Vilan van de Loo

“Dit was nu het leven van een frontsoldaat. Krankzinnig!”

Bo Keller

Bo Keller in de KNIL-tijd/ Nederlandse Krijgsmacht.nl

Straks, op 6 september, viert Bo Keller zijn 92ste verjaardag. Een man met een verhaal. Hij zat bij het KNIL en ging daarna naar de Korea-oorlog. Hij mailde me: “Ik weet niet of dit verhaal goed overkomt, maar zo’n bijzondere oorlogsfrontherinnering uit het verre Korea mag niet verloren gaan.”

Dat vond ik ook. Daarom ben ik blij dat ik zijn verhaal mag publiceren.


Op Facebook lees ik veel oude herinneringen en zo viel bij me verschillende herinneringsklepjes open op mijn oude dag. Er waren in deze afschuwelijke oorlog ook wel vele leuke momenten geweest aan het front dan alleen akelige gebeurtenissen.

Onze maat Swaab

Ons peloton had in de vooravond een gedeelte van de veroverde Chinese loopgraven toegewezen gekregen. In mijn groep zaten enkele Indische jongens uit Nederlands Nieuw Guinea waaronder ik.
We waren moe. De wachten werden ingedeeld. Een ieder begaf zich in het duister, dat af en toe verlicht werd door  wat verlichtingsgranaten die een tijdje in de lucht bleven hangen.
De nacht verliep vrij rustig.
Wij Indische jongens staan nogal vroeg op om aan de koffie en tevens op temperatuur te komen. We zaten daar zo gezellig mogelijk te donggengen (slappe praat) toen opeens onze maat Swaab haastig uit zijn wachtgedeelte kwam, naar ons rende en ons toeriep: ‘een dooie Chinees, een dooie Chinees.’ Onze korporaal Micka hield hem staande en bracht hem tot rust.

Lieflijk toegedekt

Wat vertelde Swaab? Hij liep die avond naar zijn toegewezen plekje in de loopgraaf en struikelde over een persoon die op de grond lag en volgens zijn verhaal, bromde deze man toen hij tegen hem aan liep. In zijn wachtuur zag hij dat deze persoon krom lag. Hij dekte hem toe met een deken en ging naderhand tegen hem aan liggen slapen.
In de ochtend hoorde hij ons kwebbelen en stootte hij de persoon die naast hem lag aan. Nu pas zag dat het ’n Chinees was en nog dood ook, die hij als zijn kameraad lieflijk toegedekt had. De hevige schrik zat er bij hem goed in.
Vanaf die tijd noemden we Swaab: ‘dooie Chinees.’

Regiment van Heutsz

Wij waren bij het Nederlands Detachement Verenigde Naties (N.D.V.N.), Regiment van Heutsz. B. compagnie. De eerste aanvulling vanuit Nederlands- Nieuw Guinea 1951. Via Biak-Guam-Manilla-Japan waren we in Korea aangekomen waar we werden gelegerd op de oevers van de rivier de Han. We werden vrij direct naar het front gezonden.
Daar hebben we verschillende gevechtsacties mee gemaakt en in de wintermaand 1951 speelt dat verhaal af tijdens de gevechten genoemd de ‘IJzeren driehoek’ in Noord Korea. Tijdens de Korea Oorlog vochten we tegen de Noord-Koreanen en tegen de Chinese troepen, die de Noord-Koreanen te hulp schoten.

Heuvels

De gevechten voor ons Nederlanders vonden voornamelijk plaats in de Koreaanse heuvels, waar beide partijen zich duchtig te weer stelden en langs hun lange front smalle diepe diepe sleuven groeven (loopgraven). Er waren ook bunkers met alles daarop en daaraan, te weten mitrailleurs, en observatie-opstellingen – zowel open als afgedekt – boobytraps en nog meer akelige voorwerpen.

Frontlijn

Bo Keller in Korea (Nederlandsekrijgsmacht.nl)

Wij ‘vrijwilligers’ worden zo dicht mogelijk voor hun frontlijn gebracht, meestal op zo’n halve kilometer afstand. We stappen uit de voertuigen en staan al direct bloot aan de Chinese/Noord-Koreaanse kanon en mortiervuur, dat heel akelig is. De grond rondom leek soms op kokend water.

Ons klein makend en vaak biddend maken we gebruik (hebben ’t geleerd) van terreinplooien. Liggend, kruipend en hardlopend gaan we zo goed mogelijk voorwaarts. Dan pakweg de laatste 50 meter, stoppen we.

Even halen we diep adem (krankzinnig), zetten de bajonet op het wapen en gaan uit al onze wapens vurend, gillend etcetera (zelfs eens de strijdkreet ‘Van Heutsz- van Heutsz’ gehoord om ons wat extra moed te geven) voorwaarts. Meestal omhoog de bult (Tjot) op.

Loopgraven

De vijand had al van te voren een ware HEL over zich heen gekregen (vliegtuigen -tanks-kanonsvuur en veel rook). De overlevende vijandelijk verdedigers zitten dan vol verwachting in deze ‘loopgraven;’ ons op te wachten met onder andere een ware regen van handgranaten ons toegooiend.
Dan na heel veel onvriendelijkheden over en weer nemen wij hun plaatsen in. Daarna maken we gebruik van hun loopgraven of kuilen om hun tegenaanval af te wachten en onze eigen verliezen op te nemen.

Dat voorval van de ‘dooie Chinees’ was na deze laatste controle, toen wij de nacht ingingen en tijdens de volgende ochtend.

Dit was nu het leven van een frontsoldaat. Krankzinnig!


Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje hieronder te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Drie tips om herinneringen door te geven.

indische schrijfschool

Waarom bescheidenheid ook een nadeel heeft (video)

“De kinderen vragen niets,” zei de oudere man tegen me. Hij had droevige ogen. “Dus vertel ik niets, dat begrijpt u wel.”

Ik begreep het. Maar ik wist ook wat de toekomst zou brengen. Zwijgen en wachten. En later de kinderen die op zoek gaan naar verhalen, omdat ze eindelijk hebben begrepen dat er iets te vragen viel.

Kassian, de vader.
Kassian, de kinderen.

Bescheidenheid

Die ontmoeting bij Nasi Idjo in Enschede bewaar ik nog altijd in me. Ik voelde zijn bescheidenheid. Ook zijn besef van eigenwaarde. Dat gaat vaak samen. Dan ben je heel gevoelig voor het gedrag van anderen. En daardoor ontstaat een zekere kwetsbaarheid.
Zolang er geen oprechte aandacht is, komen er geen verhalen.
De bescheidenheid verbiedt het.
Zo heeft die mooie eigenschap dus ook een nadeel.

Dat het zo werkt, begrijp ik. Het doet me verdriet, omdat ik weet dat daardoor de belangrijkste levensverhalen niet verteld worden. Want er is twijfel: is mijn verhaal wel de moeite waard? Zijn er al niet heel veel boeken over levens als de mijne?

Die vraag neem ik serieus. En als u dat ook doet, luistert u niet naar het Hollandse stemmetje dat u ontmoedigt. Niet doen, hoor. Uw twijfel is het begin van een onderzoek.

Waardevol

De vraag is eigenlijk: wat maakt een levensverhaal waardevol? Daar heb ik een video over gemaakt.

In deze video:

  • hoe bescheidenheid ook een nadeel heeft en wat dat betekent
  •  een nieuwe manier om naar uw levensverhaal te kijken
  • waarom ook uw levensverhaal belangrijk is

(tekst loopt door onder video)

Wisselwerking

Dus daar gaat het om. Die wisselwerking. Tussen de grote gebeurtenissen en uw eigen verhaal. Dat maakt het waardevol. En daarbij komt het andere, het feit dat elk mens een uniek verhaal heeft. Zelf kom ik uit een gezin van drie dochters van dezelfde ouders, en toch vertellen mijn zusjes en ik ieder een eigen verhaal over de ouders.
Dat geldt ook voor uw gezin, en voor uw familie, en daarmee voor uw levensverhaal. En elk verhaal is een stukje van het grote mozaïk dat Indië was, dat gaat over Indische levens, in Indië en in Nederland.

Glastouw

Nog een praktisch voorbeeld?
Als ik aan tien mannen vraag: ‘hoe maakte u vroeger glastouw?’, dan krijg ik tien verschillende antwoorden. Alle tien even interessant.


Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan door op het plaatje hieronder te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Drie tips om herinneringen door te geven.

Het levensverhaal van Oma Batoe (3-3)

Oma Batoe

De oorlogsjaren

Maar om Oma gaat het in dit verhaal. Oma, altijd gekleed in sarong en kebaja en haar haar glad naar achteren in een wrong. Niet zo jong meer in die oorlogsjaren. Hoe oud? Dat wist niemand, snel verouderend door het verdriet van de oorlog. Door de Jappen uit haar dierbare huis gezet, gescheiden van de kinderen en kleinkinderen. In een kamponghuisje heeft ze nog kort bij ons, mijn moeder Miline, naar zuster Jim en ik mogen wonen. Tot haar eigen, Indonesische, Bangsa (volk), het haar verbood contact te hebben met haar half-bloed dochters, met wie zij het kamponghuisje deelde. Ze werd onverwacht op een ochtend, met paard en wagen, opgehaald door… Indonesische familieleden. Dat was het begin van haar einde. Ze mocht zelfs geen afscheid nemen van ons, mijn moeder en mij.

Wij waren op dat moment even naar de passar en zagen de dogcar waarmee zij werd ‘ontvoerd’ voorbij flitsen. Er werd niet gestopt, integendeel de koetsier haalde met de zweep uit naar de paarden, die er in galop vandoor gingen. Een laatste beeld van Oma, gelaten haar hand naar ons uitstekend, zonder woorden, tot een klein stipje verdwijnend in de verte. Waarheen? Naar later gebleken is naar enkele Indonesische familieleden die in de buurt woonden, wie het eveneens verboden was contact met ons te onderhouden.

Het einde van Oma’s leven

Mijn laatste herinnering aan Oma was toen ik met mijn moeder, een poppenwagen voortduwend en zogenaamd gras voor de ‘konijntjes’ verzamelend, langs de inmiddels bekende verblijfplaats van Oma wandelde. Spreken met Oma was ten strengste verboden, dus het bleef bij een zacht ‘Dag Ma! Dag Oma’. Gelaten zat zij er in de tuin. Alleen, vermagerd, grijs geworden, onbereikbaar, triest voor zich uit kijkend, treurend om al het verlorene.
Op 1 januari 1946, vlak na de bevrijding van de Japanners, overleed zij, naar alle waarschijnlijkheid van verdriet, niet wetende dat zij op dat moment al een zoon en twee schoonzoons als gevolg van de oorlog had verloren en kort daarna nog een kleinzoon door een noodlottig ongeval zou omkomen. Zij werd begraven op het Indonesische kerkhof in Batoe, aan de voet van de Gunung Panderman. Haar twee jongste dochters mochten, onder begeleiding van een paar gewapende Pemuda’s, haar graf nog even bezoeken. Wij zaten toen namelijk gevangen in het kamp Songgoriti tot wij in september 1946 ‘’vrij’ kwamen.

Eerbetoon aan Oma Batoe

Bij mijn bezoek, met een vriend, aan Batoe in 1995 heb ik getracht Oma’s graf te vinden op de Indonesische begraafplaats aan de voet van de Gunung Panderman. Een illusie, want het graf was onvindbaar. Ter plaatse hebben wij toen nog een slametan kunnen organiseren ter nagedachtenis aan en in respect voor deze zo geliefde, bijzondere vrouw, die zelf tijdens haar hele leven bij iedere bijzondere gelegenheid in de familie zorgde voor een uitgebreide slametan. Zij hield van ons en wij allen van haar. Nog brand ik zo nu en dan wierook en een kaarsje bij haar nog steeds niet vergeelde, prachtige, portret. Opa hangt er trouwens pontificaal naast, wel een beetje ‘vergeeld’. Hij was toen ook al zo oud.

Een bijzondere noot bij dit verhaal:
Als mijn grootvader mijn grootmoeder zou hebben getrouwd, zou Oma Schaaij, onder welke naam zij altijd bekend heeft gestaan, de beroemde Abraham Kuijper als haar wettige zwager hebben kunnen beschouwen en hij haar als zijn wettige schoonzuster.
Eén van Opa’s zusters was namelijk de vrouw van Abraham Kuijper.
Of dat enige indruk op mijn Javaanse oma zou hebben gemaakt is maar de vraag. Feit is wel dat zij van elkaars bestaan op de hoogte waren, omdat Oma’s oudste dochter To gedurende een aantal van haar jonge jaren, voor haar zo broodnodige Hollandse opvoeding in Holland verblijvend, met grote regelmaat de zeer geleerde Oom Abraham in zijn studeerkamer mocht bezoeken.


Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan hier door op het plaatje te klikken. Dan krijgt u meteen een ebook cadeau: Drie tips om herinneringen door te geven.

Het levensverhaal van Oma Batoe (2-3)

Oma Batoe

Oma’s leven na de dood van Opa

Na de dood van Opa in 1918 – hij stierf als gevolg van de toen heersende Spaanse griep – heeft Oma zich actief getoond in de verbouw en verkoop van verse groenten uit de uitgestrekte groentetuin achter het huis. De oogst leverde zoveel op dat Oma tot verkoop van de groenten overging en er voor zorgde dat er regelmatig grobaks volgeladen hun vracht her en der in de omtrek afleverden. Graag had zij haar dochters bij de werkzaamheden van inpakken en verkoop willen betrekken, maar die gaven de voorkeur aan het vrolijke, om niet te zeggen frivole, uitgaansleven in de grote stad Soerabaja, waar zij woonden, werkten (To en Jim waren bij het onderwijs en Jep en Lien werkten op handelskantoren in Surabaja) en uiteindelijk trouwden – met uitzondering van de jongste dochter Jimmy – met respectievelijk een Hoofdadministrateur in de Suiker, een KPM employee en een Particulier Accountant, mijn vader.

Zoon Jan werd Chemiker en runde een zeepfabriek in zijn toenmalige woonplaats Karanglo, ook in de buurt van Malang, waar hij bovendien groenten verbouwde en verkocht. Hij was een rijzige Indische jongen, knap van uiterlijk en ondeugend, want hij
liet zijn oog vallen op een mooie Madoerese vrouw, bij wie hij een zogeheten voorkind verwekte, de kleine Jantje, zeer donker van uiterlijk. De vrouw stierf jong en Jantje kwam tijdelijk onder Oma’s hoede. Jan Jr. nam zijn zoontje op in zijn latere gezin. Hij trouwde met een Indische gescheiden vrouw (met dochter) en kreeg bij haar vijf kinderen: Els, Benno, Lot, Hetty en (E)Rik. Jantje is een vreselijke dood gestorven toen hij circa een jaar na de oorlog met Japan, per ongeluk door een vriendje – al spelende met wapens – werd doodgeschoten. Dit heeft Oma gelukkig nooit geweten.
Dochter To en haar echtgenoot Sam van der Hoeven kregen één dochter, Els. Jeppie en haar man Boy van Meekeren kregen twee zonen, Tonny en Herry. Lien en Leo de Paauw, mijn ouders, kregen na 12,5 jaar huwelijk in 1940 een dochter, ik dus, Leoline.

Naar Oma

Alle kinderen, met echtgenoten en kleinkinderen trokken in de vakantieperiodes altijd weer naar Oma Batoe. Daar was het leven vrolijk en gezellig en de omgeving paradijselijk: wandelen en paardrijden in de bergen, zwemmen, badmintonnen, met Oud en Nieuw veel vuurwerk afsteken en vooral altijd… lekker eten!
De kleintjes mochten bij logeerpartijen met z’n allen dwars in Oma’s grote bed slapen. Een herinnering waar sommige inmiddels hoogbejaarde nakomelingen nooit over uitgepraat raken.
Oma werd nog steeds op handen gedragen, zowel door haar kinderen als door hun respectieve echtgenoten en de kleinkinderen. Van haar mocht altijd alles.

Een voorwaarde voor de komst van (Hollandse) vrienden naar Batoe was wel, dat er niet mocht worden neergekeken op de Indonesische afkomst van Oma. In die tijd was het hebben van een Indonesische grootmoeder een niet altijd geapprecieerde situatie. De Hollandse familieleden van Opa die ook regelmatig in Batoe op bezoek kwamen of kwamen logeren hadden er in nooit een probleem mee.

De jaren na 1940

Oma heb ik de eerste vijf jaar van mijn leven – in Batoe – heel goed gekend. Mijn moeder, vader en zuster Jimmy, zijn bij Oma ingetrokken enige tijd voor de Japanse invasie. Ik werd in 1940 in Malang geboren en leerde Oma kennen als een echte lieve vrouw, die weliswaar de Nederlandse taal amper sprak, niet kon schrijven noch lezen, maar dat vond ik toen, als kind, helemaal niet raar. Oma erbij was een vanzelfsprekendheid in mijn jonge leventje. Zij was er altijd en zij hoorde bij mijn kind-zijn. Nam mij in bescherming, als mijn moeder weer eens naar mij uitviel, op van de zenuwen als ze was omdat zij het gemis van mijn vader (krijgsgevangen genomen in 1942) moeilijk kon verdragen en zich constant afvroeg waar hij zou kunnen zijn en wanneer zij elkaar weer terug zouden zien. Ik had er geen vraagtekens bij, te jong nog om te beseffen wat er allemaal gaande was.

Alleen met Oma en de bedienden sprak ik Maleis. Met moeder, haar zusters, broer, neefjes en nichtjes, sprak ik Nederlands. Ook dat was voor mij vanzelfsprekend. Opa was per slot van rekening een pur sang Rotterdammer geweest en mijn vader was per slot van rekening een pur sang Hagenaar: beiden van goede huize – zoals dat heette. Zij stonden er op dat de voertaal thuis algemeen beschaafd Nederlands was, met uitzondering van de gesprekken met Oma. Daar deed niemand moeilijk over; dat sprak kennelijk vanzelf. Mijn vader, een liefhebber van talen, die nog getracht heeft Oma wat Nederlands te leren, terwijl zij hem de Javaanse taal probeerde bij te brengen kan ik mij niet herinneren. Helaas. Toen ik anderhalf jaar oud was, in 1942, werd hij door de Jappen gevangen genomen, in 1944 met de Junyo Maru afgevoerd om nooit meer terug te komen. Ik ken hem alleen uit de (altijd lieve) verhalen van mijn moeder en andere familieleden en van de foto’s, die wonderwel de oorlog wel overleefden.

 

Klik hier en lees deel 3 van Het levensverhaal van Oma Batoe

Het levensverhaal van Oma Batoe (1-3)

oma Batoe

Lineke de Paauw schreef over haar grootmoeder een verhaal. Of het wat was, vroeg ze aan mij. Ik zat rechtop in mijn stoel te lezen over Oma Batoe en haar leven. Dus ik mailde terug: 1 het is héél wat en 2 mag ik het publiceren? Dat mocht. Hier komt het verhaal geschreven door Lineke. Leve oma! Leve de kleinkinderen die herinneringen opschrijven!


Jongste kleindochter

Pas 22 jaar nadat mijn Hollandse Opa Schaay (vader van moeder’s zijde), tabaksondernemer op Oost Java, op 73-jarige leeftijd, in 1918 in Batoe (Oost-Java) overleed, werd ik, als jongste kleindochter geboren. Ik heb hem dus nooit gekend. Zijn levensgezellin en liefde voor het leven, mijn Indonesische grootmoeder Katyem (uit te spreken als Ka-ti-jem), overleed na de Japanse bezetting op 1 januari in 1946, 28 jaar later dus, in Batoe. Men schatte haar leeftijd toen op circa. 80 jaar. Opa en Oma verschilden dus een redelijk aantal jaren in leeftijd.

Hoe zij elkaar hebben leren kennen, mijn grootvader en grootmoeder, weet ik niet. Wel weet ik uit familiedocumenten, onder andere een klein Bijbelsch Verjaardag-Album, dat mijn Opa meekreeg van zijn familie bij zijn vertrek naar Indië in 1876, alsmede aan de hand van oude foto’s en verhalen van naaste familie het volgende.

Oma Batoe

Oma, genaamd Katyem, (later werd zij Oma Schaay, maar vooral ook Oma Batoe genoemd), moet geboren zijn in Klakah op Oost Java, omstreeks 1866. Zij had enkele zusters, maar verder is er over haar achtergrond (gezin) niets bekend. Wel bezat zij een zogenoemde kris pusaka, een teken volgens zeggen, dat zij van goede komaf zou zijn en bovendien bezat zij zelf stukken grond. Zij kon lezen noch schrijven.Voordat zij Opa leerde kennen had zij ‘gediend’ bij een Engelsman – zo vertelde zij dat later aan haar kinderen.

Oma was geen Mohammedaanse, maar hing het animisme aan, gezien de rituelen die ze gedurende haar hele leven in volle overtuiging ten uitvoer bracht. Zij had niettemin veel respect voor de hadji’s met wie zij gedurende haar leven in contact kwam en ook voor de christelijke leer. Ze luisterde altijd gretig naar de verhalen uit de bijbel die later, haar, Nederlands-Hervormd gedoopte, jongste dochter Jimmy haar placht te vertellen, maar zelf heeft ze de Nederlandse taal nooit gesproken; wel in de loop der jaren leren verstaan.

 

Opa, Jan Hendrik Schaaij

Hij werd op 17 februari 1845 geboren in Rotterdam als zoon van Jan Hendrik Schaay (Gereformeerd Gedoopt), een commissionair in effecten. Opa wilde altijd ‘boer’ worden, maar dat paste niet in de familie. Dus besloot hij een landbouwopleiding te volgen om vervolgens in 1876 naar ‘Indiën’ te vertrekken en daar het avontuur aan te gaan als tabaks-ondernemer.

Opa en Oma moeten elkaar ontmoet hebben na 1876, ergens in die Oosthoek van Java, waar Opa zich na aankomst inderdaad als tabaksondernemer vestigde.
Hij woonde er met Katyem, op zijn tabaksonderneming in de omgeving van Loemadjang. Daar zijn de oudste drie kinderen Cateau Maria (To) – 1883, Jan Hendrik – 1885 en Jetske Susanna Sophia (Jeppie) – 1894, allen getint en donkerharig, geboren en ook het blonde jongetje met blauwe ogen (net als Opa), dat vlak na de geboorte overleed. Na mogelijk nog één of meer miskramen werden in Wonoredjo, in respectievelijk 1901 en 1902 twee nakomertjes geboren, de dochtertjes Miline (Lien, mijn moeder) en Jimmy (vernoemd naar haar moeder Katyem) geboren.

Opa en Oma zijn nooit voor de wet getrouwd, maar Opa heeft al zijn kinderen wel wettig ‘erkend’.

 

Leven op en om de tabaksplantage

Verhalen over deze deze tabaksplantage-periode, die tot de – romantische – verbeelding spreken:
Mijn grootouders woonden er in een huis op ‘neuten’ (vanwege het water, of vanwege de tijgers uit de omtrek?), vlakbij een meer, waar Oma regelmatig met haar lievelings-hondje (zij hield van dieren), zedig gehuld in sarong, te water ging voor een bad;
Oma legde altijd voor het slapen gaan geurende bloemen op Opa’s hoofdkussen;
Opa werd regelmatig in een draagstoel vervoerd als hij aan de overkant van de rivier naar zijn kaartclubje placht te gaan om er met zijn Hollandse vrinden te homberen (oud kaartspel) en een bittertje te pakken. Een toen kennelijk geaccepteerde wijze van vervoer van mensen, die in bepaalde uithoeken van, in dit geval, Java woonden waar toen nog nauwelijks goede wegen, laat staan openbaar vervoer, bestond.

Ook was Opa verwoed tijgerjager. Hij heeft negen exemplaren ‘neergelegd’ (ik wil dit eigenlijk niet weten L.). Oma ging ook wel eens mee op jacht, op gepaste afstand volgend in een grobak (soort ossenwagen), waarin allerlei lekkernijen en flessen goede wijn (per schip helemaal uit het verre Europa overgekomen) voor consumptie onderweg werden meegenomen. Ook bezat Opa een aantal Duitse jachthonden, die hij, evenals de wijn, importeerde uit Europa. Toen eens één van de tijgers het op Opa gemunt bleek te hebben heeft hij, tot zijn grote verdriet, één van zijn geliefde honden moeten offeren om niet zelf verslonden te worden.

Naderhand werd bij Opa, wegens suikerziekte, een been geamputeerd en als gevolg daarvan reed hij geen paard meer, maar bewoog hij zich door de plantage voort middels een soort grote ‘driewieler’’. Achterop dit wonderlijke vervoermiddel liftten zijn nakomertjes Lientje en Jim maar al te graag mee, werd mij menigmaal door mijn moeder verteld.

De kinderen

De oudste kinderen, To en Jan werden al op zeer jonge leeftijd (vanaf circa hun vijfde jaar) naar Holland gestuurd. Waarschijnlijk onder de hoede van een gouvernante, of één van de Hollandse familieleden, die Opa waren gevolgd naar Indië, vertrokken zij per boot naar Holland, om daar door familie in Rotterdam/Den Haag te worden opgevangen voor hun Europese opvoeding: lagere school, middelbare school en verdere opleiding. Dochter Jeppie moest ook al heel jong naar kostschool in Surabaja en Lien en Jim gingen ‘in de kost’ bij de dames Berg in Malang toen ze ongeveer 3 jaar waren. Er waren geen goede Nederlandse scholen in de directe nabijheid van de plantage en Opa was van mening dat de kinderen absoluut niet mochten ‘verinlandsen’.

noot: Toen To na lange jaren voor het eerst weer terug was in Loemadjang en haar twee kleine zusjes ook voor het eerst zag, kropen zij bang voor haar weg en brabbelden wat in het Maleis. Daar moest dus snel een eind aan komen).

Het moet voor Oma steeds weer een verdrietige zaak geweest zijn om haar kinderen op zo jonge leeftijd min of meer af te moeten staan, maar uiteindelijk is het gevolg daarvan wel geweest dat allen, bij terugkeer op de basis, een uitermate sterke en innige band met Oma hadden. Opa vonden ze ook wel prima. Een vriendelijke, vrolijke man, maar vooral voor het jonge grut, véééél te oud.

Verhuizing naar Batoe in de bergen rond Malang

Rond 1900 ging Opa (wiens andere been inmiddels ook was geamputeerd) p zijn lauweren rusten. Lopen kon hij toch al niet. Maar opgewekt was zijn aard en optimistisch bleef hij altijd, gelukkig en hij vestigde zich met Oma in het bergoord Batoe bij Malang.
Ze hadden er eerst een groot huis, ‘Villa ‘Schoonzicht’, ongeveer naast de plek waar zich het huidige hotel Kartika Wijaja bevindt. Na het overlijden van Opa, het kleinere, maar knusse, ‘Villa Elsie’, genoemd naar de oudste kleindochter, met uitzicht op de blauwe bergen in de verte, de Ardjoeno, de Kawi, de Welirang en achter het huis, een grote moes- en orchideëentuin met daarachter de Gunung Panderman. Oma’s hobby was o.a. het er op na houden van veel dieren: honden, katten, kippen, eenden, een beo, een chimpansee, de koeien op haar sawahs of soms in de stallen op het erf, waar tevens een dichtbevolkte duiventil stond. Bovendien kon ze heerlijk koken, alhoewel zij de oude vertrouwde, maar vooral ook trouwe, Kokki Minah uit Loemadjang had meegenomen ter assistentie in de ‘dapoer’.

Oma bestierde dus de huishouding, was geliefd onder familie, vrienden en bedienden. Enkele van haar familieleden uit het Loemadjangse zijn met haar meegekomen naar Batoe en woonden er, deels op het grote erf en deels er buiten. Oma genoot beslist een zeker aanzien bij de plaatselijke bevolking, omdat zij goed was voor de mensen en landerijen, sawahs en een aantal koeien bezat en ook nog eens in dat prachtige grote witte huis woonde.

Klik hier en ga naar deel 2: het levensverhaal van Oma Batoe

 

Is er iemand uit Soerabaja in de zaal? (video)

Soerabaja

Marva’s marcheren door Soerabaja, 1949 (Wikimedia Commons/ Nationaal Archief)

Opeens kan het verleden in je handen vallen. Op de Tong Tong Fair kocht ik het telefoonboek van Soerabaja, maart 1946. Pas toen ik thuis was, begreep ik beter wat het was.

Voor de oorlog

Telefoongidsen uit Indië zijn heerlijk. Ik heb er een paar en soms kijk ik naar de rijen namen. Mensen. Organisaties. Clubs. Advertenties uit de vooroorlogse tijd fascineren me. Als ik een woord zie, dat ik herken, veer ik blij op. Zangrandi. Ja, natuurlijk, ijs. Hotel Homann, wat werd daar gedanst. Tosari, waar je naar boven ging. Woorden roepen herinneringen op.

In de oorlog

Dit telefoonboek is een getuige van de oorlog. De stad is veranderd, er zijn militairen gekomen die beslag op dit en dat hebben gelegd. Dat is te zien.
De taal is ook Engels.
Ik lees: Bakehouse Ender & Haug, Toendjoengan 46. Telefoon 1520
Daaronder staat: Bakehouse Ten Wolde, Kalisari 900.
Maar het R.K. Weeshuis voor meisjes heet anno 1946 nog steeds zo, met als hoofdpastoor A. Yist, adres Tempelstraat 5 met telefoonnummer 600.

Heeft u dat ook, bij het zien van telefoonnummers, dat u denkt: zal ik eens bellen?
Ik wel, ook al begrijp ik niet goed waarom de nummers zo ongelijk van lengte zijn.
Weet u dat?

(tekst loopt door onder de video)

In dit telefoonboek

Elke pagina van dit telefoonboek heeft twee kolommen, de tweede is voor notities. Die staan er ook in dit exemplaar. Een vaste hand maakte in potlood en in pen aantekeningen, namen en nummers staan erbij, helaas zonder een persoonlijke toelichting. Alleen iemand die de stad toen kende, zal begrijpen wat er staat.

Het jaar 1946 is voor de ene generatie een soort eergisteren en voor de andere generatie is het een eeuw geleden. Denk derde, vierde generatie. Die groeien op met nieuwsgierigheid en weten niet waar ze moeten beginnen met zoeken of vragen. Zeker straks met al die vieringen van 75 jaar bevrijd Nederland is het net of Indië niet meetelt. Daar was nog oorlog, volop, en steeds meer. Dat telefoonboek van Soerabaja is er een stille getuige van. Stil. Zwijgend. Om gehoord te worden, zijn er stemmen nodig. Stemmen van mensen die willen en kunnen vertellen: over hun leven, over hun ouders, over hoe de stad was.

Daarom heb ik het telefoonboek gedigitaliseerd. U kunt het downloaden: klik hier. Lukt het niet, mailt u me dan even want dan stuur ik het per mail terug.

En als er herinneringen opkomen… ik hou me aanbevolen. Want alleen dankzij u kunnen mensen als ik iets van Indië leren kennen en begrijpen.


Wanneer er een nieuw artikel verschijnt, mail ik een berichtje aan degenen die zich hebben ingeschreven. Dan hoeft u niet te zoeken. Inschrijven kan hier: klik op het plaatje hieronder. Bij inschrijving krijgt u meteen een ebook cadeau: Drie tips om herinneringen door te geven.

 

 

 

 

De weg naar binnen in december (video)

Waringin (Collectie Tropenmuseum/Wikimedia Commons)

December is niet voor iedereen een feestmaand. Gisteren was ik in de stad om boodschappen te doen, en ik schrok van de drukte. Kopen, kopen, kopen. En iedereen liep ook zo langzaam, wat natuurlijk iets over mij zegt.  Toen ik weer thuis was, voelde ik me opgelucht.

Ik ben best vrolijk van karakter, ik lach al wanneer Bert gaapt (dat is mijn grote huiskater) maar in december komt er ook iets van weemoed over me. Dan tel ik de mensen bij elkaar op die gingen hemelen, “die is er ook al niet meer”, en of ik wel genoeg heb laten merken wat ze voor me betekenden. En dan natuurlijk, of ik dat doe bij de mensen die er nog zijn, waarna ik een diepe golf van verlegenheid voel. Emoties, moeilijk. Maar: belangrijk.

Daarover heb ik een video gemaakt. En ook om een andere redenen, die vertel ik in de film:

Voor mij is deze tijd van het jaar vol bezinning. Ik ga naar geen enkel Kerstdiner, ik doe nergens aan mee, ik sta op de gewone tijd op, doe de dingen van de dag, en daarna ga ik op de gewone tijd naar bed. Alleen is de sportschool dicht, dat is jammer.

Het einde van het jaar wordt hier interessant. De gemeente heeft mijn wijk tot vuurwerkvrije zone verklaard, en ik heb de indruk dat ze ook gaan handhaven, dus een rustige jaarovergang zou Bert en mij veel zenuwen schelen. We moeten het afwachten.

En volgend jaar? Ik ga een nieuwe cursus aanbieden, naast de Levensverhaal-cursus. Daar verheug ik me op. Ook die staat in het teken van de waringin, de magische boom die u en mij, en alle ouders en voorouders omvat.

“Pas na de dood van mijn moeder zijn alle roepia’s op hun plek gevallen”

Wilma LuykeWilma Luyke is een Indische vrouw, tweede generatie, en ze zegt: “Pas na de dood van mijn moeder zijn alle roepia’s op hun plek gevallen.”

Dat is nogal wat. En ze zegt het met goede redenen. Afgelopen zomer gaf Wilma een lezing voor de INOG (Indische Naoorlogse Generatie), waar ze sprak over de moeder-dochter relatie. Die is even belangrijk als de vader-zoon relatie. Daar is in de media en in romans veel aandacht aan besteed, veel meer dan aan de relatie moeder-dochter. En dat terwijl juist die relatie haar eigen dynamiek kan hebben.
“Mijn moeder had PTSS ,” zegt Wilma, “maar dat heette toen nog niet zo. Ze is in Indië door de Jap misbruikt en ze heeft er nooit over gesproken. Haar moeder, mijn oma dus, wist het. Mijn vader wist het. Maar ik niet.
Pas later ben ik gaan begrijpen dat ze daarom geen vrouw wilde zijn. Dat ze moeite had met de vrouwelijkheid van mij, haar dochter. En waarom mijn vader juist voor mij, als zijn enige dochter, zo streng was.”

Hooggevoelig

Wilma’s jeugd was dus niet gemakkelijk, zacht gezegd. Een onvoorspelbare moeder, die kon uithalen, ook met kwetsende woorden. En als het hooggevoelige kind dat Wilma was, ging ze haar best doen. Maar het was nooit goed genoeg. Zo ontstaan gevoelens van schaamte, van schuld. Gevoelens die diep zitten en pijn doen, en die verwarring scheppen. Wilma heeft zich hiervan kunnen bevrijden. Ze heeft in Doetinchem een praktijk voor verliesverwerking, waarin ze ook aandacht schenkt aan hooggevoeligheid en spiritualiteit. Daardoor weet ze, dat het helend kan zijn om ook deze moeilijke ervaringen met lotgenoten te delen.

Vergeten vrouw

Op haar Facebookpagina schreef ze een lang stuk over de vergeten vrouw. Een fragment:

“Het was de tijd van het grote zwijgen. Voor Indische Nederlanders was een gesprek over hun oorlogsverleden taboe. Ze wilden daar niet aan herinnerd worden, ook onder elkaar zwegen ze erover. In nachtmerries kwamen de herinneringen terug, want die laten zich niet straffeloos naar de achtergrond verdringen. De kinderen in die gezinnen voelden de spanningen aan. Vaak probeerden ze tevergeefs de depressieve sfeer thuis te doorbreken. Soms gingen ze denken dat ze zelf tekort schoten. De spanningen namen ze over en ze kregen allerlei gezondheidsklachten. Relatief weinig mensen vonden de weg naar de hulpverlenende instanties. In therapieën werd lang niet altijd effectieve hulp verleend.
Ook mijn ouders konden en wilden niet over hun verleden praten. Je moest je aanpassen, hard werken, sterk zijn en niet zeuren. Het trauma van mijn moeder werkte door in mijn opvoeding. Ze was niet in staat om mij de liefde en warmte te geven die nodig waren voor een harmonieuze ontwikkeling. De schade die zij opgelopen had, droeg zij onbewust op mij over. Daardoor kreeg ik als kind psychische en lichamelijke klachten. Ik was in feite slachtoffer van haar oorlogsverleden. Juist doordat ik hoog-gevoelig ben was de pijn en het verdriet voor mij extra voelbaar.”

Enquête

Het is Wilma gelukt een weg uit deze moeilijke situatie te vinden. Ook daarom denkt ze aan al die andere vrouwen, die dat nog niet gelukt is. Op een enquête die ze hield, kreeg ze emotionele reacties. Ze durfde dan ook confronterende vragen te stellen zoals:

Wat is voor u herkenbaar:
a. dienstbaar zijn voor de ander
b. moeten studeren van ouders
c. geen plezier mogen maken
d. stil en teruggetrokken zijn, onzeker, verlegen zijn
e. lichamelijke klachten hebben
f. alles weglachen
g. aanpassingsgedrag, niet zichtbaar willen zijn
h. eenzaamheid
i. opstandigheid
j. zenuwachtigheid
k. snel overprikkeld zijn

Wilma: “Ik heb me lang schuldig gevoeld, en ik voelde ook schaamte want wat ik ook deed, nooit was het goed genoeg. Pas later begreep ik dat ik de pijn van mijn moeder niet hoefde te dragen. Toen kon ik van mezelf leren houden.”

Gespreksgroep

Mede uit de oproep kwam een vrouwen-gespreksgroep voort die al een paar keer bijeen is gekomen op Stichting de Basis in Doorn. Die locatie is niet voor iedereen gemakkelijk bereikbaar. Misschien is er een rustige zaal te vinden in Utrecht, liefst dicht bij het station, dat zou wat kunnen zijn, denkt Wilma. Als vrouwen er belangstelling voor hebben, tenminste. Wie die belangstelling heeft, of erover wil nadenken, mag haar mailen: info@wilmaluyke-verlies.nl

Wilma: “Het is net of mijn generatie wakker wordt en gaat nadenken over wat er eigenlijk in onze levens is gebeurd.
Mijn wens is dat iemand in vrijheid gaat leven. Alleen als wij vrouwen onszelf helen dan kunnen we ook ons nageslacht helen. Het gaat me erom veilig en in vrijheid te durven leven, zonder oordeel van een ander, zonder altijd die ogen van je moeder in je rug te voelen. Dat gun ik elke vrouw.”


 

Wat een gebroken bord teweeg brengt (filmpje)

Collectie Tropenmuseum/Wikimeda commons

Collectie Tropenmuseum/Wikimeda commons

Vorige week brak ik een van mijn mooiste borden. Krak. Ik staarde ernaar en meteen kwamen de herinneringen in me op.

Ja, nu wel. Dat is toch gek: iets moet breken, iemand moet hemelen, en dan voel je pas wat het betekende. Ik heb dat vooral in december. Terugdenken aan degenen die er niet meer zijn, en voelen hoe fijn het was om altijd met hem of haar te praten, of juist samen te zwijgen. En vaak denk ik, hoe raar het toch is dat je nooit weet wanneer je iemand voor het laatst ziet.
Dat maakt me voorzichtiger met mensen.
Wat belangrijk is om te zeggen, probeer ik te zeggen.
Soms is de tijd abrupt op en wie ziet dat aankomen?

Eigenlijk wilde ik het hebben over het krak. Het bracht me bijna meteen terug naar toen ik als klein meisje bij mijn grootmoeder kippensoep moest eten. Die soep lustte ik niet.
Maar het moest op, zei oma.
Dat hóórde zo.

(tekst gaat verder onder de video)

Kinderen dwingen om te eten, dat is toch nergens goed voor. Ik weet nog hoe afschuwelijk ik het vond om in de soep te kijken en hoe alleen ik me voelde.
Ik herinner me nu ook, dat ik als kind aan een tafeltje zat achter mijn bord met korstjes brood. Die wilde ik niet opeten. Moest toch. Dus ik friemelde die korstjes onder het tafeltje, daar zat een kleine lade. Als mijn moeder het lege bord zag, mocht ik weer weg. Het ging goed tot mijn moeder de lade ontdekte: tjokvol groene beschimmelde korstjes. Gelukkig hoefde ik die niet op te eten. Misschien is het iets van de Hollandse cultuur, om kinderen met het eten zo te dwingen.

Oma-borden

Waarschijnlijk komt het door oma dat ik nog steeds hou van borden met een gouden randje. Vooral oma-borden van vroeger. Door het krak herinnerde ik me weer, dat ik die soep toen moest eten. Jaren heb ik daar niet aan gedacht, en door het breken van het bord kwam de herinnering terug, en toen wist ik alles weer.

Ik hoop dat bij u thuis alle borden heel blijven. Maar ook hoop ik dat u gaat oefenen met herinneringen ophalen. Hoe, leg ik uit in het filmpje.


Op zoek naar de familie (1-3)

Rechts met geweer mijn vader. (Collectie Ellen de Bats)

Ellen de Bats schrijft over haar familie. En goed ook. Haar verhaal moet ik twee, drie keer lezen en dan nog een keer. En dan die foto: de man met het geweer is haar vader.  Ik mocht hier haar laatste verhaal publiceren. Komt het.

Moeder Milly Boom

Mijn grootmoeder (aan moeders kant), Wilhelmina (Mien) Anderson (Pati, Japara 27 maart 1893-Heemskerk, 1962), en mijn vader Carlo de Bats hebben beiden – in de loop van hun leven – samen een belangrijk raakpunt: mijn moeder, Milly Boom.
In tegenstelling tot Mien, is er van de familie van mijn vader een vrij uitgebreide stamboom beschikbaar. Mijn moeder en haar moeder waren onafscheidelijk, hoewel er een moment kwam waarop zij even van elkaar gescheiden werden. Voorzover ik weet, heeft oma Mien altijd – zowel in Indonesië als in Nederland – bij ons gezin ingewoond.

Biak

In het album is een foto te vinden van mij als kleine baby van ongeveer elf maanden, zittend op de schoot van oma Mien vlak na Biak, waar ik geboren werd op 30 september 1947. Mijn ouders trouwden op 30 december 1946 in Bandoeng (West-Java), en vertrokken de dag daarna naar Biak op toentertijd Nederlands Nieuw-Guinea. Mijn vader was daar voor een periode van een jaar gedetacheerd om te helpen met de aanleg van een vliegveld voor de militaire luchtvaart. Hij werkte in Bandoeng op het militaire vliegveld Andir bij de technische dienst als burgermilitair, burgerambtenaar.
Waarschijnlijk is mijn oma op Java gebleven, omdat het ging om een tijdelijke detachering van mijn vader. Een paar maanden na aankomst op Biak, werd duidelijk dat mijn moeder zwanger was geraakt. Merkwaardig genoeg moet mijn vader, kort voor de geboorte van zijn eerste kind, terug gegaan zijn naar Java. Hij ging deelnemen aan – wat later bleek te zijn – een koloniale oorlog.

Over Biak heeft mijn vader het volgende verhaal verteld over een incident, dat daar heeft plaatsgevonden in verband met de bersiap en de volkswoede. Mijn vader was dus vanaf januari 1947 voor een jaar gestationeerd op het eiland Biak, voormalig Nederlands Nieuw-Guinea. Als elektrotechnisch ambtenaar was hij betrokken bij de aanlegwerkzaamheden van een militair vliegveld op Biak. Onbekend is in welke maand van dat jaar dit incident zich afspeelde. Mijn moeder was zwanger van haar eerste kind. Bij de aanleg van het vliegveld waren ook Indonesische koelies werkzaam.
Op een dag kwam mijn vader op inspectietocht met zijn jeep langs bij deze arbeiders, die de opdracht hadden een stuk oerwoud vrij te maken. Met kapmessen werd de beplanting weggehakt. Mijn vader was alleen, en alles leek rustig. Tijdens deze inspectie werd hij plotseling aangevallen door enkele koelies. Mijn vader zag dat een paar van deze mensen dreigend met kapmessen op hem afkwamen. Langzaam liep mijn vader achteruit naar de jeep, omdat hij daar zijn revolver had laten liggen. Hij dacht, dat hij geen kans zou maken tegen deze dreiging. Totdat hij merkte, dat de koelies verstarden, en hun opgeheven kapmessen lieten zakken. Toen mijn vader achterom keek, zag hij een groepje papoea’s die met pijl en boog, schietklaar gereed stonden tegenover de koelies. Zij hadden mijn vader behoed voor een afslachting.

KNIL

Ik heb het – nadat ik het vernam – een raadsel gevonden, waarom mijn vader zijn aanstaande jonge gezinnetje in de waagschaal zette en gehoor had gegeven aan een oproep van het Indische leger om uitgezonden te worden naar de gevaarlijkste gebieden van de archipel. Mijn vader was geen beroepsmilitair, maar was in 1933 op 19-jarige leeftijd ingelijfd bij het KNIL (Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger) vanwege de dienstplicht. Sindsdien heeft hij af en toe bij het KNIl bijgetekend.
Een sociologisch rapport vermeldde: “Het Indische leger opereerde en voerde gezagsherstel uit in de gevaarlijkste gebieden van de archipel. Het eiste de sterkste plaats op en het droeg de zwaarste verantwoordelijkheid. Het kon dit doen, omdat het ‘in eigen huis’ werkzaam was en op eigen bodem functioneerde. Het heeft van dit recht volledig gebruik gemaakt.”
Het kan zijn dat er nog meer beweegredenen waren. Mijn vader was na de oorlog een zoektocht aangegaan naar zijn vader, Gustaaf de Bats. Mijn vader wist alleen, dat zijn vader na de oorlog op de plantage in handen was gevallen van de inlandse nationalisten, en ergens naartoe was gebracht. In elk geval had mijn vader voor een paar maanden zijn detachering op Biak, Nieuw-Guinea, onderbroken. Om mee te doen aan de eerste politionele actie op Java. Deze actie heette Operatie Product. En duurde zestien dagen, van 21 juli tot 5 augustus 1947.
De militaire actie was bedoeld om de plantages terug te winnen. Mijn moeder bleef hoogzwanger achter, en moet een stressvolle tijd hebben doorgemaakt. Immers, mijn vader vocht in een echte oorlogssituatie. Nooit heb ik geweten dat het meedoen aan de eerste politionele actie door mijn vader, een – mogelijk – onderdeel van zijn zoektocht was naar zijn vader. Mijn vader zou zijn vader nooit meer terugzien. Het bleek later, dat Gustaaf de Bats, planter, – volgens de geregistreerde kampadministratie – op 18 februari 1947 overleden was in het nationalistenkamp Wonopringgo te Pekalongan.

Interneringskamp

Opa Gustaaf was op 12 oktober 1945 – met zijn gezin – vanuit de suikerfabriek Petaroekan geïnterneerd. Want volgens een verhaal van een mede-onderzoeker, zat ook oma Jet met de twee jongste kinderen gevangen. Het gezin zat in de gevangenis, en werd na een jaar overgeplaatst in een interneringskamp te Pekalongan, diep in de binnenlanden. De behandeling was slecht. In het kamp waren de mannen gescheiden van de vrouwen en kinderen. Oma kreeg van Kasroen – de inlandse opzichter van de plantage – uit mededogen weleens of misschien wel geregeld eten toegeschoven over de omheining heen.
Opa Gustaaf overleefde het kamp niet. Hij was 58 jaar oud, toen hij stierf aan onbehandelde ziekte, gebrek aan medicijnen en ondervoeding. Later zou oma Jet – na het overlijden van haar echtgenoot in februari 1947 – met haar twee jongste kinderen overgebracht worden naar een interneringskamp in Bandoeng, waar zij in april 1945 uit bevrijd werd. Zij bleef daarna wonen in haar geboortestad Batavia, slecht gehuisvest in een garage.

Ga naar de bovenkant