indische verhalen

“Voor mijn part ben ik een dubbele pauper”

pauperPaupers werden een probleem. Het ideale in een koloniale maatschappij is dat iedereen een vaste plaats heeft en daar ook op wil blijven. Tevreden en wel. Dan is er rust, overzicht en controle.
Begin twintigste eeuw dreigde de zaak evenwel uit de hand te lopen.

Meer armen

Enerzijds: de mooie wijk Weltevreden (Batavia) groeide. Meer Europanen leefden hier op stand, en geriefelijk bij ‘ons soort mensen’.
Anderzijds: in andere wijken en tegen de kampong aan woonden Europeanen in slechtere huizen, die soms op kamponghuizen leken. Dat tastte het Europese prestige aan.

Het viel de bovenklasse op dat de onderklasse groeide. Zowat per dag kwamen er meer armen. Mensen met weinig inkomen en weinig kansen.
Dan kun je voor jezelf uitrekenen dat daar moeilijkheden van komen. Want hard werken voor een hongerloon, zien hoe gemakkelijk anderen het hebben, en toch tevreden blijven?
Gebeurt niet.

Dus Nederland deed waar Nederland in excelleerde. Vergaderen. In de Oost werd de zogeheten pauperisme-commissie ingesteld, waarbij met paupers die onderklasse werd aangeduid.
Wat een rotwoord.
Gevoelswaarde: tokkies.
Niemand wil dat zijn.
Dat was juni 1902.

Indo-Europeanen

De commissie werd belast met ‘het verder onderzoek naar de maatregelen, welke getroffen zouden kunnen worden tot tegengang, zooveel doenlijk, van het pauperisme onder de Europeesche en daarmede gelijkgestelde bevolking hier te lande.’
Die gelijkgestelden, dat waren de Indo-Europeanen. En dan dus niet de groep die voor Italiaans kon doorgaan, of die kansen kreeg in het leger, op de kantoren of als vertaler, of andere functies hadden met voldoende inkomen, en die in het zwembad lachend op de foto gingen.
Arme mensen. Waarvan veel minder foto’s zijn.

Wat is het met arme mensen, die zijn vaak trots. In de Locomotief van 22 maart 1903 vond ik een ingezonden brief waarin de gewezen militair G. F. P. Fauck klaagt:

  •  over de onbeleefde vragen die aan hem gesteld waren, de commissie had kennelijk enquêteurs ingesteld, en die waren grof in de omgang
  •  over het beledigende van het woord pauper

De brief

Hier komt zijn brief.

  • Geachte Heer Redacteur.
  • Duidt U het mij niet ten kwade dit ik U lastig val met de vragen, wat is pauperisme, en wat is een pauper? Deze vraag werd mij door vele mijner kennissen, die zoo als ik niet in overmaat met aardsch slijk zijn bedeeld, gedaan, naar aanleiding van de pauperstaten die worden ingevuld op navraag van het een of ander lid. Ja, hoe zal ik ze noemen, ik zal maar zeggen paupercommissie.
  • Volgens zeggen is ieder, die minder dan f 100 ’s maands inkomen heeft, een pauper, en wordt hij vriendelijk verzocht de onheuschche vragen gesteld in den pauperstaat te beantwoorden.
    Ik zal mjn eigen persoon eens tot voorbeeld nemen, en dan moet U oordelen of ik, en zooveel anderen die in dezelfde omstandigheden leven, paupers zijn.
    Sinds 1888 heb ik den militairen dienst met paspoort verlaten en sinds dien tijd in mijn onderhoud en dat van mijn gezin voorzien zonder hulp te ontvangen of te vragen van den een of ander.
  • De hoogste bezoldiging die ik in mijn betrekkingen heb genoten is geweest f 60 per maand, en hebben ik, mijn huishoudster, want ik leef in concubinaat met een inlandsche vrouw, en mijn kinderen altijd fatsoenlijk geleefd en ook nog iets kunnen sparen. Nu heb ik hier ter plaatse reeds 7 jaren een kleine zaak (toko) die in ons onderhoud voorziet en wij leven tevreden en zonder zorgen; ik betaal prompt mijn patentrecht, maak geen schulden die ik niet betalen kan of wil, zoo als zoo vele anderen die meer dan f 100 ’s maands te verteren hebben, en laat andere menschen ook leven.
  • Moet men nu mij omdat ik minder dan f 100 per maand inkomen heb, met zulke onheusche en neuswijze vragen aan huis komen, als:
    «Maakt u misbruik van sterken drank.”
    “Prostitutie” (met andere woorden, kneipt je ook de kat in ’t donker)
    »Bent u verkwistend?”
    “Bent u een dobbelaar?” en
    “Met welke menschen hebt u omgang enz. enz.
  • Ik neem aan dat men zulke vragen gerechtigd is te doen tot iemand die om geldelijke hulp of ondersteuning vraagt, en dan zal de betrokkene persoon nog niet zoo ezelachtig wezen om te zeggen, ja! ik maak misbruik van sterken drank enz.
  • Niet dat ik niet onder de paupers gerekend wil zijn (ten minste als men onder paupers niet bedoelt het uitvaagsel of zoo iets der maatschappij), voor mijn part ben ik een dubbele pauper, maar het Gouvernement of wie dan ook moet zich niet met mijn huislijke omstandigheden willen bemoeien zoolang ik niet om ondersteuning of hulp voor mij of de mijnen vraag, en aan mijn maatschappelijke verplichtingen voldoe.
  • Volgens mijn bescheiden meening zou het geld dat men heeft uitgegeven voor het drukken enz. der pauperstaten en wat er nog uitgegeven zal worden, veel beter besteed zijn als men daarmee eenige arme drommels had geholpen, die werkelijk in nood verkeeren.
  • Ten slotte, om niet te veel van Uw kostbaren tijd in beslag te nemen, nogmaals de vraag: wat is pauperisme? en wat is een pauper? Hoogachtend Uw Dw Dienaar, G. F. P. Fauck.

Controle

Fauck had een punt en een goed punt ook. Werkelijke nood bestond er genoeg, de tehuizen zaten vol. Wat wilde de commissie nou eigenlijk?

Ik vermoed: controle. De koloniale macht was in sterke mate een burecratische macht. Papieren, bewijzen, certificaten, diploma’s en radicalen.
Kantoren met bureaus en ambtenaren en parafen.
Vergunningen.
Registraties.
Pasjes.

Vooral de armste Indo-Europeanen waren kwetsbaar en kwamen sneller in de knel. Met de introductie van de ethische politiek werd er een voorkeursbeleid gevoerd pro inheemse bevolking. Zij kregen nogal eens de laag betaalde tijdelijke overheidsbanen – zoals bij de Staatsspoorwegen- ten koste van anderen.

Roman

Zo roep je dus juist die onrust op. Beter opgeleide Indo-Europeanen kwamen al langer in verzet, er was een Indo-Europese pers. Maar nu klonken er luidere stemmen, zoals die van Victor Indo. Hij schreef de roman De paupers (1915). Een fragment. Een groepje mannen zit bij elkaar en praat.

‘’t Is toch geen reden,’ meende Boong, ‘om inlanders en Chineezen vóór te trekken. De regeering moet eerst voor ons, Indo’s, zorgen, en dàn pas voor inlanders en Chineezen. Eerstens zijn wij toch óók Europeanen, ten minste van Europeesche afkomst….’
‘Maar óók van inlandsche afkomst,’ merkte Perisa, ’n kleine, donkere gestalte, nuchter op.
‘Hou jij je smoel,’ snauwde Boong vriendschappelijk hem af, ‘jouw vader was zeker ’n toekang aer. De mijne werkt bij de waterstaat.’
[…]
“O ja, ik heb ’t altijd gemeen en onrechtvaardig gevonden, dat de totoks, die ons in de wereld geschopt hebben, ons aan ons lot overlaten als we naar ’n betrekking zoeken. In plaats nou ons te helpen, geven ze de baantjes weg aan Chineezen en inlanders. Is dat eerlijk? “t Heet, dat ze ons met Europeanen gelijk stellen, – dan moeten ze ons ook boven Chineezen en inlanders verkiezen, als ’t op ’n betrekking aankomt, wat zeg jij Lam?”

Dat was 1915.
Vier jaar later werd het Indo-Europeesch Verbond opgericht.
Paupers, wat nou paupers, ze eisten hun plaats op.
Vuist op tafel, branie.

Schrijftips

Wanneer u over de familie in Indië schrijft, hoort daar ook de historische context bij. Het waar-horen in de koloniale maatschappij was van belang, ook de kansen die de tijd van toen wel of niet bood. Indië was voortdurend in ontwikkeling, dat is het fascinerende van de tijd van toen. Wanneer u werkt aan een verhaal en met mij wil praten over de context, boek dan vrijblijvend een telefonisch overleg in. Klik hier en kijk hoe dat gaat (er opent een nieuwe webpagina).

gratis ebook

Hoe beri-beri het Oost-Indische leger ondermijnde

beri beri ‘Wat is beri-beri en welke maatregelen kunnen tegen haar genomen worden?’ Die vraag stelde het Indisch Militair Tijdschrift in 1886.

Een belangrijke vraag.
Het antwoord was vooralsnog: niets.
Dat was beroerd genoeg, gezien de situatie:

  • Een zieke militair kon niet vechten. Gezien de grote hoeveelheid patiënten, was het leger veel minder inzetbaar;
  • Militairen moesten naar het hospitaal, de verpleging kostte handenvol geld en zo stegen de kosten van het Oost-Indische leger nogal, en de Nederlandse regering vond het al zo duur;
  • In 1885 en daarna werden vooral gevallen in Atjeh aangetroffen, waar juist alle mankracht nodig was, ook dwangarbeiders liepen de ziekte op;
  • Cijfers voor Atjeh: in de periode 1873-1913 sterven tienduizenden militairen door ziekten, terwijl er in verhouding tweeduizend sneuvelen. De gewonden zin hier buiten beschouwing gelaten. (Bron: Hans de Hartog: De militair-geneeskundige verzorging in Atjeh, 1873-1904, Amsterdam, 1991)

Paraat

Wat voor ziekten waren dat allemaal? Cholera. Tyfus. Tuberculose. Dysenterie. Venerische ziekten. Noem het op en de militairen leden eraan en stierven erdoor.
Nu weten wij meer over bacillen, bacterien, besmettingen en vitaminen maar toen? Het was een ondermijnende factor in de koloniale onderneming. Die berustte op een actief en paraat leger. Dat was er dus niet.
Of niet genoeg. Door alle ziekten raakte het leger ondermijnd.

Pastoor Verbraak

Ik raakte nieuwsgierig naar beri-beri toen ik er iets over las in de biografie van Atjeh-pastoor H.C. Verbraak (1835-1917). Een militair schrijft over de naastenliefde van deze pastoor. Juist daardoor voelde ik iets van de ellende van die diagnose. Je ligt in het ziekenhuis. Veel hoop is er niet. De militair:

  • Ik was […] ziek geworden aan boord in de haven van Oleh-Leh en werd naar het hospitaal te Panteh-Perak gebracht. De diagnose was berri-berri. We waren met twee onderofficieren op een
    kamertje. Mijn geheele lichaam was zoo gezwollen en de hartwerking in een periode, dat ik het einde nabij meende. Ik dacht aan mijne betrekkingen in Holland en allen trokken mij als in een nevel voorbij.
  • In eens werd ik overvallen door die vreeselijke benauwdheid, aan berri-berri-lijders wel bekend, die gewoonlijk het laatste stadium der gevreesde ziekte aankondigt. Mijn oppasser had het druk met andere lijders en mijn kamergenoot was er al niet beter aan toe dan ik zelf.
  • Plotseling duikt een zwarte gestalte voor mij op en vraagt met zachte stem: “Wat is het mijn jongen? Gevoelt ge u benauwd? Wacht, ik zal je even helpen?”
  • En met een handigheid, die alleen practijk en toewijding kunnen doen aanleeren, werd ik in een gemakkelijke houding gelegd.
  • Toen volgden, met een stem die me op dat oogenblik zoo wel deed, zulke troostende woorden en zulke mannelijke taal, dat het mij als electriseerde en de hoop op genezing weer terugkwam.
    De zwarte gestalte verwijderde zich; er waren zoovelen die met verlangen naar zijn komst uitzagen.

Beri-beri

Pastoor Verbraak was er, met, voor en tussen de zieken. Hij kon ook zelf besmet raken en eraan sterven, veronderstelde men, want veel was toen niet bekend. Wel over het verloop van de ziekte.
In het even geweldige als griezelige boek van A. Arn. J. Quanjer en J.A. Lodewijks: De geneeskundige raadsman bij ziekten en ongevallen (1896) las ik dat niemand wist hoe je met beri-beri besmet raakte:

  • Vooral onder soldaten, gevangenen en aan boord van schepen eischt deze ziekte dikwijls vele slachtoffers. Wat de juiste oorzaak is, is nog niet met zekerheid uitgemaakt […].

beri-beriDe twee auteurs beschreven het dramatische ziekteverloop. Zit u nu te eten, dan even overslaan. Dit gebeurt er als je het krijgt:

  • De ziekte openbaart zich het eerst door een algemeen gevoel van onwelzijn, spoedige vermoeidheid, pijn in de beenen en hartkloppingen, met een gevoel van druk in het hartkuiltje bij geringe inspanning. Vervolgens beginnen de beenen ’s avonds dik te worden en neemt de pijn in de beenen toe.
  • Maakt een plotselinge dood geen einde aan het leven, dan worden de beenen voortdurend dikker en ontwikkelen zich de verschijnselen van algemeene waterzucht (zie aldaar). Deze verschijnselen gaan bovendien vergezeld van eene afneming van het gevoel in de huid van het onderbeen, die gevolgd wordt door verlamming in de spieren aldaar, zoodat de zieke met de grootste inspanning zich voortsleept en steeds een steun zoekt voor de handen. Ook nu kan de dood plotseling onder hevige benauwdheid een einde aan het lijden maken, of de verschijnselen van waterzucht nemen toe en de lijder sterft aan de gevolgen hiervan.
  • […] Was de omvang der beenen gedurende het bestaan der waterzucht toegenomen, nu worden deze zichtbaar magerder, vervolgens ook de armen en eindelijk het geheele lichaam, zoodat dit er ten laatste als geheel uitgedroogd kan uitzien. De lijders liggen geheel machteloos ter neer, moeten met alles geholpen worden, en zijn niet zelden heesch tengevolge van verlamming der spieren van het strottenhoofd. Hoewel dergelijke lijders meestal sterven, gebeurt het toch nog somtijds, dat de verlamming in dezelfde volgorde verdwijnt als zij ontstaan is.
  • Menschen, die eenmaal deze ziekte doorstaan hebben, zijn steeds in gevaar opnieuw een aanval te krijgen, indien zij op plaatsen zijn, waar de ziekte heerscht.

Beroerd, zonder meer.

Kamperspiritus

Een behandeling was er niet, dat wil zeggen niet eentje die met zekerheid werkte. Patiënten werden naar een beri-beri ziekenhuis gebracht (als daar plaats was), ze kregen ‘krachtig voedsel’ te eten en cognac te drinken, ook waren er inwrijvingen met kamferspiritus.
Verder was het hopen en bidden, en de gelukkigen hadden pastoor Verbraak.
Ik weet niet zeker of dwangarbeiders ook deze behandeling kregen.

Het was kortom voortmodderen. In de koloniale jaarverslagen van eind negentiende eeuw komt het vaak voorbij: hier berri-beri, daar cholera, een hospitaal bijgebouwd of uitgebreid, minder werd het nooit.
Pas in 1896 kwam het verlossende woord. Medisch officier dr. С Eijkman weet aan te tonen dat te eenzijdig eten vatbaar maakte voor beri-beri. Met de invoering van ongepelde rijst verdween (inderdaad) de beri-beri in Indië.

Toen.

Schrijftips
In vrijwel elke familie circuleren verhalen over ziekte en gezondheid, wie waaraan leed en wat ervoor behandeling was. Sommige ziekten kennen we nu nauwelijks meer, zoals Indische spruw. Verhalen over ziek en gezond maken ook deel uit van uw familiegeschiedenis. Die verhalen opschrijven en ernaar vragen, geeft de jongere generaties meer begrip van vroeger. Weten zij wel hoe kamperspiritus ruikt? Beri-beri heeft overigens een verschrikkelijke aanwezigheid gehad in de kampen.
Wanneer u met mij over uw familieverhaal wilt praten, dan bent u van harte welkom. Boek dan een gratis overleg-gesprek in via mijn contactpagina. Klik hier en kijk hoe dat gaat (opent in nieuwe pagina).

Waarom u moet vragen waar de trouwjurk vandaan komt

Het is  oktober 1904, we zijn in Semarang en het is een feestelijke dag. Lien Kloppenburg trouwt met Norbert van Dijck. Haar drie zusjes zijn bruidsmeisje.

Links van het bruidspaar: Troel Kloppenburg.
Aan de rechterkant: Mien en Marie Kloppenburg.
Een serieuze foto is het, niks geen gelach en seksie-kijken wat je nu hebt. Het huwelijk is daarvoor te belangrijk anno 1904 en daarbij is een foto maken ook niet goedkoop.

Twee vragen

Toen ik de foto voor de eerste keer zag, kwamen er meteen twee vragen in me op:

  1. Hoe komen de meisjes Kloppenburg toch aan dat prachtige dikke haar?
  2. Waar kwam de trouwjurk van Lien vandaan?

Pudding

Het antwoord op de eerste vraag ontdekte ik snel. Dik haar krijg je door het gebruik van lidah boeaja, en dan op de klassieke manier toegepast. Dus zelf in de keuken een puddinggelei van de plant maken, die in het haar masseren en dan de pudding een hele middag laten intrekken, bij voorkeur elke week.
Dat heb ik nog nooit aangedurfd. Want ik heb Europees haar, en misschien valt het dan uit.
Bij twijfel niet oversteken.

Nu de tweede vraag. De trouwjurk van Lien. Ik zie hoe recht ze staat, hoe gestroomlijnd haar figuur is, hoe smal haar taille oogt.
Vermoedelijk draagt ze een corset. Vast speciaal voor of met deze jurk gekocht. Alleen: waar?

Nadenken over kleding is nadenken over het dagelijks leven en bijzondere dagen. Zo leer ik het Indische leven, de Indische cultuur, kennen.
Er zijn volop geschiedenisboeken met jaartallen en feiten. Mooi, hoor. Maar dragen die bij aan ons gevoelsbegrip van hoe mensen leefden, generaties geleden?
Voor mij minder.

Bruidsjurk

In het algemeen waren er drie opties voor een meisje Kloppenburg om aan een jurk te komen:

  1. de djaït
  2. de modiste
  3. Parijs (Bandoeng ook)

De djaït is de huisnaaister. Een meestal inheemse vrouw die ofwel met de naald wat kon of ook met de naaimachine. De ene djaït was de andere niet. Een vakvrouw kon je een afbeelding uit een Europees damesblad laten zien en dan maakte ze het zo na.
En dan paste alles ook.
Maar niet elke bruid wilde een jurk van de djaït. Dat had in de koloniale maatschappij toch wat minder status dan de modiste.

Een modiste was duurder dan een huisnaaister. Daardoor, en haar veelal Europese afkomst, had ze weer meer status. Vaak had ze eigen stoffen en patronen, ze kon exclusieve modellen leveren. Dat is belangrijk gevoelsmatig.
Wat status betreft, moest de modiste in eigen stad het afleggen tegen de modiste in de grote stad.

Het allerduurste was couture uit Parijs. Ook uit Bandoeng, de stad die het Parijs van Java werd genoemd. In de Preanger-bode staat veel interessante advertenties. Ach, kon ik maar even op bezoek, wat zou ik dan veel meer begrijpen.
Maar Europa, dat was toch belangrijker voor wie status en Europees aanzien wilde.

Deze advertentie van 3 maart 1904 trof me: een getrouwde vrouw (“mevrouw”) met een goed lopende eigen bedrijf. Mevrouw Sandt van Rooijen had ook vast atelierdames in dienst. Ik dacht meteen: zou haar archief bewaard zijn gebleven? Zo gaat het met nadenken over het verleden, je komt van het een in het ander terecht. Nu wil ik opeens heel graag een boek lezen over bruidswinkels in Indië.

 

 

Uit Parijs

Ik vermoed dat Lien in Parijs haar japon heeft besteld en wel hierom:

  • haar ouders, vooral haar moeder, waren gevoelig voor status. Dat had te maken met een Indische achtergrond in een op Holland gerichte koloniale maatschappij. Mevrouw Kloppenburg richtte zich op het Hollandse, het Europese, in de opvoeding. Zo konden haar meisjes in het leven vooruit komen.
  • het oogt enorm deftig en duur, en de kleding van de bruidsmeisjes past er zo goed bij
  •  dit is een foto met status, kijk eens naar die bloemen (duur), de waaiers die de bruidsmeisjes vast houden (kostbaar), daar past het Europese Parijs goed bij
  • haar zusje Marie kreeg later een bruidsjurk uit Parijs
    Dat was een tragische geschiedenis. Even tussendoor, hoor.

De bruidsjapon van Marie

Uit het verre Parijs werd een bruidsjapon besteld voor Marie Kloppenburg. Haar Emile stond op Franse couture en Marie, een beeldschoon Indisch meisje zou er een witte wolken tule er ongetwijfeld verrukkelijk uitzien, de zusjes als bruidsmeisjes, de moeder-
Maar vlak voor de trouwdag stierf Emile. Het kwam onverwacht. Niemand wist zelfs waaraan hij overleden was. Later ging in de familie het verhaal dat op het kerkhof een Indonesische vrouw van Emils graf was weggelopen toen zij Marie had zien naderen. Jaloezie, vergiftiging, hoe het zij, Marie was radeloos van verdriet.
De bruidsjapon heeft ze nooit gedragen.
Erg, hè?

Bron

Dit dus over de bruidsjurk in 1904.
Het zegt iets over normen en waarden, over wat toen belangrijk was en mogelijk was.
Dat geldt ook voor latere perioden.
Wat een bruid draagt, vertelt ons iets belangrijks over haar leven. Het is een belangrijke bron van informatie.

Schrijftips
“Mijn moeder trouwde in de oorlog”- dat kan. Hoe kwam ze aan haar jurk?
Kijk eens naar de vrouwen in opeenvolgende generaties in uw familie. Wat droegen zij op hun huwelijksdag, waarom en hoe kwamen ze aan die jurk? Zo kunt u meer te weten komen over uw familiegeschiedenis.
Ik hou me aanbevolen voor foto’s van trouwjurken. Zo romantisch. Wanneer u met mij telefonisch wilt overleggen over het schrijven van een familieverhaal, bent u welkom. Het is vrijblijvend voor u en mij. Klik hier voor het inplannen van een afspraak. (er opent dan een nieuwe pagina)

“Een Indische afkomst mag niemand zich toe-eigenen”

Indische afkomst“Soms heb ik de indruk,” zegt Evert Mutter uit Batavia (1938) voorzichtig, “de indruk dat mijn jeugdherinneringen er niet mogen zijn.” En daarna zegt hij: “Veel mensen verketteren Indië en daarmee de door mij en anderen gekoesterde herinneringen. Omdat, zo is de redenering, de samenleving niet deugde.”

Goed punt, vind ik.
Er is immers een verschil tussen:

  • wat we nu vinden van het koloniale systeem in Indië
  • wat de persoonlijke levenservaring uit die tijd is

Batavia

Ik vraag aan Evert wat zijn eerste herinnering is.

“Wat ik me het eerst herinner, is in Batavia, we woonden in een groot huis in de wijk Tjideng. Wanneer mijn vader naar kantoor ging, stond de kebon klaar met de fiets. En ik keek toe vanaf de voorgalerij. Daar lag rood graniet, als ik eraan terugdenk, voel ik de kou van toen weer op mijn benen.
De vroege ochtend. Alles fris. De geur van de vochtige aarde uit de tuin. Dat kokkie al bezig was in de keuken, ze kookte op areng (houtskool).”

Hoe oud die herinnering is? Misschien wel tachtig jaar. En toch niet vergeten. We praten verder over herinneren en Evert vertelt:

  •  bij een barbecue ruik ik soms in een ogenblik de geur weer van kokkie
  • ik herinner me ook meer van vroeger als ik op de Tong Tong Fair kom
  • foto’s brengen ook herinneringen terug, vooral de fotoboeken van Tjaal Aeckerlin, er zijn foto’s waar de hitte af straalt
  • in het park als ik de wind in de populieren hoor ruizen
  • wanneer het zomers warm is, en er komt regen op het asfalt, die geur brengt me terug naar toen
  • op onverwachte momenten, zoals:

Toko Toet

  • We haalden eten bij Toko Toet. Het was er vol en omdat ik wachten haat, bleef ik wachten in de auto en ging mijn vrouw naar binnen.
  • Ik zag een oudere Indischman naar buiten komen, met twee plastic tasjes en een ijsmuts op. Hij stopte even om een sjekkie te bouwen, met zo’n torpedopuntje er aan. Door de wind had hij moeite het sjekkie aan te steken. Uiteindelijk lukte het toch, de vlam kwam erin en ik zag hem genieten van het eerste trekje,
    tegelijkertijd kwam Indië in me terug: het besef dat hij daar geboren en getogen was, en hier in Nederland straks in vreemde grond begraven zou worden. Alles van Indië voelde ik toen weer: de warmte, de geuren, hoe het was. Alles.
  • Dit soort ervaringen hou ik meestal voor mezelf. De meesten begrijpen het niet. Of willen het niet begrijpen.

Dat Evert dit zegt, heeft te maken met de hernieuwde belangstelling voor het koloniale verleden, en de weinige ruimte die hij daarin vindt voor persoonlijke en positieve verhalen. Daar is nog een andere ontwikkeling bij gekomen: mensen die zich Indisch noemen maar het niet zijn. Eerder mailde hij me een mooi stuk daarover, hier komt het:

  • De term Indisch krijgt tegenwoordig een bredere betekenis. Ik reserveer het begrip Indisch nog altijd voor nazaten van mensen met gemengd bloed en voor zaken die te maken hebben met die groep. Ik merk nu dat totoks (dus volbloed Hollanders), die generaties lang in Indië hebben gewoond maar zich nooit vermengd hebben met de oorspronkelijke bevolking, zich ook Indisch noemen.
  • Ik weiger dat consequent.
    Immers deze totoks hebben in de koloniale samenleving, de Indischman altijd met een zeker dedain behandeld. Ze waren als de dood anders te verindischen. Natuurlijk ken je deze attitude ook uit de literatuur.
  • Overigens heb ik goede totok vrienden die deze houding van mij betreuren.

Ik vraag om een toelichting.

  • Tokoks, Hollanders dus, hadden in Indië een goed leven. Ze hadden Indië lief en hebben zich later contre coeur in Nederland gevestigd. Noodgedwongen, net als de Indische gemeenschap. Dan is het gemakkelijk je daarmee te vereenzelvigen. Maar in de koloniale tijd keken ze wel met enige dedain naar ons.
  • Indertijd had je ook die polemiek tussen Tjalie en Rob Nieuwenhuijs. Tjalie beschouwde Hella Haasse niet als een Indische schrijver en dat was ze niet, ook al wilde ze het graag.
  • Een Indische afkomst mag niemand zich toe-eigenen. Dat kan niet. Wij zijn van gemengd bloed en dat is een specifiek element dat bij anderen niet aanwezig is.
  • Veel totoks die daar lang woonden hebben een veel Indischer accent dan ik. En dat is echt zo. Dus niet gecultiveerd. Maar daarmee zijn ze nog niet Indisch. Voor mij is het verhaal van de Indische gemeenschap een verhaal van weemoed en heimwee, het besef niet helemaal hier thuis te horen, omdat je je geboorteland verloren hebt.

Kennis doorgeven

Een specifieke afkomst is ook een specifieke geschiedenis. Nu Evert met pensioen is – na een mooie carrière als ambtenaar -, is hij niet echt milder geworden. Niks van soedah laat maar. Hij zet zich actiever dan ooit in om de kennis van het Indisch verleden te bewaren en door te geven:

  • als gastdocent op middelbare scholen
  •  als deelnemer aan de bijeenkomsten van de Stichting Dialoog Japan-Nederland-Indonesië
  •  voor interviews, onder meer voor het boek Kind in Indië
  •  vragen van onderzoekers van antwoord voorzien
  •  en met het lezen van de groeiende stapel boeken die hij thuis heeft

Zijn familieverhaal heeft hij al opgeschreven dus dat is af. Blijft over het grote verhaal van de Indische gemeenschap, van de cultuur, de historie, de persoonlijke herinneringen:

“De gemiddelde kennis hier van Indië is erbarmelijk. Ik zal blijven vechten voor meer begrip daarvan. De geschiedenis wil ik zoveel mogelijk uitdragen. Er zijn nog altijd mensen die denken dat de oorlog eindigde in mei, en niet op 15 augustus.”

Schrijftips
Heeft u weleens het gevoel beter van niet over iets van vroeger te kunnen vertellen? Zelfcensuur maakt schrijven lastig. Probeer dan eerst alleen voor uzelf op te schrijven wat u belangrijk vindt. Brengt u het naar buiten, bijvoorbeeld als boek voor de familie, dan kunt u altijd nog wat gaan herschrijven als u dat echt nodig vindt.

Het roemruchte proces over de vergiftiging van K. Grutterink

vergiftiging Het leek een eenvoudige strafzaak: ex-njai vergiftigt Europeaan. Maar anno 1923 waren de koloniale tijden niet meer wat ze geweest waren. Het Europees prestige was kwetsbaar en moest rekening houden met de publieke opinie, ook en misschien vooral van Inheemse zijde.

Deze strafzaak groeide uit tot een van de beroemdste processen in decennia. Had de Soendanese Anna werkelijk arsenicum gebruikt of niet?

De eerste berichten in de Preanger-bode over de Bandoengse zaak waren weinig opvallend. Alweer een wrokkige vrouw, en zo harteloos ook.

  • 23 februari 1922: We vernemen dat de heer Grutterink, employé der onderneming Tjikembang, is overleden als gevolg van vergiftiging. Hiervan wordt de familie zijner ontslagen bediende verdacht. De justitie stelt een nauwkeurig onderzoek in.
  • 1 april 1922: De gewezen huishoudster van den overledene, een Soendaneesche vrouw, Anna geheeten, heeft bekend, dat ze door een helpster van een der bedienden „iets” door de melk van den overledene heeft laten mengen, maar zij ontkent dat het arsenicum en beweert dat het nagel-schrapsel geweest is.
  • 5 april 1922: Op last der justitie werd het lijk van den op 21 Maart begraven emploijé Grutterink der onderneming Tjikembang, die, naar aangenomen wordt, door vergiftiging den dood vond, gisterochtend weer boven de aarde gebracht. Het lugubere werk geschiedde door het personeel van het kerkhof alhier onder leiding van den opzichter der begraafplaats, den heer Nienkemper. Verder waren tegenwoordig commissaris Heijnen en de Inlandsche vrouw, gewezen huishoudster van den doode, van wie vermoed wordt, dat zij den heer G. deed vergiftigen. Het is een kleine, jonge vrouw van 17 á 18 jaar. […] De hernieuwde sectie was noodig, daar de vorige geen voldoende aanwijzingen had opgeleverd voor de doodsoorzaak.

Huishoudster

Uit de aanhoudende stroom krantenberichten kwam meer informatie naar voren. Anna bleek Nji Anah te heten. De erkenning van haar eigen naam, dus niet een gegeven Europese, toonde al dat ze buiten het koloniale oog om, een eigen identiteit bezat.
In december 1922 vernam het nieuwsgierige lezerspubliek enkele details over het samenleven van Grutterink en Nji Anah: “Zij was gedurende elf maanden huishoudster geweest van den heer G. Van dezen kreeg zij veel mooie kleeren, een salaris van f 25 ’s maands en bovendien alles vrij.”
Een later krantenbericht sprak over cadeautjes.
Via de omrekenpagina van het IISG leerde ik: 25 gulden toen, is nu een kleine 200 euro. Geen groots inkomen, maar wel vast en met extra’s. Anderzijds: je was wel ook ’s nachts huishoudster, dus dan is het schamel betaald.
In september 1923 zal ze een hoger bedrag noemen: ‘elke maand ongeveer 55 gulden te hebben ontvangen; zij voerde de geheele huishouding waartoe de 30 gulden werden bestemd. Voor deze dertig gulden werden alleen de bij-spijzen e. d. gekocht. Bovendien kreeg bekl. sarongs, broches en ringen cadeau van den heer G. Zij was zeer tevreden met haar betrekking als huishoudster en zij hield wel eenig geld van het tractement over.’

De kranten doken op het motief, dat Nji Anah wel of niet had aangezet tot moord.
Grutterink was op dienstreis geweest.
Bij een onverwachte thuiskomst trof hij een voor hem onwenselijke sitruatie aan: in zijn eigen huis werd gedobbeld (had hij verboden) en Nji Anah leek een relatie te hebben aangeknoopt met Dana, ze werd met hem in de slaapkamer aangetroffen.
Grutterink ontsloeg haar.
Weg inkomsten.

Maar Nji Anah had connecties.
Connecties in de kampong, connecties met een doekoen, en connecties met de andere bedienden. Tijdens het proces werden ze voor zover mogelijk allemaal gehoord.
Moeilijke vragen klonken:

  • had Nji Anah nu wel of geen warangan (ruwe arsenicum) gekocht, of laten kopen in de warong?
  • kon de toediening van nagelgruis kwaad?
  • wat was nu de werkelijke invloed van iemand bewerken en hoe moest de rechtbank dat wegen?

Iemand bewerken

Ja, dat bewerken. Nji Anah wilde terug bij Grutterink, waarom kwam helaas niet aan de orde. Dat de man haar had ontslagen, deed vermoeden dat hij er niet zo snel op terug zou komen. Er waren dus andere middelen nodig om hem van mening te doen veranderen.
Ik kan die gerust uit de kranten citeren, want u doet het toch niet na (toch?) en bovendien, er komt meer bij kijken dan alleen de handeling, dat weten u en ik.
Dit was het bewerken dat bij Grutterink nieuwe liefde moest doen ontstaan, de doekoen adviseerde het:

  • Om dit nog beter te doen gelukken, had zij aan Nji Antimah ook een fleschje met odeur ter hand gesteld en daarmede de sprei, der luierstoel en het tafellaken van haar mijnheer doen besprenkelen, verder moest een zwarte kip geslacht worden en de kop en pooten van dit dier onder de huisdeur begraven worden — Wij gaan verder — 7 uur ’s morgens dronk de heer G. het glas melk met de daarin gemengde warangan.

Wat voor odeur (geur), denk je dan. Maar daar zwijgt de Preanger-bode helaas over. Later meldt de krant nog dat het ‘beprevelde odeur’ betrof, dus dan doet de geur er minder toe, maar wat je prevelt des te meer. Logisch.
Later schrijft de krant: ‘Als derde middel om de liefde op te wekken werd aangeraden een op bepaalde wijze bereid sirihblad, lepiet genaamd, uit te kauwen en het sap daarvan op het erf van mijnheer uit te spuwen. ‘ Weer van die halve informatie: hoe toch, die ‘bepaalde wijze’?
Grutterink bleef bij zijn opinie en betaalde daarvoor de prijs.
Nji Anah ook, leek het. De rechtbank gaf haar de doodstraf. Dan zijn we in januari 1923. Er was evenwel een nieuw probleem ontstaan.
De beklaagde Nji Anah was inmiddels zwanger.
Van Dana.
Met wie ze ook trouwde.

Sarekat Islam

Kun je een jonge vrouw, aanstaande moeder, tot de dood veroordelen?
Wat ik zei, de koloniale tijden waren veranderd.
In 1923 zijn er grote en invloedrijke verenigingen als Sarekat Islam. De wens is: meer zeggenschap, meer macht, zelfstandigheid. Het nationalisme groeit, en enkele jaren later zal de Nederlandse regering het interneringskamp Boven-Digoel inrichten.
Dus dat er steeds meer aandacht kwam van inheemse zijde voor dit proces, maakte het beladen. Het koloniale gezag wist: een opstand heb je zo. En wat dan?

Wegens vormfouten moest het proces overnieuw. Alles van de eerste procesgang telde niet meer.
Kan gebeuren. Maar het viel op. De getuigen konden nu een nieuwe getuigenis afleggen, met de vraag of ze werkelijk wilden meehelpen Nji Anah ter dood te veroordelen. De pers achtte het risico van ‘draaien’ aanwezig.

Ik zet een stap vooruit in de tijd, naar juli 1927. Weer komen er zittingsdagen, zo schrijft de Preanger-bode:

  • 11 juli 1923 Er was een enorme belangstelling, zoowel van Europeesche als van Inlandsche zijde. De zaal van den landraad was overvuld met Inlandsch publiek en ook buiten zagen wij honderden toeschouwers.
  • 12 juli 1923 Er was hedenmorgen een zoodanige belangstelling, dat de Landraadweg af en toe werd versperd door drommen Inlanders, die tezamen groepten. De politie had echter zulke extra-maatregelen genomen, dat geen hinder voor het verkeer werd ondervonden.
    Reeds des morgens echter moest met eenigen drang het aantal kijkers worden teruggehouden van het bestormen van de landraadzaal, waar men een plaats wilde veroveren. In de zaal was geen stoel onbezet. Wederom gaven eenige Europeanen in persoon blijk van de geweldige belangstelling, die er voor dit strafgeding bestaat.
    Nji Anah zat er voor den rechter goed gekleed en uiterlijk zeer rustig. Reeds op den eersten dag van de zitting werden door een Inlandsch fotograaf opnamen gemaakt. Ook de Inlandsche pers was vertegenwoordigd.
  • 13 juli 1923 Onder nog grootere belangstelling van de zijde van het publiek dan op den eersten dag werd Donderdag 12 dezer voortgegaan met de herbehandeling van deze geruchtmakende moordzaak.
  • 17 september 1923 De zaal van den landraad is geheel gevuld met Inlandsch publiek.

 

Indië keek mee

De publieke belangstelling zette druk. Indië keek mee. Vooral de inheemse bevolking en die was niet alleen numeriek groter dan het Europese gedeelte, maar was ook groeiend in invloedsfeer. Een eigen pers, dat was een enorm belangrijk instrument.
Tot teleurstelling van het publiek moest het proces onderbroken worden. Nji Anah kreeg tijd om rustig te bevallen.
Daarna maakte ze een rentree in de rechtszaal, met het kind op de arm. We zijn in maart 1924. De Indische courant schrijft over de ontknoping:

  • Er was goede belangstelling, ook van vrouwelijke zijde. Een drietal voormannen der Bandoengsche communistische en Sarekat Islam-vereeniging werd onder de bezoekers opgemerkt.
  • Beklaagde volhardde in de ontkenning van het haar ten laste gelegde.
  • De landraad acht niet bewezen […] .
  • Derhalve wordt Nji Anah vrijgesproken van het haar ten laste gelegde, (applaus weerklinkt). De landraadszaal wordt daarop ontruimd. De beklaagde wordt in vrijheid gesteld. Zij wordt buiten opgewacht door talrijke nieuwsgierigen, gelukwenschen worden uitgesproken; sommigen lachen het kind toe, dat Nji Anah op den arm draagt.

Wat een afloop, gezien het begin. Alles was gered: het prestige van de Europese rechtspraak, de rust in de kolonie, het leven van moeder en kind.
Ja, het bleef kassian voor Grutterink.
Dat wel.

Schrijftips
Had u Europese familie in Indië? Verdiep u in de tijd waarin zij leefden. Waar hadden zij contact met de Inheemse bevolkingsgroep, en dan bedoel ik buiten de bedienden om. Wat merkten ze van organisaties als de Sarekat Islam?
Ik hoop dat u hiermee als het ware ‘van buiten af’ naar toen vroeger kijkt. Als u denkt, daar wil ik eens over praten, dan bent u van harte welkom voor een vrijblijvend telefoongesprek. Klik hier om te kijken hoe u in mijn online kalender een afspraak maakt.

Over de beroemdste Indische schrijfster uit de negentiende eeuw

Op de foto: Melati van Java (1853-1927), de eerste Indische schrijfster van bestsellers. Haar romans bleven nogal eens een kwart eeuw in omloop. Deze foto is rond 1871 genomen, toen ze pas in Nederland was aangekomen.

Een foto vol betekenissen.
Dat is vrijwel altijd het geval met oude Indische foto’s. Die zijn veel meer dan een kiekje. Op deze foto is het levensverhaal van de schrijfster zichtbaar, voor wie het kan zien.

Indisch meisje

Melati van Java is het pseudoniem dat de uitgever bedacht. Zelf vond Marie Sloot de auteursnaam ‘Melati’ voldoende want: dat is de Indische jasmijn, schreef ze, die alleen op Java bloeit.
Dus nog eens ‘van Java’ erbij was dubbelop.
Toch gebeurde het.
Dan zijn we al in 1874 bij de verschijning van haar debuutroman De jonkvrouwe van Groenerode, waarin de hoofdrol is weggelegd voor een Indische jonge vrouw. Het was een uitzonderlijk positieve tekening, zo heel anders dan de herenromans over Indische meisjes en vrouwen schreven.
Melati schreef:

  • Eugenie de Lody zit op een voetenbankje zoo dicht mogelijk bij ’t kolommetje; haar boek is op den grond gevallen en met de oogen naar ’t plafond gericht, schijnt ze te droomen.
  • Zij telt achttien jaar en heeft al ’t schoone en frissche der levenslente; hoe eenvoudig het zwart wollen kleed ook is, dat slechts een hagelwit kantje om den hals tot eenige afwisseling heeft, zij draagt het met een eigenaardige bevalligheid.
  • Hare groote blauwe oogen zijn zoo helder en diep als de schoone hemel van haar geboorteland; het haar, dat in twee lange vlechten tot op hare knieën valt, schijnt ravenzwart, maar als het licht der kleine petroleumlamp ze beschijnt, vertoonen zij een fraaie, kastanjebruine kleur.
  • Waarlijk, de laatste erfdochter der Lody’s behoeft niet voor de schoonste vrouwen van haar oud geslacht onder te doen.

Een rolmodel. Zo kon een Indisch meisje dus ook zijn: mooi van buiten, mooi van binnen.

Even een stap terug.

Marie Sloot groeide op in Indië, vooral in haar geboorteplaats Semarang. Ze was vooral hecht met haar moeder Louise Sloot-van Haastert en haar grootmoeder Sajia. Van haar moeder kreeg ze huisonderwijs, al bracht ze ook enige tijd door bij de Zusters Ursulinen.
Het meisje was creatief en intelligent. Al vroeg leerde ze lezen en schrijven, en dat leidde snel tot het produceren van verhalen in schriften. Die las ze voor aan haar zusje Christine en haar broer Nico.
Die reisden mee naar Nederland. Haar vader, de Twent Carel Sloot, wilde terug naar Nederland. En de huwelijkswetten waren toen zo, dat de rest van het gezin hem moest gehoorzamen. Zin of geen zin.
Niemand had zin.
Misschien ging daarom haar grootmoeder Sajia mee- ook om bij haar dochter te kunnen blijven.

In Nederland duurde het slechts enkele maanden, voordat Sajia stierf.
Twee jaar later stierf Louise, de moeder van de schrijfster.
Toen was Marie als oudste kind degene die zich Indië zou willen blijven herinneren. Zij was de bewaarster van het famuliegeheugen.

Indië komt terug in haar Indische romans, net als die hechte moeder-dochter relatie. Vooral vanwege haar Indische romans werd ze aan het einde van de negentiende eeuw toegelaten tot de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, als een van de eerste vrouwen. Een eervol moment.
Maar door de opkomst van een nieuwe literaire mode raakte ze in de vergetelheid. De laatste jaren wint ze langzaam weer aan bekendheid.
Maar nu die foto.

Wat zie ik?

In de eerste tijd in Nederland is deze foto gemaakt. Toen ik de biografie van Melati schreef, heb ik er lang naar gekeken en wel als volgt:

  • de foto zwaar inscannen
  • de foto tonen over het hele scherm van uw computer
  • achteruit leunen in uw stoel en ernaar staren
  •  dan vraagt u aan zichzelf: wat zie ik eigenijk?

Dus u gaat opsommen. Dat is de eerste fase.
Ik somde op:

  •  ze heeft heur haar in vlechten
  •  ze kijkt strak
  •  ze maakt een mollige indruk
  •  ze heeft een donkere teint
  • wat een merkwaardige jurk eigenlijk
  •  ik zie een duur kruis, misschien zitten daar wel diamanten in

Wat betekent het?

Nu komt de tweede fase van het begrijpend kijken. Daarin vraagt u aan uzelf: wat betekende het toen, wat ik hier zie?
Dan heeft u wat kennis nodig van de historische context.
Ik wist dat rond 1871 het schoonheidsideaal voor jonge vrouwen vooral van de afdeling blank en blond was. Dus ze was: anders. Dat doet iets met je.
Het strakke kijken kan daarmee te maken hebben: misschien wilde ze helemaal niet op de foto. En ik zag ook aan de vorm van haar bovenlip, dat ze vermoedelijk wat vooruitstekende tanden had.
Weer anders.

Die mooie vlechten. Die jurk- en ik wist door de lijnen die ik zag: ze draagt een corset. Dat was destijds fatsoenlijk. Vrije losse reformjurken waarin je kon fietsen kwamen pas later op.
Voor zo’n kapsel en het aantrekken van een corset heb je een ander nodig. Zou haar zusje haar geholpen hebben, of waren er bedienden?
Nieuw vragen waarmee ik verder onderzoek kon doen.

Dat kruis. Waardevol. En het liet me zien dat ze openlijk katholiek was. Toen, in die tijd, vormden de katholieken een minderheid in Nederland. Misschien dat het gezin Sloot daarom snel na aankomst in Nederland naar Roermond in Limburg verhuisde.
Juist dat openlijke bleek een voordeel te zijn.
Marie Sloot publiceerde ook katholieke romans, die de wind in de rug kregen door de katholieke emancipatie van die tijd.
Dat had wel een prijs. Marie werd als jonge vrouw raar aangekeken in Roermond: een katholieke vrouw die publiceerde, kon dat wel?
Ja, weer was ze anders.

Dus door de foto, en kennis van de tijd, ontdekte ik: ze is steeds anders. Waar ze ook woont, wat ze ook doet, ze is nooit gewoon. Zo kreeg ik door de foto een manier van kijken naar haar leven en romans aangereikt. Marie Sloot had de moed zichzelf te zijn.
Toen mijn biografie verscheen, moest daarom deze foto op de voorkant.

Schrijftips
Heeft u ook een oude Indische foto die deel uitmaakt van uw verhaal? Voer dan het tweestappen-plan uit zoals ik dat hierboven beschreef. Ik hoop dat er bij u vragen opborrelen over wat u ziet. Dat u denkt: hoe kan dit of dat nou? Wat betekent het een en het ander? Daar denk ik graag samen met u over na en ook over het verhaal dat u schrijft. Als u dat wat lijkt, boek dan een gratis overleg-gesprek via mijn digitale agenda: klik hier en kijk hoe dat gaat. (er opent een nieuwe pagina)

Waarom Batavia eind 1942 problemen had met wisselgeld

Batavia

Toko Kopa te Manado, 1930

Aan het begin van januari 1942 waarschuwde het Bataviaasch Nieuwsblad tegen hamsteren. Het heette destijds: hamstering. Wat was de situatie?

Overal oorlogsdreiging, maar daar ging het vooral tussen de regels over. Ik las in het artikel vooral een zoektocht naar houvast, wanneer de wereld om je heen moeilijk is.
Dat houvast bleek te zijn: gewoon doen.
Aandacht schenken aan het volhouden van het dagelijks leven.

De toko

Begin januari 1942 moest toegegeven worden dat het haperde in het dagelijks leven van de toko. Er waren verschillende schuldige partijen. De krant begon met:

  • Hedenochtend was een aantal toko-houders opgeroepen tot het houden van een bespreking ten Departement van Economische Zaken, waar de heer G. E. Kokxhoorn de heeren ontving met een minder prettige mededeeling:
  • Bij het nagaan van de bonnen in verband met de controle op hamstering waren nogal wat prijsopdrijvingen geconstateerd!
  • De heer Kokxhoorn wenschte dan ook een laatste waarschuwing te geven, en hij deelde mede, dat in de toekomst zeer streng zou worden opgetreden, zoo streng zelfs, dat bij de eerstvolgende constateering eenvoudig alle in de toko aanwezige goederen in beslag genomen worden, terwijl bovendien de tokohouder door de gerechtelijke instanties behoorlijk gestraft wordt.

Woeha. Tokohouders hadden dus extra willen verdienen. Batavia wilde hamsteren. Zo ontstond de dynamiek die me deed denken aan het prijsplafond van de energieleveranciers. Boven het plafond zijn de prijzen opeens gestegen.
Geld verdienen.
Winsten.
Er was evenwel nog een ander probleem. Zilvergeld dat als wisselgeld functioneerde. Dat werd bij het winkelen achtergehouden.
Dat had ik in die situatie misschien ook wel gedaan. Want stel, er komt oorlog, dan heb je wat aan zilver en goud. Maar als er meer mensen zo denken, loopt de boel vast. Dat dreigde nu te gebeuren, schreef de krant:

  • Naar echter de aanwezige tokohouders mededeelden, is de toestand thans zoodanig, dat een toko, die normaal fl. 500,— tot ? 1.000,— aan wisselgeld per maand noodig heeft het thans moet doen met fl. 30, of / 50,— hetgeen uiteraard tot zeer groote moeilijkheden aanleiding geeft!
  • De schuld ligt dan ook, naar het oordeel van politie en van het Departement, aan het publiek zelf. Het zijn de huisvrouwen, die hamsteren, de goeden niet te na gesproken.
  • Men constateert „een tekort” aan wisselgeld, en poogt als afweer hiertegen zooveel mogelijk zilvergeld in handen te krijgen, „om gedekt te zijn”.
  • Het voorbeeld van de dame, die in een der toko’s na een inkoop van enkele dubbeltjes, met een biljet van een gulden betaalde, terwijl de kassier kon zien, dat haar geheele tasch vol klein geld spreekt boekdeelen! Het zijn vooral deze lieden, die het geheele geldverkeer ontwrichten en de dubbeltjes en kwartjes aan de circulatie onttrekken.

Kiezen

Ja, met zulke ‘lieden’ zit je als stad snel in de penarie. De huisvrouwen werden als schuldigen aangewezen. Met de kennis van nu begrijp je het. Maar als ik me verplaats in de kennis van toen en ik verbeeld me dat ik thuis man en kinderen heb die op me vertrouwen, nou… wat denkt u?
Het is de eeuwige spanning tussen het belang van het individu en het collectief. Tussen de korte termijn en de lange termijn. Zie maar eens te kiezen.
En het is ook de vraag naar emoties. Hoe het voelt, in een wereld vol oorlog en weten dat die eerder vroeger of later naar Indië komt, en hoe moet je dan vluchten, als dat al kan.

De toko’s werden onder toezicht gesteld. De huisvrouwen hadden per krant hun waarschuwing moeten incasseren. Bleef over het punt van de vervoersproblemen, schreef de krant. Die waren als volgt en ze hingen samen met de verkoop van suiker:

  • Was in den aanvang van de mobilisatie, toen alle vervoer voor militaire doeleinden noodig was, een oogenblik een tekort aan suiker aanwezig, doordat men dit niet snel genoeg uit de suikerlanden hierheen kon vervoeren, dit tekort werd snel opgeheven, zoodat thans overal weer volop suiker aanwezig is.
  • Maar veel hiervan ligt in de benedenstad of aan de stations, en door de requireering van automobielen voor het leger zit men met een tekort aan vervoersgelegenheid binnen de stad.
  • In dit opzicht is samenwerking geboden. De heer Kokxhoorn verwachtte, dat als men gezamenlijk een transportonderneming als b.v. het prauwenveer inschakelde, en er toe kwam, dat één groote truck alle toko’s langs reed, men spoedig genoeg uit de moeilijkheden zou zijn!

Praktisch

Zo werd er gedacht begin januari 1942. Praktisch. Greep houdend op het gewone leven is vaak het beste middel tegen paniek of angst. Boodschappen doen in de vertrouwde toko.
Maar tussen de kieren van het dagelijks leven was de oorlog zichtbaar, voelbaar aanwezig.
Voor de generaties die dat niet hebben meegemaakt een onvoorstelbare situatie.

Schrijftips
Wanneer u zich de eerste maanden van 1942 kunt herinneren, is dat waardevol om op te schrijven en te bewaren. Ook fragmenten van herinneringen. U weet meer dan de generaties die na u komen. Misschien heeft u hierover van uw ouders iets gehoord, schrijf dat dan ook op. En wanneer u nog iets weet van toko’s in Batavia, dan is dat ook al belangrijk om op te schrijven. Wat voor u vanzelfsprekend is, dat is voor een ander weer nieuw en bijzonder. Onderschat nooit wat u weet.
Denkt u nu: ik weet wel het een en ander, maar hoe schrijf ik dat op? In dat geval denk ik graag met u mee. Klik hier en kijk hoe u een gratis overleg-gesprek met mij kunt boeken. Dat is vrijblijvend en gezellig.

Dit is de gemakkelijkste manier om uw familiegeschiedenis te schrijven

Inmiddels hebben we zowat allemaal plannen voor de Kerstdagen. Het zijn dagen met een zekere gevoeligheid. We denken aan familieleden die er de vorige keer nog waren, en nu niet meer. En aan de verhalen die met ze verdwenen zijn.

Waar blijven de verhalen, wanneer niemand ze opschrijft?
Dat is duidelijk: dan verdwijnen ze.
Schrijven is blijven.
Opschrijven ook en dat liever gisteren dan vandaag want:

  •  steeds meer ouderen vertrekken naar hemel, bevorderd tot heerlijkheid zoals het Leger des Heils dat noemt
  •  u kunt zo iemand opnoemen van wie u denkt had ik maar vragen gesteld en nu kan het niet meer
  •  de jongere generaties stellen vragen en daardoor merkt u hoe weinig ze eigenlijk weten

Dat plotselinge

Zelf ben ik het afgelopen jaar een paar keer flink geschrokken als ik iets hoorde over een kort ziekbed met een definitieve afloop. Hoe kan het toch, dat plotselinge? Ook bij mensen van wie ik het niet verwachtte. Er zit geen logica in, en dat beklemt me. Wat ik dan doe, is proberen extra te leven. Mezelf meer toe te staan van wat ik eigenlijk echt wil en verlang. Dat zit ook in het kleine. U wilt niet weten hoeveel flessen douchegel ik heb.

Maar het gemakkelijk

Ik kom nogal eens tegen dat iemand het voornemen heeft de familiegeschiedenis op te schrijven, en als ik adem haal om hoera te roepen, hoor ik meer.
Dan roep ik even niet.
Want ik hoor een verhaal over een grote ambitie, want er zit een dik boek in, dat moet stampvol verhalen, interviews met de familieleden, heel veel foto’s, natuurlijk ook de historische achtergrond, er komen bijlagen en wat al niet.
Enerzijds: ambitie is prachtig. Ik hou van mensen die wat durven.
Anderzijds: hoe groter de ambitie, hoe belangrijker het plan van aanpak. Dat plan moet meer zijn dan “ik heb er zin in.”
Daar moet een structuur in zitten. En een tijdpad.
In de regel geldt: hoe gemakkelijker het plan, hoe groter de kans dat het slaagt. Vermijd problemen. Hou het gemakkelijk. Schrijf met plezier.
Hoe? Daarvoor heb ik een voorbeeld-plan gemaakt en dat is de gemakkelijkse manier om uw familiegeschiedenis te schrijven.

1 Begin met het resultaat
Bepaal wanneer uw familiegeschiedenis af moet zijn. Dus u prikt een datum. Ongeveer een jaar is mooi. Korter is haastwerk (tenzij u al veel heeft), langer is risico lopen op uitstelleritis.

2 Maak een zinvol werkplan
Op basis van de datum maakt u een werkplan: wanneer gaat u wat doen?
Dat werkplan bevat dus wanneer u wat gaat doen. En dat ‘wat’, dat is het schrijven voorbereiden en het schrijven en herschrijven.

3 Benoem de onderdelen van uw familiegeschiedenis

  • de inhoudsopgave
  • de inleiding
  • de hoofdstukken: familieleden per pagina in chronologische volgorde
  • de bijlagen

Meer over de inleiding

Wat moet er in de inleiding?
Daarin vertelt u wat de lezer van uw familiegeschiedenis kan verwachten:

  • welke generaties
  • welke tijd
  • waar begint u en waar houdt u op en waarom

Ook vertelt u wat typerend is voor de familie:

  • dat kan zijn een gemeenschappelijk gevoel van Indisch te zijn
  • een afspraak nooit over de oorlog te spreken
  • de gedeelde overtuiging dat familie hoe dan ook elkaar moet bijstaan

Het is mooi als u dat typerende kunt uitdrukken in een korte zin. In mijn familie is dat: ‘wees trouw aan jezelf.’ Dat zie ik al bij mijn overgrootmoeder, een vrouw die in zaken ging toen dat nog helemaal niet gewoon was voor een vrouw. Ik zie het ook bij mezelf, want met Kerst ben ik het liefste alleen en dat doe ik dus. Mijn moeder begrijpt dat en ze accepteert het want: ik ben trouw aan mezelf daarin. Dus u kijkt naar uw familie, naar de verschillende generaties en denkt: wat zie ik nou steeds terugkomen? Dat beschrijft u.

Meer over de hoofdstukken

Nu iets over de hoofdstukken, die bestaan uit: de familieleden in een chronologische volgorde.  Dat wil niet zeggen: iedereen van de familie. U maakt een keuze, een beetje overlap is helemaal niet erg, maar het feit blijft dat niet iedereen in uw familiegeschiedenis kan. Wilt u toch zeven oudooms noemen, doe dat dan in een bijlage of een voetnoot.
U schrijft over wie u iets weet of kunt vinden.
En dan per persoon 1-2 pagina’s, eventueel met foto.
In de bijlage doet u een stamboom. Het moet te doen zijn, en met deze aanpak is het te doen.

Nu even praktisch

Stel, uw familiegeschiedenis is volgend jaar met de Kerst af.
Neem 25 familieleden.
Schrijf elke twee weken een portret.
Dat is 50 weken.
Oei. U wilt ook herschrijven en u wilt er een fysiek boek van maken. Dus u heeft meer tijd nodig.
Neem een maand voor een fysiek boek laten maken. Dus de deadline is dan 25 november. Neem een maand om te herschrijven. Dan is de deadline 25 oktober.
Kijk in uw agenda: waar zit tijd genoeg dat u een week heeft waarin u een portret kunt schrijven?
Plan dat in.
Een ebook maken is gemakkelijk: bewaren als pdf is genoeg.

Maak het uzelf gemakkelijk met deze opzet. En doe uw best, dat is goed genoeg. Het hoeft niet volmaakt te zijn, het hoeft geen encyclopedie te wezen.
U schrijft voor de familie en voor de volgende generaties. Die kunnen het dan weer opppakken en uitbreiden, maar ze hebben daarvoor een basis nodig en dat is uw familiegeschiedenis.

Schrijftips
Begin in een schriftje aantekeningen te maken. Maak lijstjes van familieleden, noteer herinneringen, ook aan wie u wat vertelde. Ja, in een schriftje is het met de hand schrijven. Dat stimuleert de hersenen.
Wilt u eens van gedachten wisselen over uw familiegeschiedenis, dan denk ik graag telefonisch met u mee. Klik voor vrijblijvende overleg-afspraak, (er opent dan een nieuwe webpagina) want: u komt er verder mee en het is ook gezellig.

Wat het vorstenhuis deed voor generaal Eénoog

vorstenhuisEn wie staat er centraal op dit schilderij? Generaal Eénoog. Karel van der Heijden (1826-1900). Links staan koningin-regentes Emma en de jonge Wilhelmina. Het is 1895. Den Haag, waar op het Malieveld de uitreiking is van de Lombokkruizen.

Goed naar oude schilderijen kijken roept vragen op. Want het is vreemd dat juist Van der Heijden centraal staat. De commandant van de Lombok-expeditie – generaal Vetter – zette een stap naar links, om de ruimte te geven aan Van der Heijden. Hij nam een onderscheiding in ontvangst voor een te Lombok gesneuvelde zoon.
Of dat echt gebeurd is, betwijfel ik. Vetter hield van eerbetoon aan zijn persoon. Dus ik vermoed dat hij bij het zien van het schilderij van Mari ten Kate onaangenaam verrast is geweest.
Maar wat doe je eraan?
Het vorstenhuis hield van generaal Eénoog.
Een liefde die uit daden sprak.

Was hij Indisch

In oude kranten lees ik soms dat Van der Heijden een Indische achtergrond had. Zijn vader was een De Stuers die hem verwekte bij een inheemse vrouw en hem vervolgens door liet adopteren door een Hollands echtpaar. Ook de militaire auteur Kielstra noemt dit. Maar bewijzen ervoor heb ik niet. Het is horen-zeggen en dat is weinig overtuigend. Daarbij komt, op een foto kun je niet alles zien.
Het oog verloor hij bij een gewapend conflict, en ook daarover gaan verschillende verhalen. Wel dankte hij daaraan zijn bijnaam. Op deze foto is hij nog kapitein en in het bezit van beide ogen.

Het conflict

Zowat elke koloniale bestuurder van Atjeh kreeg eerder vroeger dan later problemen. Zo ook Van der Heijden. Hij bracht met inzet van militair geweld een groot deel van Atjeh onder controle en meldde dat aanhoudend en rusteloos patrouilleren geboden was. In zijn eigen woorden:
“Maar nog geruimen tijd wordt de krachtige steun der troepenmacht vereischt om een goed bestuur in te voeren en een geregelde orde van zaken te scheppen.”

Ja, dat kostte geld.

De redering vanuit Den Haag en van gouverneur-generaal Van Lansberge werd als volgt:

  1. Er heerst nu vrede in Atjeh
  2. Dure militaire inzet is dus overbodig
  3. We hebben een nieuw soort bestuur nodig, defensief is het beste, en nog goedkoper ook

Naar Nederland

Lang verhaal kort, Van der Heijden bleef bij zijn standpunt en kon met ontslag naar Nederland. Hij arriveerde in Nederland als een controversieel man. We zijn in 1882. Er circuleerden geruchten over wreedheden begaan te Atjeh, mogelijk door hem, in ieder geval onder zijn verantwoordelijkheid. Waar of niet waar, de generaal vond het laster.
Laster is een geniepig ding.
Het beschadigt reputaties. Dan kun je niks en nergens meer terecht.
Van der Heijden was woest. Terecht.
Hier komt de vorstelijke gunst.

Willem III

Met de nieuwe grondwet van 1848 bezat de koning minder macht, maar zijn invloed was nog altijd groot. Dat bleek nu. Al april 1881 besloot Willem III om Van der Heijden te benoemen tot Ridder der Eerste Klasse van den Gouden Leeuw van het Huis van Nassau. Een hoge onderscheiding.
Ook ontving hij hem als eregast op een banket op Paleis het Loo. De toespraak die de koning tijdens het ter ere van de generaal aangerichte diner uitsprak, kwam in de belangrijkste kranten terecht. De koning verwees naar zijn eigen ‘soldatenhart’ en kwam woorden van lof te kort:

“Wij allen begroeten in uw persoon den dapperen, onverschrokken en heldhaftigen veldheer, die de Nederlandse driekleur en de Nederlandse vaandels roemrijk heeft doen wapperen in de gewesten op Sumatra’s Noordkust, aan uw zoo wijze als trouwe zorgen toevertrouwd. […]
Ieder rechtgeaard Nederlander moet fier zijn in Uwe Excellentie een onzer edelste zonen te mogen erkennen en begroeten. Tenslotte zij het mij vergund te drinken op de gezondheid van alle hoofdofficieren, officieren, onderofficieren en manschappen der troepen, welke de eer en het groote voorrecht hebben gehad onder Uwe Excellentie’s bevelen te staan.
Ik drink insgelijks op de nagedachtenis van alle braven, die daar hun leven hebben gelaten voor Koning en Vaderland!

Den generaal Van der Heijden!
Het Nederlands-Indische leger!
Het Nederlandse leger!

Van der Heijden hief ook het glas en hield een tegen-toespraak vol bescheidenheid en verzekeringen van moed, beleid en trouw aan het koningshuis. Die waren zeker op hun plaats, want met de onderscheiding en de openlijke lof, glansde de reputatie van der Heijden weer. Alleen nog niet in de Tweede Kamer.

In de Tweede Kamer

De circulerende geruchten over wreedheden begaan te Atjeh hadden de Tweede Kamer bereikt. Wie van de Kamerleden, veilig in de ambtelijke stad, kon ze op waarheid beoordelen? Elke oorlog is lelijk, en koloniale oorlogen eveneens, degene die zich het meest aan de regels houdt, verliest het snelste. Waren er wreedheden begaan? Ongetwijfeld. Waren ze te bewijzen? Nee.
Van der Heijden was furieus over de onduidelijke beschuldigingen. Hij nam zijn nieuwe wapen op – de pen – en schreef een vlammend weerwoord waarbij hij ook inging op zijn ‘verwijdering’ uit het leger. Over de beschuldiging schreef hij onder meer:

Onmenschelijke wreedheid is het Atjehsche legerbestuur ten laste gelegd, en op mij is de smet geworpen, dat ik aan zulke wreedheid door medeweten, oogluikend toelaten, of nalatig niet tegengaan, medeplichtig ben.
Maar men heeft het recht zijn loop niet gelaten. Aan den beschuldigde is het openbaar gerechtelijk onderzoek onthouden. Men roofde mij mijn goeden naam, maar men sloot de kampplaats af, waar ik mijn naam voor den onpartijdigen rechter kon heroveren. En men zette de kroon op het werk door hem, voor wien men de bank der beschuldigden angstvallig sloot, roekeloos te plaatsen op de bank der verdachten.
[…] Bij monde van den Minister van Koloniën, door voorlezing van het rapport van den Procureur-Generaal in Nederlandsch-Indië, heeft de Regeering niet geschroomd, mij te stellen onder verdenking van daden, die mij in de achting van elken weldenkenden burger diep moeten doen dalen. En ik ben gedoemd, om onder de verdenking te blijven, want men sluit mij het gerechtshof.

De verdenking werd opgeheven, maar niet door de regering. Het was weer koning Willem III die ingreep om zijn dierbare generaal een respectabele positie te geven. In 1887 werd van der Heijden benoemd tot commandant van het toenmalige Koninklijk Koloniaal Militair Invalidenhuis te Bronbeek, eerder door Willem III zelf ingesteld. Hier, in deze miniwereld met Indië-veteranen, heerste Van der Heijden als commandant. Hij moderniseerde het tehuis, bouwde het museum uit, wist de titel ‘koninklijk Bronbeek’ te ontvangen (ook al zo’n gunstbewijs) en ontpopte zich voor militairen uit de Oost als het orakel van Arnhem.

Vorstinnen

Na het overlijden van Willem III werd zijn echtgenote Emma regentes, tot Wilhelmina in 1898 ingehuldigd kon worden als koningin. Ook de beide vorstinnen hielden veel van hun generaal Eénoog:

  •  bij de inhuldiging van Wilhelmina in 1898 mocht Van der Heijden het Rijkszwaard dragen, en kwam alweer als VIP op foto’s en schilderijen terecht
  • te Bronbeek plantte hij met Koninklijke toestemming de Wilhelmina-linde, die tot op de dag van vandaag herinnert aan de inhuldiging van Wilhelmina in 1898
  • bij zijn dood in 1900 zonden de vorstinnen kransen en een afvaardiging, om een laatste eervolle groet te brengen

Wat een verschil:

  • teruggekeerd als controversieel militair
  • begraven als gerespecteerd militair

Met dank aan het vorstenhuis.

Schrijftips
Kijken naar de familie van vroeger is ook kijken naar de historische context. Wat we nu vinden, vonden vorige generaties niet. Wanneer u moreel neutraal naar het verleden kijkt, ziet u meer en begrijpt u ook meer van de familie. Een beetje historische kennis is dus belangrijk. Daar kan ik u ook bij helpen. Wilt u eens vrijblijvend overleggen wat voor uw verhaal belangrijk is? Stuur me een mail voor een telefoon-afspraak: dat is informatief en gezellig. Klik hier voor de webpagina contact (er opent een nieuwe pagina).

(Deels gebaseerd op mijn artikel in Historiek: Generaal Eénoog en de gunst van de koning)

Update

Sympathieke mail van Bronbeek. Dat de man op het schilderij, staande bij Wilhelmina, waarschijnlijk generaal Helden is. Interessant. En ook: publiceren en reageren is een mooie dialoog, zo komt men verder.

Blijft de opmerkelijke gunst van het vorstenhuis staan.

Ja, raadsels en vragen volop. Dat is het heerlijke van historisch onderzoek.

Waarom kapitein Rhemrev met ‘Indië Weerbaar’ naar Nederland kwam

Kijk eens naar die man. Hoe hij daar staat. Vol zelfvertrouwen. In uniform. Goed gedecoreerd. Kapitein W.V. Rhemrev was niet verlegen. Op het moment dat deze foto gemaakt is, bevindt hij zich in Nederland met het Comité Indië Weerbaar. Het is 1917.
Inderdaad, middenin de Eerste Wereldoorlog.

Weerbaarheid

Ik dacht terug aan het Comité en de beweging erachter toen ik de berichten las over de geringe weerbaarheid hier ingeval er iets gebeurde. Niemand weet dan wat te doen, behalve het leger opbellen. Maar op defensie is nogal bezuinigd, dus het is onzeker of er nog iemand is die de telefoon opneemt.
Zo ook in 1917.

De defensie

In de koloniale tijd was het een eeuwige vraag hoe het moest met de defensie van Indië. Want ja, al die eilanden, hoe verdedig je dat bij een buitenlandse agressor?
Iedereen had er een eigen idee over.
Zo ook de beweging Indië Weerbaar, waar gedacht werd over een deelname van de inheemse bevolking aan de strijdkrachten en een groter budget van Nederland voor het KNIL. Dat waren voor velen pijnpunten. Zo’n twintig jaar geleden – dus iedereen wist het nog – had de overheid aan de Atjesche krijgsheer Toekoe Oemar zeer veel wapens gegeven, hij zei ‘hartelijk dank’ en keerde zich tegen de overheid.
Dat moest niet nog een keer.
En dan: Nederland een groter budget voor militairen?
Willen is kunnen, vond het Comité Indië Weerbaar. In 1917 reisde het Comité naar het moederland, naar Nederland. De ‘deputatie’, zoals kapitein Rhemrev het noemde, bestond volgens zijn opgave uit ‘de  6 ondervolgende leden:

  1. F. Laoh, afgevaardigde van de Perserikatan Minahassa.
  2.  Prins Ario Koesoemo-Diningrat, afgevaardigde van den Prinsenbond.
  3.  Raden Toemengoeng Danoesoegondo, afgevaardigde van den Regentenbond.
  4.  Mas Ngabehi Dwidjo Sewojo, afgevaardigde van de Boedi Oetomo.
  5. Abdoel Moeis, afgevaardigde van de Sarikat Islam en
  6. Mijn persoon, als Nederl. afgevaardigde, terwijl als leider en raadgever der deputatie is opgetreden Z.Exc. de Oud-Gouverneur-Generaal Idenburg.

Veel  aandacht

In Nederland kreeg de deputatie veel aandacht. Persmomenten. Een diner met de voormalige gouverneur-generaal Van Heutsz. Discussies.
Het doel was en bleef meer budget voor de verdediging van Indië.
Soms denk ik dat het sterkste koloniale machtmiddel niet zozeer het wapen was, maar de bureaucratie. De langzame, vrijwel eindeloze weg van vergaderen, stukken die door verschillende lagen trokken en daar van de juiste persoon een paraaf behoefde, een voorlopige bespreking, een aanpassing en dan opnieuw een vergadering.
Vertragend.
Tijdrovend.
Ontmoedigend.
In Nederlandse regeringskringen nam men kennis van de denkbeelden van het Comite. Hoe kon het ook anders? Kapitein Rhemrev en de zijnen maakten veel kabaalde kapitein voorop. Hij droeg de Militaire Willemsorde, gold als Atjeh-held en zag er goed uit. Een man met gezag en charisma. In het voorjaar van 1917 hield hij een redevoering die in druk verscheen. Hierin zei hij onder andere:

  • Indien ik het woord hier tot U richt, dan doe ik dat om U te geven een juist en klaar beeld van de actie „Indië Weerbaar”. Het doel is niets anders, dan wat te lezen is in de hierbij opgenomen motie, n.l. „Indië militair weerbaar” te maken.
    Toen ik de overtuiging kreeg, dat wij reeds leven in de schaduw van groote komende gebeurtenissen; dat eene voortduring van de bestaande weerloosheid van N.-I. daardoor een misdaad zou zijn jegens de toekomst van Nederland en jegens de toekomst van N.-I., heb ik het als mijn plicht opgevat het „réveille” te blazen.
  • Mijne bedoeling met de zending van de deputatie naar Nederland is niets anders dan:
    „het overbrengen van het zwaartepunt van de in Indië geboren actie naar Nederland,
    in de hoop, dat de pers, de vereenigingen en welke corporaties en wie dan ook,
    de actie zullen overnemen en doorzetten in vereeniging met ons in Indië, om te komen tot het gewenschte resultaat, d.i. eene tijdige en afdoende weerbaarmaking van N.-I.”

Overwegende:

  • dat de weerbaarheid van Nederlandsch-Indië tegen eene mogelijke vijandelijke aanranding een dringende en onafwijsbare eisch is,
    gesteld door de behoefte aan zekerheid in de toekomst voor een snelle en regelmatige ontwikkeling van land en volk en
    erkend door ingezetenen van allen landaard zonder onderscheid;
    dat de ervaring van hetgeen in de laatste twee jaren op het wereldtooneel is voorgevallen, aan de volken de dringende les voorhoudt om weerbaar te zijn en, gereed, zoo noodig, alleen op eigen kracht te steunen ter handhaving van hunne zelfstandigheid;
    dat de tegenwoordige staat van weerbaarheid van Nederlandsch-Indië bij allen, die zich verzetten tegen de gedachte aan eene mogelijke overweldiging met alle noodlottige gevolgen daarvan, slechts een gevoel van onvoldaanheid en onrust vermag in te boezemen;
    spreekt als hare vaststaande overtuiging uit, dat het een levensbelang is om Nederlandsch-Indië tijdig en afdoende zoo ter zee als te land in staat van weerbaarheid te brengen;
  • Toont, dat „wij niet te klein zijn voor de eeretaak jegens Indië. Praat niet langer, maar laat spreken een d a a d van Uw onbuigbaren wil om te beschermen en te verheffen ons Indië. Schudt dan van U af dien geest van Jan Salie, ten zegen van Nederland, ten zegen ook van de twee-eenheid „Nederland en Indië”!

Die twee-eenheid zei de goede verstaande genoeg. Hier sprak een conservatief man, die kolonie en moederland samen zag. Maar wel met morele plichten van dat moederland.

Vlootwet

Zoals gezegd werd er in Nederland geluisterd naar het Comité en de kapitein. Daarna werd er vergaderd. Flink lang ook. En met het geluk dat Indië al die tijd niet werd aangevallen door een vreemde mogendheid.
In 1923 kwam er eindelijk een nieuwe vlootwet, waarmee het aantal schepen in de Oost werd uitgebreid. Van Heutsz kwalificeerde het geheel als een ‘botervlootje.’
In 1927 kwamen er nieuwe defensiegrondslagen, waarin besloten werd dat ingeval van een buitenlandse agressor er beroep op anderen gedaan moest worden.
De kapitein sloeg politiek een andere weg in. Maar al met al: Indië Weerbaar had evenals de kaitein een punt gemaakt, en dat was het belang van weerbaarheid.

Schrijftips
Kijk eens naar de geboortejaartallen in uw familie: welke liggen voor, in of kort na de Eerste Wereldoorlog? Dat was een tijdperk met angst voor herhaling van de oorlog, er heerste vrees voor het gebruik van gifgas. Tegelijkertijd kwam er een nieuw optimisme door een groeiende vredesbeweging. Groeide je als kind op in die tijd, dan waren dat sterke invloeden.
Wanneer u over de familie schrijft, is het belangrijk rekening te houden met de historische context. Wilt u daarover eens van gedachten wisselen of wilt u misschien wat hulp bij het schrijven? Plan dan een vrijblijvend telefoongesprek via de contactpagina: klik hier (opent in nieuw venster).

Ga naar de bovenkant