziet u”. “Och, 55 euro, dat is duur!” Uit medelijden dat de klant zoveel moet betalen, geeft meneer Go een koekje aan de klant. “Moet u echt zoveel kopen? U krijgt nog een snoepje, wacht even”.

 “Moet u echt zoveel kopen? U krijgt nog een snoepje, wacht even.”

Alles wat een mens kan willen kopen in een toko, heeft meneer Go. Op de planken, in de vitrines, in de vrieskisten of ergens anders waar een klantenoog nog niet gekeken heeft.

Wanneer er geen klanten zijn, denkt meneer Go een enkele keer aan vroeger. Zijn
grootvader die in Pasoeroean rijkdom vergaarde, de suikercrisis, de familie die de rijen sloot, de oorlog, daarna was de rijkdom weg. Hoe moeilijk Chinezen in Indië het hadden. Want meneer Go zegt, als een Chinees een dubbeltje verdient, dan spaart hij, maar als een Indonesiër dat dubbeltje verdient, geeft hij twaalf cent uit en wordt jaloers. Chinezen zijn anders.

Toen zijn ouders zeiden dat zijn hulp nodig was in het restaurant dat toen
bij de toko hoorden, nam hij onbetaald verlof van zijn baan en kwam. Zo is hij opgevoed. Uiteindelijk nam hij ontslag en ging bij zijn ouders werken. Later werd hij, alsof het vanzelfsprekend was, tokohouder te Den Haag. Eén keer is hij teruggegaan naar zijn geboorteland, maar na al die jaren in Nederland was Indië te warm voor hem.

Boos over de oorlog en alles dat verloren is gegaan? “Nee, nee, nooit, wij aanvaarden wat er is.” Echt nooit? Ingehouden: “Eén keer.”

Boos over de oorlog en alles dat verloren is gegaan? “Nee, nee, nooit, wij aanvaarden wat er is.” Echt  nooit? Ingehouden: “Eén keer.”

Indië is een gesloten boek voor meneer Go, maar China niet. Hij was 70 jaar toen hij voor het eerst naar China reisde. “Alles vond ik prachtig!” Momenteel neemt hij lessen in de Chinese taal en bestudeert hij via een ingewikkeld softwarepakket de karakters op zijn laptop. “Ik leer mijn nichtje in de winkel Chinees spreken. Elke dag leer je wat, toch? Het is jammer dat weinig mensen weten dat er in Den Haag echt goed Chinese les wordt gegeven. In het Mandarijn. Wie weet dat? Wie neemt de moeite het te leren?” Dat zouden er meer moeten doen, bedoelt hij. Want China is onstuitbaar in opkomst.
Praten over wat er mis is daar en hoe dat combineert met de Olympische Spelen, maakt meneer Go even scherp.
“Je moet geduld hebben. China heeft tijd nodig om een democratie te worden. Er is al veel bereikt, heel veel. Weet je wat het is, het buitenland oordeelt graag over China. Want China is vooruitgegaan. Nu is het een geleide economie. Met succes, groot succes, en andere landen zijn jaloers. De mensen gunnen het China niet. Ze zeggen te graag: ‘dit is misdadig’. Elk land doet er lang over om een democratie te worden, ik vraag aIleen, geef China de tijd.”

Veel tijd om te denken is er niet in een toko. De klanten komen voortdurend hem vragen over medicijnen of recepten. “Wie weet nog wat wat is?” vraagt meneer Go. Hij, dus.
Uit heel Den Haag komen ze naar hem en al die tijd in de stad wonen en werken betekent veeI Haagse herinneringen: “Ik was één van de eersten die op de Pasar Malam Besar in de Houtrusthallen erbij was. We hadden toen van Philips magnetrons gekregen als experimeriment. Iedereen kwam kijken. Nu heeft iedereen een magnetron”.

“Wie weet nog wat wat is?” vraagt meneer Go.

Meneer Go is intussen een beetje Hagenaar geworden, zegt hij. “Ik zou nergens anders kunnen wonen. In Amsterdam zeker niet. Door de winkel voel ik mij hier thuis, alle Indo-Chinezen kwamen vroeger hier en tegenwoordig komen
hun kinderen ook. Het is een vast punt voor ze. Ik kom niet zoveel in de stad, de stad komt hier. Je wordt een central punt voor de mensen. Je spreekt hun taal, je begrijpt ze”.

Tussen al die klanten heeft zich nog geen opvolger voor de toko gemeld. De twee
kinderen van meneer Go willen niet. Misschien zijn nichtje, hoopt hij, zij bakt zulke lekkere koekjes. Misschien. Voorlopig werkt hij door, want: “Ik heb geen pensioenregeling, weet u wel hoe duur zoiets is? Dat gaat niet, daarvoor verdien ik niet genoeg, ik ben geen handelsman. O, dan was ik allang rijk geweest!”

Zulke rijkdom zoekt hij niet, alleen innerlijke rijkdom. Meneer Go is lid van de Vrijmetselarij: “Als een van de weinige Chinezen. Dat komt ook door Indië: je was daar altijd anders…”
Bij de Haagse loge Sint Jan voelt hij zich thuis: “Daar hebben ze de Indische mentaliteit”. Hij vertelt er soms over China. Ze luisteren. De toekomst ligt dáár, zoals het verleden, voor meneer Go tenminste, in Indië ligt. Dat is voorbij.

Nog een foto uit de talkshow.

Alles is anders geworden, maar Toko Semarang bestaat gelukkig nog, als een wonderlijke winkel met duizenden artikelen en achter de kassa een man die vertelt over Indië, over China en over Den Haag. Hij weet veel, meneer Go, ook wat berusting is: “Wij zijn de oude garde. De anderen zijn dood, al jaren dood. Als wij uitsterven is veel er niet meer. Wat doe je eraan, niets”.

Dan gaat meneer Go even naar achteren. Prompt weten de klanten in de winkel de weg niet meer en kijkt het nichtje achter de vitrine ongerust om zich heen: “Waar is oom?” “Ja, ja,” zegt mijnheer Go met glimogen, als hij terugkomt en iedereen, nichtje en klanten, opgelucht zijn, “ik ben een eenvoudige winkelier.”

 

Alles is anders geworden, maar Toko Semarang bestaat gelukkig nog, als een wonderlijke winkel met duizenden artikelen en achter de kassa een man die vertelt over Indië, over China en over Den Haag.

Go Oen Gwan 1929-2018

Ga naar de bovenkant