“Ik weet niet of ik Indisch ben” (2-3)
1 Tempo doeloe
Ik groeide op met Indische gewoontes.
De fles in de hoek op de grond van de w.c. was vanzelfsprekend.
Rijst eet je uit een diep bord met een lepel.
De Pasar Malam in de Rotterdamse Ahoy hallen.
Iedere vrijdagavond, met mijn moeder naar Toko Heezen in Rotterdam Zuidwijk.
Eerst nasi rames eten daarna ingrediënten bij elkaar zoeken voor soto ajam en snoeperijen voor bij de thee zoals spekkoek en kwee lapis.
De herinneringen van mijn moeder over haar jeugd in Indië met als telkens terugkerende slot scène: ‘Had opa ons maar daar gelaten’.
Als ik jarig was werd er tot laat in de avond gedanst op Indo-Rock.
Taugé oogsten uit een natte theedoek op de vensterbank.
Satésaus met spruiten.
Pencak Silat les bij ome Nico in de achtertuin.
Jaren later op bezoek bij ome Nico in Bronbeek.
Een batik sarong als tafelkleed.
Kroepia eten op de markt onder station Blaak.
Terwijl de treinen over je heen denderen.
Niks bijzonders, tot op het moment dat ik een klasgenootje ging ophalen om mee te voetballen.
Zijn moeder deed de deur open en zei: ‘Rini speelt niet met kinderen die een bruine moeder hebben!’
Met stomheid geslagen trok ik de deur achter me dicht.
Waar ik mij nog het meest over verbaasde was het “bruine” van mijn moeder.
Haar huidskleur was blank.
Omdat ik die middag niets beters te doen had liep ik vanaf de boerenzij (Rotterdam Zuid) door de Maastunnel naar het Volkenkunde museum aan de Willemskade.
Ik wilde weten waar dat “bruine” in onze familie vandaan kwam.
Als betoverd liep ik langs wajangpoppen, krissen, Balinese dansmaskers, Molukse voorouderbeelden en gamelan instrumenten.
Het is niet bij die ene keer gebleven.
Op een keer raakte ik verzeild in het archief van het museum.
Struinend langs rijen boeken over tempo doeloe, wachtend om ontdekt te worden.
Tempo doeloe, een historisch tijdperk uit de geschiedenis van Indonesië die, volgens Rob Nieuwenhuis (gezaghebbend auteur over de koloniale periode), het heden en het verleden tegelijk bevat.
De tijd die men niet heeft meegemaakt maar waarmee de relatie nog niet is verbroken.
Ik begon mij bewust te worden van mijn voeling met dat tijdperk en alles wat er uit voortvloeit.
Zoals in diergaarde Blijdorp.
Toen ik op zondagmiddag met de hele familie soep at bij opa en oma, zei tante Nel: “Ron, als je een keer gratis naar de dierentuin wil moet je tegen de kassa zeggen dat je iets aan je tante moet vragen die in de Winkel van Sinckel werkt”.
Als door een magneet aangetrokken liep ik regelrecht naar de tropische Rivierahal.
Overmand door de warmte, hoge luchtvochtigheid en de weelderige uit de kluiten gewassen kamerplanten waande ik mij in Nusantara.
Een Maleise aanduiding voor het Indische archipel.
Zittend onder een bloeiende Hibiscus, aan de betonnen rand van de vijver op een rotan stoel, luisterend naar de Beo kon ik even ontsnappen aan een instabiele thuissituatie.
2 Stille kracht
Ik heb op het voortgezet onderwijs, in Rotterdam-IJsselmonde Molukse en Surinaams-Javaanse vrienden gehad.
Op een keer tijdens de pauze kwam er een ambulance en politiewagen het schoolplein oprijden.
Na een half uur werden twee van mijn Molukse vrienden op brancards, in een trance achtige toestand, met geopende ogen naar buiten gedragen.
Later hoorde ik dat ze ruzie hadden en het met zwarte magie hebben uit gevochten.
Eén van hen had een band van haar om zijn nek.
We wisten zeker dat hij die voor de ruzie niet om had.
Nu we het toch over magie hebben.
Ik was ergens in de twintig en kampeerde met mijn vrouw op de Hoge Veluwe.
Iedere nacht verscheen er een oudere Indische dame in de trekkerstent, traditioneel gekleed.
Ze keek me aan en zei: “Naga, Garoeda, Naga, Garoeda, Naga, Garoeda.”
De hele nacht door. Tegen de ochtend verdween ze weer.
Ik weet tot op de dag van vandaag nog steeds niet wat dit te betekenen heeft.
3 Indisch meisje
Nadat mijn droom om bosarbeider te worden was mislukt heb ik een tijdje als schoonmaker in een verzorgingshuis gewerkt, om uit de WW te blijven.
In één van de vele kamers, aan het einde van een lange gang, op de vierde etage, woonde een man.
“Mijn grote liefde was een Indisch meisje,” vertelde hij terwijl ik zijn w.c pot borstelde.
“Maar ik moest het uitmaken van mijn vader.
Mijn vader was de NSB burgemeester van Vlaardingen.
Ik ben daarna nooit meer verliefd geweest.
Ik heb helemaal niets tegen Indische mensen, vanwege haar.”
Op vijf mei kreeg hij geen gebakje van de verzorgsters.
“Vindt u dat niet vervelend?”, vroeg ik.
“Ik kan mij daar niet zo druk meer om maken, het went.”
In elke stad of dorp hoop ik een Indische toko te vinden.
Als we er één tegen komen vraagt mijn vrouw steevast of ik niet even naar binnen wil.
“Nee, hoeft niet hoor.”
“Ga nou maar.”
“Okay.”
Een uur later zit mijn rugzak helemaal volgepropt met allerlei soorten kroepoek, seroendeng, lempers en potjes sambal.
4 Istori kita (Jouw familiegeschiedenis)
Op de Tong Tong fair, nét voor sluitingstijd het boek Istori Kita van Simone Berger gekocht.
Een informatief boek over het leven in Indië en gespreksvragen die het verleden weer laten leven.
Toen ik s’ avonds laat thuis kwam begon ik er meteen in te bladeren en probeerde de vragen te beantwoorden om mijn familie kennis te testen.
Teleurgesteld legde ik het naast me neer.
Veel vragen bleven onbeantwoord
Vragen die smeekten om antwoorden.
De volgende dag een oom gemaild.
“Zou u mij alles willen vertellen wat u zich nog van Indië kan herinneren? En hoe was het voor u om als Indische Nederlander in Nederland op te groeien?”
Of ik aantekeningen mag maken.
“Heeft u nog foto’s en documenten?”
Ik heb hem in geen jaren gezien of gesproken.
Hij is de enige aan wie ik dit nog kan vragen.
Toen na twee weken de verlangde reactie uitbleef besloot ik de mail uit te printen en het via de post te proberen.
Niet alleen met lood in mijn schoenen, ook in mijn hoofd en in mijn armen.
Een laatste poging.
Als ik niet nóg een keer waag contact te zoeken verdwijnt er misschien een element uit het raamwerk dat Indië heet.
Alles in mij wil dit voorkomen.
5 Ik ben er nog
Op dat moment ging de telefoon.
“Wat leuk dat je langs wilt komen. En je mag alles opschrijven.”
Het mail adres die ik had gebruikt bleek verouderd.
Ik ben een paar keer verhuisd en heb verzuimd adres veranderingen door te geven.
Maar we hebben elkaar toch weer gevonden.
We spreken meteen af voor volgende week zondag.
In de trein tussen Rotterdam en Dordrecht neem ik de vragen door die ik had overgeschreven in een schrift.
Uit het boek dat mij heeft aangemoedigd een zoektocht naar het Indië van mijn familie te ondernemen.
Vragen die uitnodigen tot vertellen.
Het verre verleden omarmen.
Wat deden jullie na schooltijd, hoe heette jullie baboe, in welk kamp zaten jullie?
Waarom, wanneer en waar zijn opa en oma gescheiden?
De trein nadert het perron waar tante Marie gehuld in lange rode jas mij stond op te wachten.
We lopen, aan één stuk door, pratend over wat er in de jaren die achter ons liggen is gepasseerd.
In vogelvlucht.
Door een stadspark naar het huis waar ik te lang geleden voor het laatst ben geweest.
Ome Kees staat al in de deur opening te wachten.
“Hoe gáát het met je?”, vraagt hij terwijl hij mij naar binnen trekt.
“Goed,” zei ik.
Eigenlijk kon het, op dat moment, gewoon niet beter met mij gaan.
“En met u?”, vraag ik.
“Ik ben er nog.”
Ik loop achter hem aan de woonkamer binnen.
Ome Kees is de grote broer van mijn moeder.
Zij noemde hem altijd Keesie.
Hij is in 1938 geboren in Apeldoorn tijdens het verlof van mijn opa die bij de KNIL zat.
Voor mijn oma was dit haar eerste bezoek aan Nederland.
Na de technische school is hij gaan varen, om de thuis situatie te ontvluchten.
Daarna is hij in de revalidatie techniek gaan werken en kwam zo doende in allerlei zorg instellingen.
In één van die instellingen heeft hij tante leren kennen die werkzaam was als pedicure.
Ze is een echte Zeeuwse en schildert graag.
Samen hebben ze drie kinderen en kleinkinderen.
Na hun pensionering hebben ze een camper gekocht om door heel Europa te reizen.
Deel 1: klik hier – Deel 3: klik hier